Uit de pers
 

Over Met schrijven zin verzamelen. Over poëzie in de Lage Landen

''Groenewegen wisselt in Met schrijven zin verzamelen uitvoerige, doorwrochte en meanderende poëziebeschouwingen af met korte, veeleer impressionistische commentaren bij afzonderlijke gedichten uit de Nederlandstalige literatuur (..) positioneert zich nadrukkelijk als een zoekende lezer, ook las een fervente herlezer, die eerdere visies en interpretaties van gedichten ter discussie stelt (..) corrigeert of nuanceert (..) vroegere beelden of herneemt zonder schroom een eerdere uitspraak die opnieuw overwogen wordt en tot nieuwe bevindingen aanleiding geeft (..) De casus-Nolens bijvoorbeeld, laat de wendbaarheid van Groenewegens 'leeshoofd' zien (..) Groenewegens aandacht gaat bovenal uit naar het 'volledige' gedicht (..) Hij wil geen 'leverancier van flarden' zijn die alleen citeert wat hem goed uitkomt (..) De afwisseling van lang en kort zorgt voor een versnelling en vertraging van het ritme in de bundelcompositie (..) Met schrijven zin verzamelen  schetst het portret van een lees- en levenshouding. De lezer zoekt zich een weg, wikt en weegt de argumentatie en komt tot een zingeving die nimmer de indruk wekt een statische karakter te hebben (..) de auteur geeft zijn lezerspubliek de gelegenheid mee te overwegen en bewegingen in het eigen 'leeshoofd' te maken.'' Yves T'sjoen, 'Bewegingen in ''mijn lees- en leefhoofd''. Poëzieritiek van Hans Groenewegen', in: Ons Erfdeel,  55(nov 2012)4, 169-171.

''Zijn essays bestrijken een flink scala aan dichters (..) van gemakzuchtige dichters, die niet echt iets vragen van de taal, moet hij weinig hebben (..) aandacht voor de tekst en van de lezer die Groenewegen heet, is goed voor de poëzie, die leeft van dit soort ruimhartige lezers.'' T. van Deel, NBD Biblion 5-9/2012.

''
Wat, naast dichter, is Hans Groenewegen? Iets met het prefix ‘poëzie’ – zoveel is zeker (..) Poëziecriticus niet: (..)  Poëzie-analiticus of -theoreticus? Ook niet: (..) Poëzie-exegeet evenmin: (..)  Poëziebeschouwer dan? Dat veronderstelt een koele afstand die Groenewegen nu juist wenst op te heffen (..)  Ik houd het op poëzie-essayist. Ook al omdat poëzie-essayistiek een tegenstrijdig genre is. Een essayist zoekt zich een weg langs allerhande opvattingen naar een acceptabele, tijdelijke plaatsbepaling. Maar zoeken veronderstelt vinden, en ik betwijfel of Groenewegen daarop uit is als hij schrijft dat ‘degene die zich met een gedicht bezighoudt, geen bewijzen wil vinden voor een vooraf gegeven stelling. Hij wil iets ontdekken wat hij nog niet ervaren heeft of rationeel kent.’ Een lezer ís hij, altijd van poëzie, en daarover schrijvend wil hij ontdekkingen doen. Een onderzoekend poëzielezer dus, die van poëzie verwacht dat ze hem telkens onbekend gebied inleidt – en is zo iemand ooit gearriveerd?
Na Schuimen langs de vloedlijn (2002) en Overvloed (2005) bereikt zijn tocht door de Nederlandstalige poëzie met zijn jongste boek een mijlpaal van duizend pagina’s rustig geschreven, hypersecure poëzie-essayistiek (..) Het narratief van Groenewegens essays is steevast een reconstructie van de ontwikkeling van het oeuvre dat op zijn werktafel ligt. In zijn nieuwe boek leidt dat weer tot overtuigende stukken over dichters in wie ik eerder niet veel zag (..)  Lezen is bij hem met andere ogen naar jezelf kijken, om een ruimte in het eigen ik te openen waarvan je nog niet wist dat je die in je had. In zijn essays spant hij zich in om die ervaring ook mogelijk te maken voor zijn eigen lezers (..)''  Johan Sonnenschein, 'Contra-polemiek', in (op):
De Reactor.

''
Hans Groenewegen levert zich uit aan de gedichten die hij leest. Hij heeft het hele apparaat aan analytische technieken tot zijn beschikking, en beseft zowel de waarde als de ontoereikendheid daarvan. Hij lijkt de angst te missen dat hij ernaast zit. Hij hoort in de gedichten een hart kloppen en probeert daarvan het ritme te pakken te krijgen. Onbekommerd schrijft hij dat de dichter Hilbrand Rozema 'het verleden van religieus overgewicht' wil ontdoen, en zowaar, daarna lees je de gedichten van Rozema anders. Ook na het lezen van Groenewegens essays over bijvoorbeeld Leonard Nolens en Charles Ducal vraagje je af of je deze dichters ooit nog anders kunt lezen dan met de bril op die Groenewegen je heeft aangereikt.'' Nederlands Dagblad, 10-8-2012.

''dit is zijn grootste kracht: in een gedicht kruipen, niet tevreden zijn met het citeren van een mooie regel, maar proberen te doorgronden, letter voor letter, wat de dichter(es) ons zeggen wil. Misschien is het chauvinisme, maar deze theoloog weet hier maar één term voor: Groenewegen exegetiseert gedichten en als ik een dominee vond die de bijbeltekst zo zorgvuldig exegetiseert als Hans Groenewegen zijn gedichten, dan zat ik zondag aan zondag bij hem in de kerk (..) doet niet mee aan het loven en laken van modejager en modeverguizer. Zijn besprekingen lijken dan ook in niets op de poëziekritieken, die we bij tijd en wijlen in de kranten lezen. De vraag of iets goede of slechte poëzie is (..) is totaal niet aan de orde (..) Hans Groenewegen heeft heel veel zin verzameld in deze forse bundel van vierhonderd pagina's en hij heeft die zo herschikt, dat er zin aan toe is gevoegd. Ik heb al een tweede exemplaar aangeschaft om weg te geven en ik sluit niet uit dat er meer zullen volgen.'' Wilken Veen, 'Nieuwe boeken', in: Ophef, 17(jul 2012)2, 39-40.

 ''Groenewegen beperkt zich niet tot één poëtisch genre of één type dichter, doet niet of nauwelijks aan kwaliteitsoordelen, neemt dichters niet de maat en het is duidelijk dat een begrip als ontoegankelijk voor hem niet bestaat. Hij heeft aandacht voor betekenis, vorm en klank, weegt de plaats van het gedicht in de bundel, heeft een scherp oog voor verschuivingen en ontwikkelingen binnen het oeuvre van een dichter. Je proeft dat hij schrijft in voortdurende dialoog met de lezer en dichter die hij zelf is. Hij is bereid zich voortdurend te verantwoorden voor zijn interpretaties, die hij nooit oplegt maar die zich als vanzelfsprekend aandienen, ook als hij, wat meerdere keren gebeurt, op eerdere opvattingen terugkomt. Zijn poëtica is: goed lezen, herlezen, ter discussie stellen. Daarbij valt vooral ook zijn ongelooflijke belezenheid op; het lijkt wel alsof hij alles kent wat de laatste decennia in het Nederlands taalgebied aan poëzie geschreven is.
    In een noot bij het essay over Hélène Gelèns schrijft Groenewegen: ‘Als ik over bepaalde poëzie heb geschreven, was mij die de moeite waard – en is ze volgens mij de uwe waard.’ Hij heeft daarin volstrekt gelijk. ‘Zin’ geeft dit boek, volop.'' Joop Leibbrand, 'Zoeker naar de aard van het gedicht',
Meander, 14 juni 2012.

''Vroeger zou ik zeggen: 'Een mooie essaybundel over dichters die ik eerst niet begreep, die ik soms nog steeds niet begrijp, maar over wie ik wel wijzer ben geworden.' Nu doe ik dat niet meer. Het wordt: Uit liefde voor de poëzie (..) neemt Groenewegen ons mee in bewondering én zijn twijfels over het werk van Nederlandstalige dichters. Soms zegt hij onomwonden: 'Ik weet het niet' (..) of bepleit hij dat studenten wekelijks een gedicht uit hun hoofd leren (..) Hij brengt het idee zelf in de praktijk (..) wat een prachtzin oplevert die zo in een dichtbundel kan": 'Vandaag leer ik een gedicht van Ruth Lasters uit mijn hoofd.' '' Arjen Fortuin, 'Marketing voor de vrouw', column in NRC/Handelsblad 22 juni 2012.

''Hans Groenewegen is een van onze beste poëziecritici. Hij neemt er de tijd voor, laat zich niet opjagen door modes en hypes en weet een mooi evenwicht te bewaren tussen persoonlijke leeservaring en analytisch denken. Dat doet hij al bundels lang en ook in Met schrijven zin verzamelen. Tientallen essays over letterlijk jan en allemans poëzie, van de christelijk georiënteerde dichter Hilbrand ozema tot de complex hermetische Dirk van Bastelaere. Karakteristiek is zijn opmerking in het eerste essay: 'Je bemerkt angst in stukken over poëzie van mensen die beroepshalve en, nee niet of, met liefde poëzie lezen.' Angst dat ze zullen uitglijden, dat ze er naast zitten. Die angst kent Groenewegen niet. Hij durft. Raar daarom dat hij zich zelden of nooit waagt aan publieksdichters als Jean Pierre Rawie. Daar zou ik hem wel eens over willen horen. In deze bundel komt het er nog niet van, volgende keer misschien.'' Rob Schouten, Vrij Nederland, 9 juni 2012.

