Over en gingen uit sterven:

 

http://brandsblogt.radio6.nl/2007/05/17/eieren/#comments

 

Remco Ekkers: 'Hans Groenewegen is niet alleen een belangrijk poëziebeschouwer, hij is in toenemende mate ook de dichter van mooie, indrukwekkende gedichten (..) Ondertussen toont Groenewegen zich een echte dichter en dat leid ik af uit zijn indringende raadselachtige beelden, lyrische opsommingen en muzikale assonanties, waarbij ik denk: ik kan het niet rationeel verklaren, maar het is alsof de dichter poorten opent. Zijn bundel noodt dan ook tot lezen en herlezen. Je legt hem op een plek waar je geregeld langskomt, zodat je hem weer kunt opnemen (..) De hele eerste afdeling staat in het teken van kapot maken, maar in zijn taal laat de dichter alles opnieuw geboren worden.' Remco Ekkers, 'Geboorte en dood', in: Leeuwarder Courant, 24-03-2006.

 

Piet Gerbrandy schrijft o.a.: 'Het werk van Hans Groenewegen heeft niets vanzelfsprekends. Alles eraan is kunstmatig en geconstrueerd. Het is gemaakte, bedachte poëzie van een dichter die de traditie door en door kent en zich bij iedere zin realiseert hoe problematisch het medium is dat hij hanteert. Daarmee schaart Groenewegen zich in het illustere gezelschap van door hem bewonderde dichters als Hans Faverey en Kees Ouwens, over wie hij ook grondige essays heeft geschreven. Hij is een denkende dichter die van zijn lezers niet alleen een grote concentratie eist, maar ook een intense betrokkenheid bij beeldende kunst, filosofie en politiek (...) Groenewegen experimenteert volop met de vorm (...) veel gedichten zijn zo minutieus doordacht dat ze weliswaar respect afdwingen maar de lezer uiteindelijk koud laten (...) Daar staan echter enkele heel goede gedichten tegenover. Het lijkt enigszins obligaat om, na Michelangelo, het zoveelste gedicht over een beeldhouwer te schrijven, maar in de volgende regels komt de steen werkelijk tot leven <hier volgt een citaat dat u in de bundel kunt lezen> Uiterst beeldend is een gedicht over een slapende vader (...) De poëzie van Groenewegen is niet die van het volle leven, maar die van het sterven en verdwijnen. Een gedicht over een begraafplaats wordt gevolgd door een bijna surrealistisch gedicht over een dode mol (...) Het onhandige onderaardse diertjes is een etherische doodsengel geworden. Zelden is een hemelvaart zo teder beschreven (...) De mooiste regels zijn die van het laatste gedicht, met de bijbelse titel 'schepping':

 

    eieren legden zich

    ze vonden de maan uit, lagen, braken

 

    en gingen uit sterven

 

Piet Gerbrandy: 'Ze vonden de maan uit: de geboorte van de poëzie.' In de Volkskrant 3-6-2005.

 

Han van der Vegt schrijft op poëzierapport o.a.:' [een gedicht] eindigt zo: '(zo is zijn soort, hij leeft bij gerucht van vleugelslagen /
sterft andere soorten uit en de lucht, het zwartsel / van z'n adem, lekt weg door de breuk in z'n keel)
'. Een magnifiek slot, een genadeloos hard beeld zonder enige opsmuk. Dit is niet het gedicht van iemand die zich om correct gedrag of goede sier bekommert, hier spreekt iemand vanuit een passie. Een passie voor poëzie, een passie voor beschaving (...) Dat wil niet zeggen dat Groenewegen geen eigen stijl heeft. Zijn regels zijn lang, vasthoudend en gedragen. Hij toont in elk vers een scherp oor voor ritme en voor verfijnd dooreengeweven klanken. Hij weet binnenrijm perfect te doseren. Er spreekt een groot meesterschap uit zijn poëzie. Alleen in wiegelied, schatplichtig aan Van Ostaijen, weet hij onvoldoende zijn eigen stem te laten gelden. Ik vind niet alle gedichten uit deze bundel even goed. De derde afdeling, van de zeven waarin de gedichten zijn verdeeld, wordt ingenomen door circusgedichten die wel innemend zijn, maar mij uiteindelijk niet overtuigen. Maar er staan ruim voldoende schitterende gedichten in, zoals het laatste, waaraan de titel is ontleend: <<citaat zie bij Gerbrandy>> Compact, geladen, speels van taal, en in zijn slotsom tegelijk onverbiddelijk en lankmoedig. Er zit zoveel ruimte, zoveel hoop in dat woordje uit. Een gedicht dat je rustig in staal kunt gieten, in de rots kunt uithakken, zonder dat het zichzelf belachelijk maakt. Hans Groenewegen kan er fier op zijn dat hij een beschaafd mens met goede smaak is. Zulke mensen zijn er te weinig. Hij schrijft prachtige poëzie.'