''Al meer dan een kwart eeuw is Hans Groenewegen een toonaangevend criticus en essayist op het gebied van de Nederlandstalige poëzie. Hij demonstreert dat andermaal in Met schrijven zin verzamelen. Ook deze derde bundel kronieken brengt Groenewegens gave tot uitdrukking om hardop mee te denken met mogelijke motieven en problemen van binnen uit een gedicht, alsmede met de pogingen van lezers ze met vallen en opstaan te begrijpen.
    Niet eerder kantte Groenewegen zich echter zo pertinent tegen ingeslepen, monologische leesgewoonten. Hij ziet niets in het isoleren van regels die iets schematisch als een isme moeten vertegenwoordigen. Ook pleit hij voor het memoriseren van hele gedichten. Bij Groenewegen geeft de integrale poëtische beweging van betekenis, vorm en klank richting. Vervolgens is er de bundel en het oeuvre, en de wereld daaromheen.
    Hans Groenewegen komt halverwege Met schrijven zin verzamelen dan ook tot de conclusie dat een ware poëziecriticus geen standaard heeft. Hij past zich slechts zo goed mogelijk aan de voorliggende tekst aan. En doordat Groenewegen doorgecomponeerde essays afwisselt met dagboeknotities bij losse, uit het hoofd geleerde gedichten, wordt zowel het begin als het eind van zo'n kritisch traject zichtbaar - dat de juiste verhoudingen ambieert.
    Niet eerder ook zette Groenewegen zijn kennis zo evenwichtig in over poëzie uit Nederland én Vlaanderen. Vaak beperkt relevante aandacht zich tot boven of onder de Moerdijk, maar Groenewegen pendelt met vrucht. Overeenkomsten en verschillen binnen de Lage Landen drijven boven. En met een open blik, ook in verband met gevolgen voor zijn eigen kritische praktijk, sluit Groenewegen dit boek af over werk dat ontstond vanuit het internet.
    Lezen en herlezen, overwegen en heroverwegen: in een tijd vol formats met haastige en krasse oordelen, hoort Hans Groenewegen misschien tot de laatsten die vatbaar blijven voor het virus dat poëzie heet. Het blijkt op te doen door iedereen die zich durft te verplaatsen in een ander. Met schrijven zin verzamelen bewijst niet alleen dat deze moeite wordt beloond, maar ook dat er zoiets bestaat als de kunst van het opschorten.'' Anoniem.

''Dus, als de lezer het mij vraagt, verdienen deze boeken beslist door hele scharen gelezen te worden, maar als het eventjes kan in deze volgorde: Het geluk van de kunst eerst. Daarna gaat Met schrijven zin verzamelen vanzelf. Of toch bijna.'' Koenraad Goudeseune, 'Kunstzinnige essays van Marc Reugebrink en Hans Groenewegen', Knack 16-5-2012.

''Niemand in Nederland kan zo helder en tegelijk zo vol overgave over poëzie schrijven als Hans Groenewegen. Aan de ene kant is hij een vaardige close-reader. Als geen ander kan hij een tekst en de merites van een tekst tot zich door laten dringen. Aan de andere kant: als Groenewegen over een dichtbundel schrijft, dan gaat het nooit alleen maar over die dichtbundel. Het gaat altijd ook over de taal, de wereld en het leven zelf. Hans Groenewegen laat geen aspect van poëzie ongezien en leest alsof zijn leven ervan afhangt, en juist daarom slaat hij op heel natuurlijke wijze een brug naar de lezer. Bij Groenewegen is het niet de vraag of poëzie belangrijk is: ze is van levensbelang. Dus al voor wie poëzie óók belangrijk is, vindt in Groenewegen een medestander én een gids. Daar komt nog bij dat de essayistiek natuurlijk een vak apart is, en dat Groenewegen in dat vak tot de grootmeesters behoort.'' Joost Baars in Boekhandel Van Rossum Amsterdam, een aanrader.


Over van alle angst ontdaan
 

''(..) aangrijpende gedichten over de dood (..) zijn poëzie is er niet minder vitaal om geworden. Integendeel, van alle angst ontdaan is een pleidooi voor de schoonheid en wonderbaarlijkheid van het bestaan, juist omdat de dood zich onder ons bevindt (..) De bundel is echter veel meer dan een doodslied. Groenewegen is een van de grootste kenners van de Nederlandse poëzie, met een sterke voorkeur voor minder toegankelijk werk (..) Zijn kennis van de poëzie heeft hem dan ook vanaf zijn eerste bundel tot opvallende vormexperimenten gedreven (..) Heel uitzonderlijk is een politieke litanie die bewust monsterlijke zinnen bevat (..) Het gedicht (..) eindigt echter met het verzoek ongezien, onmondig en ontwetend te mogen blijven (..) Het magistrale slotgedicht poogt een einde te maken aan alle angst (..) De laatste woorden behelzen een smeekbede, aan de geliefde ongetwijfeld, aan de lezer misschien, maar zeker ook aan de doodsengel: 'reik naar mij, ergens zijn wij, teder, teer, erg smerig, van aarde, aanraakbaar'. '' Piet Gerbrandy, 'Bewust monsterlijke zinnen', in: De Groene Amsterdammer, 23-2-12.


''We zien dus niet zomaar 'een dood' koprollen maken, we gaan een bundel lezen waarbij 'een dood' letterlijk de pen heeft gehangen waarmee hij geschreven is. De bundel van alle angst ontdaan is met de dood op de hielen geschreven.  Des te frappanter is het dat zich hier een dichterschap toont dat verre van dood is. Hans Groenewegen laat geen register onbenut, geen procedé ondoorlopen, geen betekenis onopgeroepen. Dat gulzige eclecticisme heeft zijn werk altijd gekenmerkt en dat is misschien ook logisch voor een dichter die zo veel en zo goed essayeert over andere dichters. Maar in van alle angst ontdaan lijkt Groenewegens gulzige eclecticisme meer dan overtuiging een kwestie te zijn van verbetenheid, van onverzettelijkheid (..) In het magistrale 'vragen aan de crisismanager' - waarin de ik voor van alles en nog wat toestemming vraagt - draait het ook om die wil, of liever de totale afwezigheid daarvan in een samenleving die zich voortdurend op de rand van crisis bevindt, en waarin burgers hun individualiteit hebben overgedragen en niet meer in staat zijn tot initiatief (..) Het is in dit soort gedichten dat het politieke van de bundel expliciet wordt, maar dat aspect is door de hele bundel impliciet aanwezig, niet in de laatste plaats in het lezen zelf.'' Joost Baars, 'Doodtijd des overvloeds', in: Poëziekrant, 36(mrt-apr 2012)2, 82-84.

''Mijn eenzame opsluiting in mijn eigen voorkeuren - die enerzijds het lezen van en het schrijven over poëzie zo aangenaam maakt - zorgt er anderzijds voor dat mijn leeservaring van Groenewegen oeuvre nogal gefragmenteerd is. Er zijn gedichten die ik koester en blijf herlezen (..) een sleutel tot veel van Groenewegens werk. We zien niet alleen het ademmotief dat zo obsessief zuurstofschuld overheerst, interessanter nog is de paradoxale zelfopheffing (..) een ander stuk van mijn verbrijzelde lezing: irritatie over de zelfwissende eigenschap van deze poëzie die bij mij een naar gevoel van nutteloosheid teweegbracht (..) de Ideale Lezer van Groenewegens poëzie: zo nauwkeurig, zo dicht mogelijk lezen, iets vangen, je daar volledig aan overgeven en als beloning voor je zoekwerk een duizeling van betekenissen voor je geestesoog zien opdoemen. Tot die overgave ben ik lang niet altijd bereid (..) van alle angst ontdaan (..) Bewondering en irritatie gingen hier weer hand in hand. Irritatie over een cyclus als 'Jaarviering'  (..) Toch moet ik (..) op mijn schreden terugkeren (..) een meesterzet. De korte, harde zinnen (..) en het subtiele spel dat vanaf de eerste zin met de lezer gespeeld wordt, maken deze afdeling < 'stemmen'> tot een poëtische plaats waar ik graag vertoef.'' Willem Bongers-Dek, ' ''Nooit hetzelfde zichzelf''. Recente poëzie van Hans Groenewegen', in: Ons Erfdeel, 55(mei 2012)2, 181-183.

''Het is een rijke bundel, maar het is ook een verwarrende bundel waarin de dichter alle registers opentrekt en de indruk geeft zich nog een keer in een bundel helemaal te willen geven (..) De dood trekt door de hele bundel en terwijl die vanzelfsprekend van vernietigende aard is, houdt die deze uitwaaierende veelheid samen. Ik vind het aangrijpend, een wel erg evidente uitdrukking in dit geval, dat Groenewegen een dichtbundel eindigt als lezer, namelijk de lezer van 'h.f.' (Hans Faverey) en 'k.o.' (niet knock-out, maar Kees Ouwens) die hij is. De dichter staat ook bekend als beroepslezer, als essayist, er zijn weinig mensen die zo door poëzie doordrenkt zijn als Hans Groenewegen. Hij heeft de hedendaagse Nederlandse poëzie doorleefd en doorademd (..) Op die grens van het artificiële en lyrische speelt het scheppend werk van Groenewegen zich af, de ijlheid die dat meebrengt, wordt, in het hoogtepunt uit zijn oeuvre dat deze bundel is, van alle kanten doorbroken (..) De vijfde bundel van Hans Groenewegen is geen symfonie, zoals de vorige. De rijkheid van de bundel is niet alleen het gevolg van de hoeveelheid stijlen waarin de dichter zich uitleeft, ook van veel sterke en treffende regels (..) Er zijn er maar weinig die zich op zo'n volledige manier inspannen als hij; als lezer, als essayist, als redacteur en auteur. Het zijn er altijd maar een paar per generatie. Zonder mensen als Hans Groenewegen is er geen literatuur.'' Erik Lindner, 'Engagement', Op: De Groene Amsterdammer, 9-3-2012.

''Hans Groenewegen is een dichter die speelt met taal en met vorm. Hij is in dit opzicht een dichter met veel gezichten, die verschillende referenties oproept. Aan zijn gebruik van klank is te zien dat hij van het werk van Lucebert houdt, veel vervreemdende wendingen doen dan weer aan een dichter als Nachoem Wijnberg denken (..) In van alle angst ontdaan is het effect van dit 'spel' vaak aangrijpend. De vergankelijkheid (..) wordt er op een subtiele manier mee concreet gemaakt. Het vormexperiment (..) is indrukwekkend (..) Dit zijn aangrijpende regels, die de dubbelzinnigheid van het woord 'ontdaan' uit de titel invoelbaar maken.'' Edwin Fagel, 'Een dood schommelt aan zijn vleugelpennen', in: Awater, 11(winter 2012)1, p. 18-19.