 

Dirk De Geest schrijft: 'Hans Groenewegen is een van de allerbeste essayisten over poëzie op dit ogenblik. Als hij over poëzie schrijft, gebeurt dat niet vooringenomen, niet vanuit een bepaalde visie die per se aan het werk van anderen opgedrongen moet worden. Groenewegen lezen is ervaren wat poëzie kan betekenen, hoe vorm emoties kan wekken, hoe afstandelijkheid en liefde haast perfect samen kunnen gaan (..) Als lezer van zijn dichtbundels zit je als het ware te zoeken naar de realisatie van zijn eigen kritische visie (...) ga je op zoek naar echo's van de dichters die Groenewegen zelf intens bewondert. Toch valt vooral de eigen toon van Groenewegen op (..) Een zekere luciditeit in de menselijke eindigheid maakt het ondraaglijke niet lovenswaardig of zinvol, maar heeft wel een zeker louterend effect. Het zijn thema's die in deze gedicht voortdurend blijven resoneren, maar die tegelijk op een persoonlijke manier worden vertolkt. Dat de dichter een zekere cerebraliteit niet schuwt en vaak alludeert op eerdere literatuur beschouw ik daarenboven als een pluspunt. Groenewegen is een bescheiden*, maar tegelijk interessant en rijk dichter.' In: De leeswolf, 5/2005. * Houdt de bescheidenheid niet op als je dit citaat  op je website overneemt? (hg)

 

Dirk De Geest schrijft: 'Hans Groenewegen is, wat mij betreft, met stip de beste poëziecriticus van het ogenblik ... Daarnaast is Hans Groenewegen ook actief als dichter. Dat houdt een zeker risico in, juist omdat lezers geneigd zijn de normen van de strenge recensent ook toe te passen bij de beoordeling van zijn eigen creatieve werk.  Laat ik daarom mijn kaarten meteen op tafel leggen: de - overigens bescheiden - dichter haalt het op geen enkel ogenblik van de criticus: toch blijft zijn poëzie de moeite van een kennismaking zeker waard ... Enerzijds legt hij de klemtoon op de autonomie van het vers, als een eigen taalconstructie, anderzijds demonstreert hij keer op keer de mogeijkheden van de literatuur om waarnemingen, iedeeën en emoties diepgaand te exploreren  <<geschreven met betrekking tot grondzee>> ... De vormgeving is nog bewuster uitgewerkt. De verzen zijn strakker van structuur, al blijft de dichter zweren bij een grote afwisseling qua strofebouw. De zegging is meer geritmeerd ... voorts wordt er ten volle gebruik gemaakt van allerhanden stijlfiguren ... Typerend voor die doorwrochte formulering is het mooie gedicht 'vinho verde' waarmee lichaamswater opent. Dit vers doet, met zijn klankraffinement en zijn insisterende herhalingen, denken aan het poëtisch universum van Hans Faverey ... In vergelijking met grondzee wordt Groenewegens lyriek hier een stuk menselijker en herkenbaarder. Die toegenomen (maar nog steeds onderkoelde en sterk gestileerde) emotionaliteit komt met name naar voren in de afsluitende reeks van de bundel, waarin de liefde wordt bezongen <<geschreven met betrekking tot lichaamswater>> ... wordt deze lyriek al te zeer een geconstrueerde taal, een bijna onoverzichtelijk kluwen waaruit een duidelijk vakmanschap spreekt maar dat de lezer verbijsterd dreigt achter te laten ... uit deze bundel blijkt hoe moeilijk Groenewegen het bij momenten  heeft om zijn autonome poëzie te verbinden met zijn actuele engagement. Toch maken deze bezwaren en gingen uit sterven niet tot een geheel mislukte bundel. De spanning tussen een mythisch-cyclisch en een sterk historisch tijdsbesef resulteert vaak in intrigerende gedichten ...'. 'Hans Groenewegen: de criticus als dichter', in: Ons erfdeel, 49(feb. 2006)1, pp. 142-145.