''Zes afdelingen telt
van alle angst ontdaan, de vierde dichtbundel van Hans Groenewegen, en elk van deze zes heeft een eigen karakter, een eigen geluid. Soms lijken ze wel van een andere dichtershand afkomstig.
Het herhalende, maar toch niet bezwerende 'terugveringen'.
Het modern lyrische, opgewekte 'jaarviering'.
Het in regels naar beneden vallende, sombere 'patrimonium'.
De verzameling gelegenheidsdichten 'toevallige verschijningen'.
Het prozaïsche 'stemmen'.
Het zelf- en tegelijk tekstbewuste 'einden' (..)

Er staan in deze eerste reeks meteen al een paar gedichten met een toekomstig klassieke status – voer voor verzamelbundels en bloemlezingen. Een ervan is beslist ‘Zie ze’, een wervelend gedicht over, zo lijkt het toch, wat beeldcultuur wordt genoemd (..)'' Grepen uit een mooi beschouwend stuk van Daniël Rovers, 'Altijd in machteloos fel verzet', in: Terras.

''Dat in de losse afdelingen de beste gedichten staan lijkt mij veelzeggend: de kracht en spanning van Groenewegens dichten zou wel eens kunnen liggen in de ingehouden adem om als subject terug te treden en de taal ‘aan de haal te laten gaan’ en dan te zien wat er gebeurt ... Dit ‘ontledigen van het subject’ dat zich heer en meester waant over de wereld, is denk ik dan ook de belangrijkste scharnier in het oeuvre van Groenewegen. Deze poëzie is niet af, wil niet, kan niet af zijn, omdat deze schrijver van ‘oefeningen in persoonlijke zelfontleding’ permanent bezig is met ontgrenzing van begrippen en hen zo vloeibaar maakt ... Men vraagt zich op een gegeven moment af: is deze dichter eigenlijk wel vrij in zijn woorden? Is het ook echt zíjn taal geworden, waarmee hij kan liefhebben, lachen en huilen? Heeft hij zijn eigen woorden lief, vertrouwt hij ze – of houdt hij ook zelf de adem in? (en wie is dan die ‘hij’?). Ik voelde irritatie bij het volgende gedicht ...'' Wessel ten Boom, 'Taalpriester', in: Ophef, 17(2011)4, 31-33.

'' 'Terugveringen', de eerste afdeling van de bundel: misschien geen neologisme, maar toch een van die ongebruikelijke woorden waar de poëzie van Groenewegen een patent op lijkt te hebben... De poëzie van Groenewegen vraagt om een aandachtige en trage lectuur. Dit is geen poëzie die haar kracht haalt uit spectaculaire metaforen of uit een expliciete lyriek, maar uit een bedachtzaam wikken en wegen van woorden en beelden, uit een behoedzaam ontwrichten van de syntaxis, uit woordspel en neologismen, uit subtiele herhalingen, variaties en verschuivingen. De poëzie van Groenewegen is tegelijk reflectief en muzikaal. Ze vraag intellectuele concentratie van de lezer, maar laat hem tegelijk meedrijven op een heel eigen ritme ... De natuur is dominant aanwezig in de poëzie van Groenewegen: de natuur, en in het bijzonder de zee, wordt uitvoerig beschreven en is een rijke bron van beelden en metaforen, zoals in deze mooie versregel: 'de noordzee denkt na / over het woord doodtij' ... Groenewegen schrijft geen poëzie die zich snel prijsgeeft, maar wie geduld heeft vindt diepe ernst en poëtische rijpheid.'' Uit de bespreking 'De woekering van de dood' van Erwin Jans in De leeswolf, nr 9 dec 2011. De inleiding daarvan is hier
te lezen.

''Ik ben nog lang niet klaar met deze bundel. Van alle angst ontdaan staat vol gedichten die veel aandacht verdienen, omdat je bij elke lezing iets nieuws ontdekt. Er is geen ontsnappen aan de vele verschijningsvormen van het tere, het tedere en het smerige. Lezen, en herlezen deze poëzie.'' Wilma van den Akker, 'Teder, teer, erg smerig', in: Meander, 5-1-12.

''Ten slotte volgt (een voorlopige?) acceptatie van de ultieme menselijke onmacht: de man en zijn aftakeling worden ''van alle angst ontdaan'', een uitspraak die cyclisch naar de titel verwijst. Hoogstaande poëzie van dichter-essayist Hans Groenewegen'' in: Biblion, 16-1-12.

''Het zou te ver voeren alle gedichten uit de bundel hier afzonderlijk te bespreken, maar enkele juweeltjes mogen niet ongenoemd blijven. Zo is er een prachtig gedicht dat begint met: ‘hij draait zich om bij de deur/ de kinderen lopen de zee in/ de naaldbomen besluiten te blijven’, en dat hier vervolgens op varieert. Ook in dit gedicht zien we dat er veel beeldende taal wordt gebruikt. De sfeer is tragisch, maar de achterliggende gedachte lijkt niet donker (..) Het is erg zonde dat Hans Groenewegen niet is opgenomen in de canoniserende bloemlezingen van Komrij of Pfeiffer. En ja, natuurlijk zijn er ook enkele mindere gedichten in zijn werk aan te wijzen, zeker die waarin hij zich wat teveel vrijheid veroorlooft, maar ach, dit valt al met al in het niet bij de krachtige meesterwerkjes die Groenewegen verspreid door de bundel heeft geschilderd.'' Jaap M. Jansen, 'Een dood schommelt aan zijn vleugelpennen', Literair Nederland, 11-3-2012

''Vanaf de eerste regel ("een dood schommelt aan zijn vleugelpennen") werkt hij zich, in een volle bundel die barst van de door het doodsbesef heen-snijdende levensdrift, naar de slotverzen toe: "tot ik van alle angst ontdaan ben maar woekert het reddende ook? reik, reik // reik naar mij, ergens zijn wij, teder, teer, erg smerig, van aarde, aanraakbaar // w.g. h.g." De dood laat zich niet regisseren, behalve misschien in de taal. Daar doet Groenewegen een gooi naar, en ik kan niet anders zeggen dan dat hij dat doet in een imposante bundel.'' Chrétien Breukers, De Contrabas 9/11/11.

''In deze nieuwe bundel zoekt – en vindt – Hans Groenewegen een talige ruimte om uitersten samen te brengen. Dood en angst voor verlies vinden hun tegendelen in de kunst van het loslaten en blijvende liefde. Het mythische is in deze gedichten tegelijkertijd het reële leven, en verstilde woorden vinden hun klank in velerlei muziek. Een rijke bundel kortom, die het verdient aandachtig en veelvuldig te worden gelezen en herlezen.'' Uit: Vers van de drukpers, 28/10/11.


Over
Het handschrift van Lucebert
''Het handschrift van Lucebert is een prachtig uitgegeven studie die alleen al de moeite waard is vanwege de vele afbeeldingen van Luceberts beeldend werk. Maar het boek biedt veel meer. Het is een erudiete zoektocht naar de verborgen drijfveren en ondoorzichtige patronen in dit oeuvre. Groenewegen laat zien dat ook bij een complex dichter als Lucebert een oeuvreoverstijgend helikopterperspectief mogelijk is. Hoewel hij een grote lijn beschrijft, maakt hij die aannemelijk door het bespreken van vele gedichten en tekeningen. Telkens mondt de analyse van een of twee gedichten uit in een positionering van het oeuvre.
Anders dan Oegema en Salemink was Groenewegen als onafhankelijk essayist niet gebonden aan wetenschappelijke normen. Die vrijheid leidt er bij Groenewegen vooral toe dat hij zijn studie niet systematisch opzet, maar dat hij zijn eigen zoektocht ook in het essay laat zien. De lezer moet daardoor af en toe goed puzzelen om de rode draad van het betoog te ontdekken. Wie dat doet, zal zien dat er dan een overtuigend betoog naar voren komt, geschreven door een vakkundig interpreet.

 (..)

Het is de verdienste van Jan Oegema en Hans Groenewegen dat zij in hun studies deze dubbelzinnigheid tot inzet van hun interpretatie nemen. Zij laten zien dat het talige bouwwerk van Luceberts gedichten een perspectief opent op de wereld (Groenewegen) en op het hogere (Oegema). Zij zetten daarmee de techniek van de close reading in om de gedichten voor ons lezers te laten spreken. Daarmee laten ze zien dat de soms ten onrechte verguisde wetenschappelijke sport van de poëzie-interpretatie nog altijd hoogst relevant is.'' Sander Bax, 'Stem die geen stem geeft. Lucebert tussen mystiek en moraal', in: Liter 58(juni2010).


''Offermans en Groenewegen, twee van Nederlands meest uitmuntende essayisten, bezochten onafhankelijk van elkaar het atelier van Lucebert in Bergen, waar de kunstenaar vanaf 1956 verbleef ... Groenewegen raakte in Lucceberts atelier gefascineerd door zijn tekeningen en hij onderneemt een zoektocht naar de relatie tussen zijn tekeningen en zijn gedichten ... hij lijkt het artistieke oeuvre van Lucebert niet op te vatten als een leesbare tekst, maar als een schrijfbare tekst ... literatuur die de lezer ertoe aanzet om mee te denken, mee te creëren ... Offermans en Groenewegen hebben het allebei uitgebreid over de weerzin, die zowel uit Luceberts poëzie als uit zijn tekeningen spreekt, maar beiden raken in laatste instantie gefascineerd door de achterkant van die weerzin: de deernis ... Zij doen dat elk vanuit hun persoonlijke blik ... soms komen zij op hetzelfde uit ... Maar doordat ieder zijn eigen tocht maakt aan de hand van Luceberts oeuvre, is er van overlapping geen sprake. Een derde, even briljante essayist, zou ook zijn toch langs Luceberts ogen, vlekken, maskers en monster kunnen maken zonder dat we een déja-lu-gevoel hebben.'' Elke Brems, 'Weerzin en deernis. Portretten van Lucebert', in: Karakter, tijdschrift van wetenschap, nr. 29, 2010, pp. 9-11.


''De auteur laat zich geheel door zijn eigen observaties leiden, als lezer kijk je met hem mee. Groenewegen is een goed lezer – dat wisten we al uit eerder essaybundels over poëzie, zoals Schuimen langs de vloedlijn en Overvloed – maar blijkt ook een goed kijker. Hij 'ziet' veel. En hij kan bovendien beeldend beschrijven wat hij ziet en leest'', Kiki Coumans, 8 weekly.
 

''Hoewel Groenewegen Luceberts geschreven en beeldend werk als twee volwaardige, autonome disciplines beschouwt, suggereert hij dat hun combinatie een derde, nog rijker oeuvre oplevert (..) zijn bevindingen worden gekleurd door een opvallend persoonlijke toets. De toon van het boek is eerder zoekend dan academisch, eerder intimistisch dan groots (..) Groenewegens poëtische stem gaat de analyse echter niet uit de weg. Weinig literaire studies laten de lezer in deze mate meedrijven op de onbevangen en enthousiaste ontdekkingsstroom van de auteur'', De leeswolf, september 2009.

''Groenewegen schrijft in een persoonlijke stijl en mijdt het woordje ‘ik’ niet. Mede daardoor is dit boek, ondanks het vaak duistere werk van Lucebert, goed toegankelijk. De analyses van de gedichten, de beschrijvingen van de tekeningen, het vele opgenomen beeldmateriaal en de fraaie boekverzorging maken het tot een aantrekkelijke uitgave voor Lucebertliefhebbers, en mogelijk ook tot een enthousiasmerende eerste kennismaking voor wie weinig van de kluizenaar uit Bergen weet.''
Nederlands Dagblad 25/9/09.


''<Groenewegen> onderdrukt zijn duidingsdrang niet noch schuwt hij de lyrische vervoering (..) Vlek als levenswerk (Cyrille Offermans) en Het handschrift van Lucebert vormen een weelderig en full-color geïllustreerd tweeluik dat een helder inzicht biedt in het atelier en de psyche van een consequent en compromisloos kunstenaar voor wie, zoals hijzelf getuigde en zoals beide boeken bevestigen, ''het dubbeltalent niet problematisch'' was.'' Renaat Ramon, 'Toeval is een vlek', in: Poëziekrant, 2009/5.
 

''Groenewegen zoekt het antwoord in het materiaal, en dat maakt van zijn essay een spannende speurtocht (..) Nu onttrekt de poëzie van Lucebert zich aan eenduidigheid, maar door de verzen en de tekeningen naast elkaar te leggen en de dubbelkunstenaar daadwerkelijk op beide terreinen te volgen doet Groenewegen voorstellen die controleerbaar en de moeite waard zijn (..) Dat is een kunststukje van de beschouwer, dat bewijst hoe lonend het kan zijn dicht bij het werk te blijven, zonder voor de essayistenneiging te bezwijken om op te stijgen tot literatuurhistorische of literatuurwetenschappelijke abstracties. Het handschrift van Lucebert is een verrijking in meer dan één opzicht - niet alleen mogen we over Groenewegens schouder mee loeren in de dwaaltuin van het volgestouwde atelier, we worden ook aangespoord mee te denken met zijn vermetele interpretaties (..) Ik ontken niet dat Luceberts laatste bundels getuigen van deernis, woede, verrotting en geweld, maar anderzijds is die donkerte in zulke spetterende, pesterige en kolkende regels neergesmeten (of zomaar zoetgevooisd neergevlijd, want te midden van alle heisa kon hij ook de antieke minstreel uithangen), dat Groenewegen de creatieve impulsen die van somberheid kunnen uitgaan vermoedelijk onderschat. 'Overal zanikt bagger': dat is vitaal pessimisme! Maar ook dat is een verdienste van het boek: we worden vrij gelaten er bijwijlen het onze van te denken.'' Arjan Peters, Een oog om de blinden te redden, in: de Volkskrant, 1-5-2009.

''
Gelukkig zijn er in de florerende Lucebert-vorsing twee essayisten opgestaan die goed thuis zijn in zowel de beeldende kunst als de poëzie. Drie jaar geleden verscheen bij de Historische Uitgeverij Vlek als levenswerk: Lucebert op papier van Cyrille Offermans, waarin vooral de tekenaar centraal stond. In hetzelfde fonds is nu een, wederom voorbeeldig vormgegeven, boek van Hans Groenewegen uitgekomen, dat voor het eerst een serieuze poging doet beeld en woord op zo’n manier met elkaar in contact te brengen dat ze elkaar wederzijds verhelderen. Grondige analyses van tientallen tekeningen en gedichten worden samengebracht tot een overtuigende visie op Luceberts fascinerende kunstenaarschap, wat niet betekent dat er niets tegen in te brengen zou zijn. Groenewegen heeft, zoals het een moedig essayist betaamt, geregeld de neiging in het toekennen van betekenis zo ver te gaan dat raadselachtige openheid omslaat in al te specifieke eenduidigheid. Niets verplicht de lezer echter Groenewegen in alles te volgen. Hoe dan ook is dit boek een enorme aanwinst voor het Lucebert-onderzoek. (..) Ondanks de zwakke momenten waarop Groenewegen zich te zeer heeft laten meeslepen door zijn drang tot interpretatie is de ontwikkelingsgang die hij schetst alleszins plausibel.'' Piet Gerbrandy, 'ik heb in het gras mijn wapens gelegd', in: De Groene Amsterdammer, 28-5-2009.

 

''Als eerste vergelijkt Hans Groenewegen grondig gedichten en tekeningen van Lucebert met elkaar (..) Dat is een riskante onderneming (..) <er> komt veel aan bod dat in de traditionele Lucebert-studie blijft liggen (..) zelfs op het grootste raadsel uit de lucebertistiek geeft hij een nieuw antwoord - de vraag naar de betekenis van 'de analphabetische naam'.'' Yra van Dijk, ''Lucebert vermomde letters als poppetjes', in: NRC/Handelsblad, 22 mei 2009.

 

''Dankzij dit boek vol schitterende illustraties en al even schitterende teksten komt de lezer nader tot Lucebert'', J.W. in: De stem van het boek, 20(2009)2.

 

Als er boeken zijn over een beeldend kunstenaar en dichter die je enthousiast maken om diens werk zelf ter hand te nemen, dan behoort Het handschrift van Lucebert zeker daartoe (..) Het boek hort thuis in de rij van werkelijk schitterend uitgegeven boeken waarop de Historische Uitgeverij patent heeft. De typografie, het papier, de druk waarbiuj citaten in een andere kleur staan, maken het boek een feest voor het oog. Voorts treffen we hier meer dan honderd niet eerder getoonde tekeningen aan van de meester, kleiner dan hun originele formaat, maar iet te klein. Het boek is bijna volmaakt vormgegeven. Er spreekt liefde uit. Wim Reedijk, 'Hans Groenewegen en Luceberts handschrift', In de Waagschaal,38(27 juni 2009), 13-15.


Over zuurstofschuld
''Hans Groenewegen is een consequent dichter, die niet toegeeft aan de modes van de tijd of de gemakkelijke verwachtingen van een breder lezerspubliek. Elke bundel van zijn hand is een stapsteen in een volgehouden poëtisch project dat getuigt van diepgang en ambitie. Het project van Groenewegen is duidelijk modernistisch van signatuur: de dichter gaat resoluut op zoek naar een eigen zegging en een eigen vorm, zonder echter zomaar de verworvenheden van de traditie overboord te gooien. Integendeel, voortdurend duikt dat erfgoed op via allusies en citaten.

Dat alles geldt onverminderd voor Groenewegens jongste bundel, Zuurstofschuld. Eens te meer geven de vier elementen (en dan vooral water en lucht) de toon aan voor een reeks bezinningen omtrent de werkelijkheid en de mens. De dichter kiest daarbij echter nadrukkelijk niet voor een persoonlijk relaas, maar voor een kaleidoscopische verzameling van fragmenten en indrukken waarin de lyrische ik slechts een ondergeschikte rol speelt. Vaak portretteert de ik zich als een drenkeling of als iemand die in ademnood verkeert. Daardoor wordt de mens geschilderd als een kwetsbaar iemand en een grensbewoner, die het ontbreekt aan tijd, kennis en oriëntatie. Wat deze poëzie echter vooral merkwaardig maakt, is de wijze waarop de dichter met motieven speelt. In Zuurstofschuld komt bv. herhaaldelijk een nar voor die niet kan slapen en zichzelf verliest. Ook structureel houdt Groenewegen ervan om frasen te hernemen of te variëren. Daardoor ontstaat een geheel eigen samenhang tussen de gedichten en de cycli, die duidelijk de eigen wereld van deze poëzie beklemtoont.

Dit is bijzonder boeiende, maar moeilijk toegankelijke lyriek. Op de bijgevoegde cd is trouwens te horen hoe de dichter zelf zijn verzen leest — op een gedragen manier, met veel nadruk op ieder woord en beeld. Tegelijk valt op hoe de tekst wordt vertolkt door meer dan één stem, waardoor de gelaagdheid ervan extra in de verf wordt gezet.'' [Dirk De Geest]
01/04/2009,
De Leeswolf


''We lopen in de sporen van Hans Groenewegen nu eens op gekend en dan weer ongekend, nu eens op vertrouwd en dan weer op vreemd taalterrein en snuiven langs de weg die hij uittekent de veelvuldige poëticale en rijkelijk uitgestrooide lyrische parfums op (..) Vermoedelijk zit ik er niet ver naast als ik schrijf dat Van de Woestijne diepe sporen heeft nagelaten op Groenewegens recentste dichtbundel. Hij is een soort 'wandelende tak', of beter nog, een 'kameleon die, onder de vorm van dissimulatie, opgaat in de taalomgeving van zijn geliefkoosde modellen (..) Ik durf te stellen dat Groenewegens nieuwste dichtwerk een doelbewust experimentele bundel is. Op velerlei vlakken test Groenewegen zichzelf en zijn lezers, op allerlei niveaus gaat hij verbindingen aan met de taal die hij nu eens gedurfd, dan weer eens stevig ouderwets laat klinken (..) door het toevoegen van de gesproken taal - Groenewegen brengt samen met Samuel Vriezen en Ben Zwaal de gehele bundel op een dwingende wijze op cd - voegt de dichter er een extra taalproblematisch aspect aan toe: de polariteit met name tussen het geschreven en gesproken woord (..) De dichter zelf mogen horen is meer dan een presentje, is meer dan toegevoegde waarde. Het gesproken woord geeft een poëticale meerwaarde; de bijgevoegde cd is bovendien een antiquarisch kostbaar hebbeding voor wie dichtbundels betast, koester en liefheeft (..) Met zuurstofschuld heeft Groenewegen alvast zijn poëtisch palet uitgebreid. Ik heb van de sacrale taaltocht genoten, hoewel mijn enthousiasme ietwat getemperd wordt door de te sterk in het oog lopende aanwezigheid van modellen en het te herkenbare maakwerk.'' Hedwig Speliers, 'Aspecten van een experiment', in: Poëziekrant, 33(okt 2009)6, 22-24.