 

Tom van Deel signaleert voor de bibliotheekdienst Biblion: 'Dit is hoogst ernstige poëzie, geschreven in de traditie van dichters als Gerrit Kouwenaar, Lucebert, Kees Ouwens - een beeldrijke, compacte poëzie ... Interessante, maar niet geheel eigen-aardige poëzie.'

 

M(enno) H(artman) schrijft op Literair Nederland o.a. het volgende: 'De zeven afdelingen hebben een mooie losse onderlinge samenhang, de zee, glas, ademhaling, dood, brengen een onnadrukkelijke ordening aan in de beelden. In de derde afdeling vindt een commedia dell'arte-achtige scène plaats met een clown, een wat verplicht aanvoelde scherzo dat gecompenseerd wordt door het spiegelend deel 5, met het voornoemde mooie gedicht 'elegie voor hans faverey' en 'vlinderlongen', een stevig deel dat meer plaats biedt voor de kracht van Groenewegen: losjes in een baaierd van discours toch een eigen geluid aanbrengen.' Aan een gebruikt motto van Hans-Eckardt Wenzel ('alles was noch geschieht, wird schlimmer sein als was war') voegt MH de verklaring toe van deze Duitse dichter, essayist, romancier, toneelschrijver, toneelspeler, regisseur, componist en chansonnier: 'Es gibt ja diesen Witz wo der Pessimist und der Optimist sich treffen, und der Pessimist sagt: 'Schlimmer kann's nicht mehr kommen', und der Optimist sagt: 'Doch, doch!'. Uit de rubriek dichtbundel van de week 18-5-2005.

 

Atze van Wieren schrijft op Meander o.a.: 'Hans Groenewegen lijkt soms een moderne Prediker. Bijvoorbeeld in 'handpalmzee': 'want wat komt, zal, als wat was, niet anders zijn/dan wat is...'  (...)Ik moet bekennen dat ik, de gedichten uit afdeling één lezend, ergernis voelde opwellen. Mijn hemel, dacht ik, weer zo'n geleerde dichter die alles aan elkaar knoopt (...) en die zijn subtiele aanwijzingen voldoende acht om het raadsel van het gedicht te doorgronden (...) Naarmate ik in de bundel vorderde verdween gaandeweg die ergernis. Groenewegen ging, goddank, steeds meer gewone mensenpoëzie schrijven, die ook ik in de meeste verzen vermocht te volgen. Ik vind de bundel naar het einde toe steeds sterker worden (...)  De bundel als geheel overziend, vind ik, zoals gezegd, niet alles even geslaagd, maar krijgt Groenewegen van mij toch een ruime voldoende (over pedant gesproken...) voor prachtige gedichten als o.a. 'begraafplaats', 'kleine apologie van het schrift', 'mol', 'schacht' en 'wiegelied'. Het voor mij absolute hoogtepunt uit de bundel is een adembenemend gedicht zonder titel, een gebed: 'adembenemende, beneem mij de adem vandaag nog niet (..)'.'

 

Wessel ten Boom analyseert de bundel (en enkele gedichten daaruit, zoals 'montgomerey in moissac' en 'alba voor oswald'), en stelt  een aantal principiële vragen: '' (..) Is dit dus ons bestaan, onze werkelijkheid: het verkoolde land waar de zee als waterlucht dreigend boven hangt? En zelfs dat is nog 'meer een uitstel dan een voorschouw'. Is dit dus de eigenlijke schepping: een uitgebrode lege dop, een wie weet door wie verzonnen maan, en: zij gingen uit sterven? Het klinkt allemaal gruwelijk, en dat is het natuurlijk ook. De poëzie van Groenewegen doet dan ook ronduit pijn (..) <het is> deze telkens weer uitvoerde 'kanteling' van perspectief, waarbij de dichter onvermijdelijk wordt opgeofferd aan zijn eigen woorden of er zwijgend in oplost, of, om een onheilspellend woordspel te gebruiken: waarbij hij aan zijn eigen woorden wordt opgehangen en geen adem meer heeft, die de 'clou' en de kwaliteit uitmaakt van deze gedichten. Het geeft de bundel een onmiskenbare schoonheid, maar ook een bitterheid (..)

(..) Als echter het hele taalveld nog slechts wordt gedefinieerd als een wurgend systeem van de heersers, die elke waarheid smoort, en men hier alleen aan kan ontkomen door als een degenslikker zijn eigen woorden kunstig in te slikken en voor zich te houden; en als men ondertussen weet: ik eet uit de letterbak van mijn vijand en mijn buik loopt vol met lood totdat het spat in uw gezicht, mijne heren - wie zal dan kunnen zeggen uit welk vaatje hij eigenlijk tapt (..) De vraag dringt zich op: waar gaat afschuw van de dood over in horigheid aan de dood? (..) Wat men in deze bundel mist is een zekere liefde voor zijn eigen woorden het vertrouwen dat zij, eenmaal losgezongen, de nacht misschien dan wel niet kunnen weerstaan, maar zeker wel in alle voorlopigheid geluk bezorgen, troosten, een eigen rijk uitroepen. Toch is dat de doem van alle dichters: mooipraterij. (..)

(..) Ik pleit daarom voor de discipline nieuw te luisteren en tegelijk de oren te stoppen voor wat onzin is. Het oor te luister te leggen bij wat werkelijk van de andere kant komt. Want er is wel degelijk een zuivere stem die ons roept. Hij staat zelfs zwart op wit geschreven. Het behoort tot de finesses van Hans Groenewegen dat hij deze stem veronderstelt, haar kundig de nek omdraait en er vervolgens toch voor buigt. En daarin een steeds imposantere vaardigheid in ontwikkelt (..).'' in: Ophef ,12(juli 2005)2, 26-31.

 

Thomas Möhlmann schrijft in Awater: ''Groenewegen leest graag en kan daar werkelijk goed over schrijven; hij schrijft graag en het resultaat daarvan is werkelijk goed te lezen (..) Dat Groenewegens gedichten een zekere afstandelijkheid wordt aangewreven is niet verwonderlijk, maar even zo goed onterecht. Weliswaar blijven sommige van zijn beelden enigszins algemeen en abstract, waardoor een directe toegang of maar een gedeeltelijke visualisatie belemmerd kan worden. Ook kan worden gesteld dat de dichter in de vele verschillende stijlen die hij betracht niet altijd het kunstmatige skelet van het gedicht bedekt, noch de uitgekiende constructie van de bundel als geheel. Uiteindelijk zorgen deze kenmerken er echter mede voor dat en gingen uit sterven juist díeper tot de lezer doordringt, dat de dichter als zoekende en ordenende verzamelaar, als ademende lezer naderbij komt (..) met name (..) de integrale zevende afdeling van de bundel. Meer nog dan in het voorafgaande, staat hier het sterven centraal, en dankzij Groenewegens  beheerste totaalcompositie merkt de lezer pas in deze laatste afdeling: híer waren we van het begin af naar op weg. Hier beperkt de dichter zich tot zijn kern en toont hij zich illusieloos maar teder, schrijft hij regels die stilistisch uitgebalanceerd en werkelijk indringend tegelijk zijn. Hier stuiten we op het schitterende 'mol' (..) Hier eindigt Groenewegen met een gedicht waarin alles begint en dat leven en lezen de moeite waard maakt (..).'' in: Awater, herfst 2005.

 

Het Nederlandse boek, okt 2005: ''Afscheid en dood nemen een belangrijke plaats in binnen deze wat melancholiek getoonzette gedichte, die meer dan eens weten te overtuigen.''
 

 

Geschreven over Met schrijven zin verzamelen. Over poëzie in de Lage Landen

Geschreven over van alle angst ontdaan
Geschreven over Het handschrift van Lucebert
Geschreven over zuurstofschuld

Geschreven over Revolver, dossier Karel van de Woestijne

Geschreven over Overvloed

Geschreven over Vrede is eten met muziek

Geschreven over en gingen uit sterven

Geschreven over lichaamswater

Geschreven over grondzee

Geschreven over schuimen langs de vloedlijn

Geschreven over die zo rijk zijn aan zichzelf

Geschreven over door geen poëzie meer uitgewist

Geschreven over licht is de wind der duisternis

Geschreven over en gene schitterde op de rede

 

Alle kritieken samen

 

 

terug naar de beginpagina