''Weinig dichters zijn zo veelzijdig als Hans Groenewegen, die toch in alle verscheidenheid zozeer zichzelf is (..) Belangrijke kenmerken zijn o.a. een krachtige ritmische golving, parallellie, contrasten en een zucht naar nieuwe woorden als dauwlicht, lippenvlinder, dagmes, ademslakken. Van heel kort tot heel lang en van heel sereen tot uitbundig zoeken zijn teksten naar de eigenheid van zowel de waargenomen objecten en gebeurtenissen als het schrijfproces. Dat resulteert in een poëzie die niet altijd slaagt, maar wel blijft boeien, juist vanwege de vele verbindingsopties.'' Albert Hagenaars, Biblion.
 

''Ik denk dat deze gedichten nog beter tot hun recht komen wanneer zij in bed worden voorgelezen door een naaste, dicht bij het oor. De zelfontleding in deze poëzie is soms zo adembenemend, dat zij vraagt om een v/heilige ruimte waarin men inderdaad bereid is even de eigen adem in te houden (..) Groenewegens bundel heeft iets van de mystiek van het oor, en staat daarmee in de typisch talige, protestantse traditie dat het woord het beeld onderuit haalt. Het zijn dan ook niet de beelden die beklijven in deze bundel, maar de sensatie van het openbreken van wat vaststaat omdat er wordt geademd, gespróken. Niet de vogel, maar de vogel in zijn vlucht.'' Wessel ten Boom, 'De nieuwe adem', Ophef 15 (dec. 2008)3, 35-37.


''Groenewegen is een van de meest productieve literatoren van dit moment (..) De poëzie van Hans Groenewegen lijkt nog het meest op een stem, ietwat plechtig en vormelijk soms, maar vaak raak en hier en daar scherp formulerend. Die stem heeft nogal wat registers, en het verbaast niet dat deze bundel meer dan de eerdere uit series bestaat, constante gehelen met herhalingen. Partituren lijken het soms (..) Met deze bundel heeft hij een tweede adjectief verworven: klassiek experimenteel. zuurstofschuld is in zijn geheel een symfonie (..) Het rare met deze poëzie is dat die zichzelf telkens opheft (..) Menig dichter mag jaloers zijn zijn op Groenewegens taalgevoeligheid. Maar soms laat het zich te makkelijk verleiden door associatief woordspel.'' Erik Lindner, De Groene Amsterdammer, 14-11-2008.

''Aanvankelijk raakte ik al lezend enigszins teleurgesteld, maar ook wat geïrriteerd door de gestructureerdheid van de afdelingen, de kortademigheid van zijn beeldspraak, het opsommende, wentelende karakter van de zinsbouw, de omkering van gedachten, de bezwerende herhaling, de schemerige symboliek, het soms wat al te nadrukkelijk spelen met woorden (..) maar bij nader inzien heb ik mij gewonnen moeten geven en me laten meevoeren door zijn bezwerende taal die de verijling de baas wil blijven. Daartoe heeft de gesproken tekst op de cd veel bijgedragen (..) Het psalmodiërend karakter van de bundel blijkt een krachtige manier te zijn om de 'zuurstofschuld' die de mensheid bedreigt onder de aandacht van de lezer te brengen. Narrenwijsheid van een dichter die genoegen beleeft aan het blootleggen van de vele lagen van de taal.'' Johan Reijmerink, Meandermagazine 28-11-2008.

''Maar op het moment dat de tekst onder het gewicht van de thematiek dreigt te bezwijken, is er toch weer het poëtische spel. Vooral de slotafdeling 'invallende rede', is een muzikaal en visueel web van citaten van Groenewegens eigen gedichten en die van anderen. Hier breekt echter toch weer het ademmotief in, ditmaal nauwelijks verholen: 'wie moeten dood voor mijn overleven wie hen doden hoe (..) wie zal ik de schuld geven van mijn overleven.' Schuldeloos lezen wordt in deze benauwende, ostinate, obstinate, verpletterende bundel onmogelijk gemaakt.'' Laurens Ham, Awater, najaar 2008.

 

''Die nar, dat was ik, of liever gezegd, dat was mijn getransformeerde, verbeterde, vereeuwigde ik. Hoe wonderbaarlijk.'' Benno Barnard, Mijn gedichtenschrift, Knack, 9-12-2008.

 

''Temidden de rotzooi en de brokstukken, die men nu poëzie noemt, is zuurstofschuld een ware verademing. Wars van hermetisme is deze poëzie van de omslagillustratie van Paul Klee tot de polygone en polyglotte voordracht van het mooie 'winterspitsalba een juweeltje van discrete eruditie en intelligentie. Peter Wullen, weblog.

''Hans Groenewegen schrijft fraai over zijn tijdgenoten, dat wil zeggen dat hij in zijn analyses de poëzie heel laat. Zijn eigen gedichten zijn klassieker van toon, maar oorspronkelijk en intrigerend.'' Erik Lindner, De Groene Amsterdammer, 5-9-2008.


''Naar welke Groenewegen mijn voorkeur uitgaat? De criticus, essayist en chroniquer Groenewegen beschouw ik als een erudiet man, hij informeert keurig en is instructief, maar op die manier kan hij blijven doorgaan tot hij erbij valt. Zijn halfslachtigheid zint me niet, hij kookt te veel zachte eitjes en de kleur van zijn discours is me te grijs. De editor Groenewegen doet het voortreffelijk (..) Van de bloemlezer Groenewegen heb ik geen kaas gegeten. Blijft de dichter. Hans Groenewegen is voor mij op de eerste plaats dichter, een steeds voornamer dichter.'' Hedwig Speliers, " 'uit spraakwatervallen schep ik' ", in: Poëziekrant, 30(aug/sep 2006)4, 22-27.

 

Over Al ben ik duister, 'k zet me glanzend uit
''Het is een in menig opzicht intrigerende verzameling teksten geworden - niet het minst vanwege de bonte verscheidenheid van auteurs (..) wetenschappelijke, doorwrochte passages en intens persoonlijke ontboezemingen wisselen elkaar af (..)

Indrukwekkend is <Groenewegens> stuk, waarin hij narratieve structuren laat oplichten in de bundel <Substrata> (..) die analyse geeft hoop aan wie neerzeeg bij Groenewegens schampere verzuchting dat reflecties over het genre in tegenwoordige studies alle plaats opslokken: 'Aan goed lezen komt men niet meer toe.' '' Tom Sintobin, in: Spiegel der Letteren, 51 (2009) 2.

 

''Hij bespreekt en interpreteert de in het oeuvre van Van de Woestijne wat afwijkende bundel Substrata zonder lezing van de gedichten overbodig te maken. Groenewegen heeft veel verstand van poëzie en een uitstekende pen en dat bewijst hij hier opnieuw. In zijn interpretatie van de bundel komt hij tot uitspraken die het gehele oeuvre van de dichter aangaan: Groenewegen is in staat in twintig bladzijden de karakteristieken van het dichterschap van Van de Woestijne bloot te leggen en aan te geven waarom de bundel Substrata daarin een sleutelpositie inneemt.'' Jaap Faber Vooys 26(mrt 2008)1.
 

Over Hadewijch, Revolver 135

''Hadewijch leeft. In 2007 stelde Hans Groenewegen voor het tijdschrift ‘Revolver’ een dossier samen over deze 13e-eeuwse begijn, dichteres en mystica, waar vele dichters aan hebben meegewerkt. Uit de reacties (op respectievelijk een visioen, een brief en lied van Hadewijch) en uit de boeiende receptiegeschiedenis die Groenewegen daarop heeft laten volgen, blijkt dat heel wat Nederlandstalige dichters Hadewijch goed gelezen hebben en geïnspireerd werden door de virtuoze taal van de dichteres en de bevlogen liefdesreligiositeit van de mystica. '' Koen van Baelen, de leeswolf, mei 2009/4

 

''het dossier is opmerkelijk: een interessant werkproces met bij momenten mooie resultaten,'' Sven Vitse, DWB, februari 2008.
 

''In tijden van formats, kleutertaal, clichés en slogans is het goed dat er toch nog iemand probeert het onzegbaar te blijven zeggen.'' Karel van den Broeck, Knack.
 

Over en gingen uit sterven

http://brandsblogt.radio6.nl/2007/05/17/eieren/#comments

 

Remco Ekkers: 'Hans Groenewegen is niet alleen een belangrijk poëziebeschouwer, hij is in toenemende mate ook de dichter van mooie, indrukwekkende gedichten (..) Ondertussen toont Groenewegen zich een echte dichter en dat leid ik af uit zijn indringende raadselachtige beelden, lyrische opsommingen en muzikale assonanties, waarbij ik denk: ik kan het niet rationeel verklaren, maar het is alsof de dichter poorten opent. Zijn bundel noodt dan ook tot lezen en herlezen. Je legt hem op een plek waar je geregeld langskomt, zodat je hem weer kunt opnemen (..) De hele eerste afdeling staat in het teken van kapot maken, maar in zijn taal laat de dichter alles opnieuw geboren worden.' Remco Ekkers, 'Geboorte en dood', in: Leeuwarder Courant, 24-03-2006.

 

Piet Gerbrandy schrijft o.a.: 'Het werk van Hans Groenewegen heeft niets vanzelfsprekends. Alles eraan is kunstmatig en geconstrueerd. Het is gemaakte, bedachte poëzie van een dichter die de traditie door en door kent en zich bij iedere zin realiseert hoe problematisch het medium is dat hij hanteert. Daarmee schaart Groenewegen zich in het illustere gezelschap van door hem bewonderde dichters als Hans Faverey en Kees Ouwens, over wie hij ook grondige essays heeft geschreven. Hij is een denkende dichter die van zijn lezers niet alleen een grote concentratie eist, maar ook een intense betrokkenheid bij beeldende kunst, filosofie en politiek (..) Groenewegen experimenteert volop met de vorm (..) veel gedichten zijn zo minutieus doordacht dat ze weliswaar respect afdwingen maar de lezer uiteindelijk koud laten (..) Daar staan echter enkele heel goede gedichten tegenover. Het lijkt enigszins obligaat om, na Michelangelo, het zoveelste gedicht over een beeldhouwer te schrijven, maar in de volgende regels komt de steen werkelijk tot leven <hier volgt een citaat dat u in de bundel kunt lezen> Uiterst beeldend is een gedicht over een slapende vader (..) De poëzie van Groenewegen is niet die van het volle leven, maar die van het sterven en verdwijnen. Een gedicht over een begraafplaats wordt gevolgd door een bijna surrealistisch gedicht over een dode mol (..) Het onhandige onderaardse diertjes is een etherische doodsengel geworden. Zelden is een hemelvaart zo teder beschreven (..) De mooiste regels zijn die van het laatste gedicht, met de bijbelse titel 'schepping':

 

 eieren legden zich

 ze vonden de maan uit, lagen, braken

 

 en gingen uit sterven

 

Piet Gerbrandy: 'Ze vonden de maan uit: de geboorte van de poëzie.' In de Volkskrant 3-6-2005.

 

Han van der Vegt schrijft op poëzierapport o.a.:' [een gedicht] eindigt zo: '(zo is zijn soort, hij leeft bij gerucht van vleugelslagen /
sterft andere soorten uit en de lucht, het zwartsel / van z'n adem, lekt weg door de breuk in z'n keel)
'. Een magnifiek slot, een genadeloos hard beeld zonder enige opsmuk. Dit is niet het gedicht van iemand die zich om correct gedrag of goede sier bekommert, hier spreekt iemand vanuit een passie. Een passie voor poëzie, een passie voor beschaving (..) Dat wil niet zeggen dat Groenewegen geen eigen stijl heeft. Zijn regels zijn lang, vasthoudend en gedragen. Hij toont in elk vers een scherp oor voor ritme en voor verfijnd dooreengeweven klanken. Hij weet binnenrijm perfect te doseren. Er spreekt een groot meesterschap uit zijn poëzie. Alleen in wiegelied, schatplichtig aan Van Ostaijen, weet hij onvoldoende zijn eigen stem te laten gelden. Ik vind niet alle gedichten uit deze bundel even goed. De derde afdeling, van de zeven waarin de gedichten zijn verdeeld, wordt ingenomen door circusgedichten die wel innemend zijn, maar mij uiteindelijk niet overtuigen. Maar er staan ruim voldoende schitterende gedichten in, zoals het laatste, waaraan de titel is ontleend: <<citaat zie bij Gerbrandy>> Compact, geladen, speels van taal, en in zijn slotsom tegelijk onverbiddelijk en lankmoedig. Er zit zoveel ruimte, zoveel hoop in dat woordje uit. Een gedicht dat je rustig in staal kunt gieten, in de rots kunt uithakken, zonder dat het zichzelf belachelijk maakt. Hans Groenewegen kan er fier op zijn dat hij een beschaafd mens met goede smaak is. Zulke mensen zijn er te weinig. Hij schrijft prachtige poëzie.'

 

Dirk De Geest schrijft: 'Hans Groenewegen is een van de allerbeste essayisten over poëzie op dit ogenblik. Als hij over poëzie schrijft, gebeurt dat niet vooringenomen, niet vanuit een bepaalde visie die per se aan het werk van anderen opgedrongen moet worden. Groenewegen lezen is ervaren wat poëzie kan betekenen, hoe vorm emoties kan wekken, hoe afstandelijkheid en liefde haast perfect samen kunnen gaan (..) Als lezer van zijn dichtbundels zit je als het ware te zoeken naar de realisatie van zijn eigen kritische visie (..) ga je op zoek naar echo's van de dichters die Groenewegen zelf intens bewondert. Toch valt vooral de eigen toon van Groenewegen op (..) Een zekere luciditeit in de menselijke eindigheid maakt het ondraaglijke niet lovenswaardig of zinvol, maar heeft wel een zeker louterend effect. Het zijn thema's die in deze gedicht voortdurend blijven resoneren, maar die tegelijk op een persoonlijke manier worden vertolkt. Dat de dichter een zekere cerebraliteit niet schuwt en vaak alludeert op eerdere literatuur beschouw ik daarenboven als een pluspunt. Groenewegen is een bescheiden*, maar tegelijk interessant en rijk dichter.' In: De leeswolf, 5/2005. * Houdt de bescheidenheid niet op als je dit citaat op je website overneemt? (hg)

 

Dirk De Geest schrijft: 'Hans Groenewegen is, wat mij betreft, met stip de beste poëziecriticus van het ogenblik ... Daarnaast is Hans Groenewegen ook actief als dichter. Dat houdt een zeker risico in, juist omdat lezers geneigd zijn de normen van de strenge recensent ook toe te passen bij de beoordeling van zijn eigen creatieve werk. Laat ik daarom mijn kaarten meteen op tafel leggen: de - overigens bescheiden - dichter haalt het op geen enkel ogenblik van de criticus: toch blijft zijn poëzie de moeite van een kennismaking zeker waard ... Enerzijds legt hij de klemtoon op de autonomie van het vers, als een eigen taalconstructie, anderzijds demonstreert hij keer op keer de mogelijkheden van de literatuur om waarnemingen, iedeeën en emoties diepgaand te exploreren <<geschreven met betrekking tot grondzee>> ... De vormgeving is nog bewuster uitgewerkt. De verzen zijn strakker van structuur, al blijft de dichter zweren bij een grote afwisseling qua strofebouw. De zegging is meer geritmeerd ... voorts wordt er ten volle gebruik gemaakt van allerhanden stijlfiguren ... Typerend voor die doorwrochte formulering is het mooie gedicht 'vinho verde' waarmee lichaamswater opent. Dit vers doet, met zijn klankraffinement en zijn insisterende herhalingen, denken aan het poëtisch universum van Hans Faverey ... In vergelijking met grondzee wordt Groenewegens lyriek hier een stuk menselijker en herkenbaarder. Die toegenomen (maar nog steeds onderkoelde en sterk gestileerde) emotionaliteit komt met name naar voren in de afsluitende reeks van de bundel, waarin de liefde wordt bezongen <<geschreven met betrekking tot lichaamswater>> ... wordt deze lyriek al te zeer een geconstrueerde taal, een bijna onoverzichtelijk kluwen waaruit een duidelijk vakmanschap spreekt maar dat de lezer verbijsterd dreigt achter te laten ... uit deze bundel blijkt hoe moeilijk Groenewegen het bij momenten heeft om zijn autonome poëzie te verbinden met zijn actuele engagement. Toch maken deze bezwaren en gingen uit sterven niet tot een geheel mislukte bundel. De spanning tussen een mythisch-cyclisch en een sterk historisch tijdsbesef resulteert vaak in intrigerende gedichten ...'. 'Hans Groenewegen: de criticus als dichter', in: Ons erfdeel, 49(feb. 2006)1, pp. 142-145.

 

Tom van Deel signaleert voor de bibliotheekdienst Biblion: 'Dit is hoogst ernstige poëzie, geschreven in de traditie van dichters als Gerrit Kouwenaar, Lucebert, Kees Ouwens - een beeldrijke, compacte poëzie ... Interessante, maar niet geheel eigen-aardige poëzie.'

 

M(enno) H(artman) schrijft op Literair Nederland o.a. het volgende: 'De zeven afdelingen hebben een mooie losse onderlinge samenhang, de zee, glas, ademhaling, dood, brengen een onnadrukkelijke ordening aan in de beelden. In de derde afdeling vindt een commedia dell'arte-achtige scène plaats met een clown, een wat verplicht aanvoelde scherzo dat gecompenseerd wordt door het spiegelend deel 5, met het voornoemde mooie gedicht 'elegie voor hans faverey' en 'vlinderlongen', een stevig deel dat meer plaats biedt voor de kracht van Groenewegen: losjes in een baaierd van discours toch een eigen geluid aanbrengen.' Aan een gebruikt motto van Hans-Eckardt Wenzel ('alles was noch geschieht, wird schlimmer sein als was war') voegt MH de verklaring toe van deze Duitse dichter, essayist, romancier, toneelschrijver, toneelspeler, regisseur, componist en chansonnier: 'Es gibt ja diesen Witz wo der Pessimist und der Optimist sich treffen, und der Pessimist sagt: 'Schlimmer kann's nicht mehr kommen', und der Optimist sagt: 'Doch, doch!'. Uit de rubriek dichtbundel van de week 18-5-2005.

 

Atze van Wieren schrijft op Meander o.a.: 'Hans Groenewegen lijkt soms een moderne Prediker. Bijvoorbeeld in 'handpalmzee': 'want wat komt, zal, als wat was, niet anders zijn/dan wat is...'  (..) Ik moet bekennen dat ik, de gedichten uit afdeling één lezend, ergernis voelde opwellen. Mijn hemel, dacht ik, weer zo'n geleerde dichter die alles aan elkaar knoopt (..) en die zijn subtiele aanwijzingen voldoende acht om het raadsel van het gedicht te doorgronden (..) Naarmate ik in de bundel vorderde verdween gaandeweg die ergernis. Groenewegen ging, goddank, steeds meer gewone mensenpoëzie schrijven, die ook ik in de meeste verzen vermocht te volgen. Ik vind de bundel naar het einde toe steeds sterker worden (..) De bundel als geheel overziend, vind ik, zoals gezegd, niet alles even geslaagd, maar krijgt Groenewegen van mij toch een ruime voldoende (over pedant gesproken...) voor prachtige gedichten als o.a. 'begraafplaats', 'kleine apologie van het schrift', 'mol', 'schacht' en 'wiegelied'. Het voor mij absolute hoogtepunt uit de bundel is een adembenemend gedicht zonder titel, een gebed: 'adembenemende, beneem mij de adem vandaag nog niet (..)'.'

 

Wessel ten Boom analyseert de bundel (en enkele gedichten daaruit, zoals 'montgomerey in moissac' en 'alba voor oswald'), en stelt een aantal principiële vragen: '' (..) Is dit dus ons bestaan, onze werkelijkheid: het verkoolde land waar de zee als waterlucht dreigend boven hangt? En zelfs dat is nog 'meer een uitstel dan een voorschouw'. Is dit dus de eigenlijke schepping: een uitgebrode lege dop, een wie weet door wie verzonnen maan, en: zij gingen uit sterven? Het klinkt allemaal gruwelijk, en dat is het natuurlijk ook. De poëzie van Groenewegen doet dan ook ronduit pijn (..) <het is> deze telkens weer uitvoerde 'kanteling' van perspectief, waarbij de dichter onvermijdelijk wordt opgeofferd aan zijn eigen woorden of er zwijgend in oplost, of, om een onheilspellend woordspel te gebruiken: waarbij hij aan zijn eigen woorden wordt opgehangen en geen adem meer heeft, die de 'clou' en de kwaliteit uitmaakt van deze gedichten. Het geeft de bundel een onmiskenbare schoonheid, maar ook een bitterheid (..)

(..) Als echter het hele taalveld nog slechts wordt gedefinieerd als een wurgend systeem van de heersers, die elke waarheid smoort, en men hier alleen aan kan ontkomen door als een degenslikker zijn eigen woorden kunstig in te slikken en voor zich te houden; en als men ondertussen weet: ik eet uit de letterbak van mijn vijand en mijn buik loopt vol met lood totdat het spat in uw gezicht, mijne heren - wie zal dan kunnen zeggen uit welk vaatje hij eigenlijk tapt (..) De vraag dringt zich op: waar gaat afschuw van de dood over in horigheid aan de dood? (..) Wat men in deze bundel mist is een zekere liefde voor zijn eigen woorden het vertrouwen dat zij, eenmaal losgezongen, de nacht misschien dan wel niet kunnen weerstaan, maar zeker wel in alle voorlopigheid geluk bezorgen, troosten, een eigen rijk uitroepen. Toch is dat de doem van alle dichters: mooipraterij. (..)

(..) Ik pleit daarom voor de discipline nieuw te luisteren en tegelijk de oren te stoppen voor wat onzin is. Het oor te luister te leggen bij wat werkelijk van de andere kant komt. Want er is wel degelijk een zuivere stem die ons roept. Hij staat zelfs zwart op wit geschreven. Het behoort tot de finesses van Hans Groenewegen dat hij deze stem veronderstelt, haar kundig de nek omdraait en er vervolgens toch voor buigt. En daarin een steeds imposantere vaardigheid in ontwikkelt (..).'' in: Ophef ,12(juli 2005)2, 26-31.

 

Thomas Möhlmann schrijft in Awater: ''Groenewegen leest graag en kan daar werkelijk goed over schrijven; hij schrijft graag en het resultaat daarvan is werkelijk goed te lezen (..) Dat Groenewegens gedichten een zekere afstandelijkheid wordt aangewreven is niet verwonderlijk, maar even zo goed onterecht. Weliswaar blijven sommige van zijn beelden enigszins algemeen en abstract, waardoor een directe toegang of maar een gedeeltelijke visualisatie belemmerd kan worden. Ook kan worden gesteld dat de dichter in de vele verschillende stijlen die hij betracht niet altijd het kunstmatige skelet van het gedicht bedekt, noch de uitgekiende constructie van de bundel als geheel. Uiteindelijk zorgen deze kenmerken er echter mede voor dat en gingen uit sterven juist díeper tot de lezer doordringt, dat de dichter als zoekende en ordenende verzamelaar, als ademende lezer naderbij komt (..) met name (..) de integrale zevende afdeling van de bundel. Meer nog dan in het voorafgaande, staat hier het sterven centraal, en dankzij Groenewegens beheerste totaalcompositie merkt de lezer pas in deze laatste afdeling: híer waren we van het begin af naar op weg. Hier beperkt de dichter zich tot zijn kern en toont hij zich illusieloos maar teder, schrijft hij regels die stilistisch uitgebalanceerd en werkelijk indringend tegelijk zijn. Hier stuiten we op het schitterende 'mol' (..) Hier eindigt Groenewegen met een gedicht waarin alles begint en dat leven en lezen de moeite waard maakt (..).'' in: Awater, herfst 2005.

 

Het Nederlandse boek, okt 2005: ''Afscheid en dood nemen een belangrijke plaats in binnen deze wat melancholiek getoonzette gedichten, die meer dan eens weten te overtuigen.''

 

Over Revolver, dossier Karel van de Woestijne
'' (..) voor het Vlaamse tijdschrift Revolver stelde Hans Groenewegen een omvangrijk en zeer lezenswaardig Karel van de Woestijne-nummer samen. Aan een groot aantal Vlaamse en Nederlandse dichters legde hij de vraag voor om van Van de Woestijne een gedicht uit te kiezen en er een 'weerwoordgedicht' bij te schijven. Liefst 28 dichters (van Henk van der Waal tot Rozalie Hirs) vonden een plaats in de bundel en Revolver drukt daarbij steeds het antwoordgedicht naast het origineel af. Het nummer biedt zo in ieder geval een bijzondere bloemlezing uit het werk van een van de opvallendste dichters van de eerste helft van de vorige eeuw, maar of de reactiegedichten op hun beurt ook de tijd zullen trotseren, valt zeer te betwijfelen. Ze hebben, hoe verdienstelijk soms ook - en Korteweg lezen blijft altijd een verademing - toch hooguit curiositeitswaarde.
Interessant zijn de drie essays die in opdracht van Groenewegen over de opmerkelijke bundel Substrata (door de tijdgenoten óf doodgezwegen óf negatief besproken) geschreven werden door Herlinda Vekemans, Rutger H. Cornets de Groot en Maarten De Pourcq. Drie verschillende knappe leeswijzen, die tezamen de dichter van verzen als 'Beeld: hijgend danser tusschen God en mij;/ Warling die zuigt haar-zelf een eigen schroef, - en/ Géén stoelken, danser, daar, bij God, bij mij...' zowel dichterbij brengen als nóg ongrijpbaarder maken.'' Joop Leibbrand, Meander.

 

Over Overvloed

'Misschien is het omdat hij zelf ook dichter is, maar Hans Groenewegen is goed voor de poëzie. In Overvloed bespreekt hij bijna veertig poëziebundels. Allemaal worden ze even serieus genomen en even liefdevol aan alle kanten bekeken (..) Alles mag meedoen, van de abstracte en filosofische gedichten van Erik Spinoy tot de anekdotische poëzie van Ingmar Heytze (..) Groenewegen is zo redelijk dat je er kriegelig van kan worden. Als er voor de zoveelste keer iets genuanceerds staat (..) zou je wel eens willen dat hij wat korter door de bocht zou gaan. Zelf over Ilja Pfeijffer, zijn tegenpool, blijft Groenewegen billijk (..) Hoe zachtaardig Groenewegen ook omgaat met poëzie, hij zet haar niet onaanraakbaar weg in een glazen kastje. Hij gaat ieder gedicht haast te lijf. In zijn beschouwingen gaat het niet alleen om de woorden, maar is er ook een belangrijke rol weggelegd voor de bladspiegel, de omslag van de bundel of de titel (..) Door die aandacht voor alles wat gewoonlijk in de marge blijft, is Groenewegens werk 'deconstructief' in de oorspronkelijke betekenis van het woord. Niet omdat hij afbreekt wat hij tegenkomt, maar omdat hij elementen naar voren haalt die doorgaans buiten beschouwing blijven (..) Groenewegen kan prachtig schrijven, maar zo nu en dan (..) In de geest van de auteur zal ik me van de 'traditioneel oordelende opmerking' onthouden, maar één ding is zeker: als ik dichter was, zou ik het fantastisch vinden om door Groenewegen besproken te worden.'' Yra van Dijk, 'Met te weinig oogkleppen', in: NRC Handelsblad, 31-3-2006.

 

''Je leest niet vaak stukken waarin de lectuur zo grondig wordt voortgezet, en waarin consequent wordt getoond dat je altijd nog een paar treden verder de diepte in kunt. Dat heeft ook een nadeel. Soms blijft Groenewegen zo lang en zo bereidwillig naar een paar regels kijken dat het essay zelf tot stilstand lijkt te komen. Ik was tijdens het lezen van dit boek enkele malen opgelucht als bleek dat Groenewegen ook eens een ferme uitspraak durfde te doen ... Briljant is Groenewegens analyse van De laatste modernist van H.C. ten Berge, heel overtuigend zijn pleidooi voor Aap van Erik Bindervoet - ik zie me gedwongen dat boek opnieuw te gaan lezen. In een van de sterkste essays legt Groenewegen een verband tussen Luceberts schilderij De drie groeifasen van een dichter en de ontwikkeling van diens dichterschap (..) Moeten we niet vaststellen dat Groenewegen wel degelijk cijfers uitdeelt, maar dan impliciet? En dat dat niet erg is?' Piet Gerbrandy, 'De vrijheid van de criticus', in: De Groene Amsterdammer 20/1/2006.

 

''Overvloed is een boek dat je tot het einde toe aan het denken blijft zetten, over poëzie, over taal, over de soms schijnbaar willekeurige loop van poëtische ontwikkelingen in de afgelopen eeuw. En al kan de gedegenheid van Groenewegens aanpak soms wat saai aandoen, de vragen die hij opwerpt blijven prikkelen. Tijdens het lezen had ik vaak de neiging terug te bladeren omdat me ineens iets te binnen schoot: want wat je daarnet zei, daarbij vraag ik me toch af ... Alsof ik dagenlang in gesprek was met deze wakkere, scherpe, en toch altijd nobele poëziecriticus.'' Jannah Loontjens, 'Plicht tot voorbeeldigheid', in: Bres 236 feb/maart 2006.

 

''Groenewegen is een heel secure lezer, die ook aandacht heeft voor de kleinste betekenisvormende factoren: interpunctie, bladschikking, klankverschijnselen, metrische en ritmische patronen. Closereading in de goede zin van het woord. Anders dan de Merlynisten probeert hij niet het koste wat het kost 'eenheid' in een gedicht of oeuvre aan te brengen. Veel moderne en hedendaagse poëzie leeft immers van breuken, betekenisverschuivingen, allusies die niet in een nauwsluitende analyse kunnen worden gevat. De criticus is in eerste instantie een lezer die zich laat verrassen, zintuiglijk leest, hardop verklankt en luistert, zichzelf observeert en zijn tentatieve interpretaties door andere gedichten laat weerleggen (..) Groenewegen doet weinig toegevingen aan de lezer. Je moet je aandacht er verdraaid goed bijhouden om hem op zijn kronkelwegen (en die van de dichter) te volgen. Voor een eerste kennismaking met een dichter zijn de stukken te veeleisend. Wie al enigszins (of zelfs grondig) met het werk vertrouwd is, krijgt echter een schat aan inzichten in dichterlijke methode en thematiek (..) Het is jammer dat deze schitterende verzameling commentaren in zulke kleine letter gezet is.''

Erik de Smedt in De leeswolf 8/2005.

 

''Eindeloos zijn de manieren om boeiend over poëzie te praten. Op de armzalige manier van Overvloed na.'' 'Gerommel in de verte, maar nooit de bliksem', Mario Molegraaf in PZC 19-10-2005.

 

''Al zijn stukken, of ze nu groot of klein zijn, getuigen van zijn behoefte door te dringen in die zo verschillende dichterlijke werelden. Zijn motto daarbij is van Leonard Nolens: 'Wie plaats wil nemen in de stem van een ander, hij verandert in zichzelf.' Inderdaad, intensief poëzie lezen is een vorm van zelfonderzoek. Groenewegen heeft een ruim hart en kan veel dichters aan: onder anderen Ten Berge, Duinker, Geerds, D'haen, Spinoy, Insingel, Lucebert (mooi met diens schilderkunst gecombineerd), Stitou, Vegter, Brassinga, Oosterhoff, Wijnberg. Een heel scala waaruit blijkt dat poëticale vooringenomenheid hem vreemd is.''

T. van Deel voor de bibliotheekinformatiedienst Biblion, 13-10-2005.

 

''Elk essay in zijn bundel Overvloed over poëzie sprankelt door de frisse en open benadering van de dichtkunst (..) In de handen van Groenewegen krijgt de poëzie een grote urgentie en dynamiek (..) Voor Groenewegen is elke herlezing een nieuwe ervaring en is elke lezer een nieuwe maker van het gedicht (..) Zo volgt de lezer gefascineerd de woorden van Groenewegen naar nieuwe poëtische uithoeken. ''

Jurjen Simmelink op www.8weekly.nl 12/10/2005.

 

''Er is in Overvloed veel dat voor hem pleit: zijn grote kennis van de verstechniek, het zuivere oor voor de klank, het scherpe oog voor zelfs de meest minutieuze details en verrassende betekenismogelijkheden. Vooral in zijn scherpzinnige beschrijvingen is hij heel goed, als hij - al zeker van zijn zaak - hardop wikt en weegt en de lezer beweegt mee te denken. Steeds voorzichtig, kalm, evenwichtig, consciëntieus. Derhalve soms een tikkeltje saai en te weinig brutaal, al schuwt hij de polemiek niet (..) Groenewegen past toe wat hij gelezen en geleerd heeft en dat doet hij, laat daarover geen misverstand bestaan, razend knap en steeds op basis van originele invalshoeken. Maar er is ook een soort kennis die voortkomt uit een zekere geniale gekte, een dwarsheid en oorspronkelijkheid die de lezer overdondert en verbluft. Overloed maakt de lezer wijzer en rijper, maar 'de schok der herkenning' blijft uit.''

Joop Leibbrand op Meander 24/9/2005.

 

 

Over Vrede is eten met muziek

Arie van den Berg: '(..) Groenewegens keuze intrigeert (..) Wat je van een goede bloemlezing verwacht, gebeurt hier. Het brede scala van het onderwerp en de intelligente, ruim driehonderd pagina's tellende selctie voeren de lezer op een literaire ontdekkingsreis. Eindelijk weer eens een zinvolle anthologie.'' In: NRC/Handelsblad 16-12-2005.

 

Erik de Smedt noteert: 'In een tijd van 'overkill' met nog nauwelijks waargenomen oorlogsbeelden, zorgt licht ontregelde, bedrieglijk eenvoudige of hermetische taal voor een mentaal ontwaken (..) Niet de sentimenteelste gedichten (..) blijken de sterkste oorlogspoëzie. Wel de anekdotische, verhalende, wat langademerige gedichten, alsof de lengte van het spreken ingaat tegen het afbrekende van de oorlog (..) De rijke verzameling kreeg een sobere maar aansprekende vormgeving en bevat een secure bronvermelding.' In: De leeswolf, 6/2005.

 

Joop Leibbrand schrijft op Meander o.a.: 'Hoewel Groenewegen het vermogen van de lezer om zich al bladerend en lezend het door hem gewenste beeld van de aangebrachte systematiek te vormen vermoedelijk overschat, neemt dat niet weg dat hij met de samenstelling van deze bundel een indrukwekkende prestatie heeft geleverd. Hij ontsluit door zijn hoogst originele keuzes zelfs voor de meest fervente poëzielezer een ware schatkamer. Dankzij de voorbeeldige bronvermelding kan deze vervolgens ook nog zijn eigen spoor trekken.'

 

Nico de Boer schrijft o.a.: ‘Onze poëzie wordt nogal eens navelstaarderij verweten, maar in de nu verschenen bloemlezing over oorlog en vrede is daar weinig van te merken. Veel dichters schuwen het engagement niet, zonder opdringerig of (al te) moralistisch te worden. (..) Dichter Hans Groenewegen heeft (..) een schat aan poëzie opgegraven. In dit boek zijn vrijwel alle Nederlandse èn Vlaamse dichters van enige naam en faamvertegenwoordigd. Al was het correcter geweest om van Nederlandstalige in plaats van Nederlandse poëzie te spreken. De bloemlezer heeft een goede neus voor kwaliteit, al lijkt zijn keuze soms wat vergezocht.’ in: Leeuwarder Courant 6/5/2002, Gooi en Eemlander 7/5/2005.

 

T. van Deel signaleert voor de bibliotheekdienst Biblion: 'Hans Groenewegen heeft met deze bloemlezing een overweldigende prestatie geleverd (..) Dit is een bloemlezing die door zijn zorgvuldige en overdachte samenstelling de gedichten in een onderling gesprek brengt en de lezers stimuleert om met behulp van stem en tegenstem het verschijnsel oorlog in de breedste zin van het woord tot zich door te laten dringen.'

 

Over lichaamswater
‘Groenewegen kijkt, registreert en noteert nauwkeurig, maar vaak op zo’n manier dat het spannend wordt.

De beste gedichten zijn evenwel die waarin Groenewegen op een minder ingehouden manier over liefde schrijft (..) Wie liefheeft weet nooit zeker of hij niet een hersenschim bemint. Dat maakt de intellectualistische poëzie van Groenewegen op zijn beste momenten tragisch.’ Piet Gerbrandy, ‘Bloed ik hevig maar ordelijk’, De Volkskrant, 14-2-29003.


‘Eerlijkheid gebiedt me te bekennen dat ik bij een aantal cycli en gedichten van Hans Groenewegen de deur gesloten vond. Het is moeilijk morrelen aan een slot als de juiste sleutel ontbreekt. Die sleutel wordt nu en dan uit de hand geslagen door die omsingelende, omslachtige en syntactisch verbijzonderde schrijftechniek. De dag waarop Hans Groenewegen geest zal ombuigen tot hart en verstand evenredig zal mengen met intuïtie, zal een feestelijke dag worden voor onze Nederlandse poëzie.’ Hedwig Speliers, ‘Tussen avontuur en overmoed’, Poëziekrant (2003)6.

‘Hij combineert, selecteert en verschuift zijn taal tot ze een grote ritmische en muzikale coherentie weet te vertonen. Niets in deze gedichten is daarom zonder meer wat het lijkt. Soms doet deze lyriek vaag denken aan Kouwenaar, elders lijkt de mystieke evocatie van Ouwens niet zover weg, maar bovenal weet Groenewegen toch een eigen cachet te geven aan die ervaringen ... Van een criticus die openstaat voor de complexiteit en de eigengereidheid van andermans lyriek had ik overigens niet minder verwacht. Aanbevolen.’ Dirk De Geest, Leesidee, 4/2003.
 

‘Het is zeker integere poëzie, maar de inkleuring is bijna anoniem, onkrachtig .. Het is moeilijk om aan de reeds bestaande poëzie een onverwisselbaar eigen stem toe te voegen. Het is Groenewegens tweede bundel. Hij is op weg.’ T. van Deel, Biblion 13-03-2003.
 

'Hans Groenewegen gaat in zijn gedichten tot op de bodem, en ook die zin is hij volop een moderne dichter die de overgeleverde woorden wantrouwt. Is dichten niet spelen met taal, totdat zij iets anders gaat betekenen? Maar naast spel klinkt er in zijn spreken ook iets door van een vloek waaraan niemand zich kan onttrekken, al zet hij nog zo'n grote mond op.' Wessel ten Boom, Ophef 11(2004)2.

 

Over schuimen langs de vloedlijn
‘Hans Groenewegen heeft over moderne Nederlandse poëzie een aantal bijzonder lezenswaardige beschouwingen geschreven ... In die kritiek laat Groenewegen zich kennen als een kritisch, maar allerminst dogmatische lezer, voor wie zowel de barokke poëzie van Lucebert als de ogenschijnlijke schraalheid van Faverey fascinerend blijken.’ Dirk De Geest, in: Leesidee , 4/2003. 

'Ik ben het nieuwe essayboek van Hans Groenewegen aan het lezen. Groenewegen schrijft intelligent, erudiet en toegankelijk. Ik vind hem natuurlijk te democratisch en te anekdotisch, maar daar gaat het me nu niet om; dat doet geen afbreuk aan hoe goed hij is.' Jeroen Mettes, Poezienotities, 30 augustus 2005.
 

'Het interessante van dit boek is dat er niet enkel af en toe wordt geschopt tegen de terreur van de middelmaat en het modieuze anti-intellectualisme dat de culturele elite zich eigen heeft gemaakt, maar dat het in de teksten toont hoe verrijkend het is om gaandeweg te begrijpen, bij een tweede lezing niet hetzelfde te ontdekken maar iets nieuws.’ Dietlinde Willockx in: Tijd Cultuur, 4-9-2002.
 

‘De essays van Hans Groenewegen in Schuimen langs de vloedlijn zijn niet bepaald licht of luchthartig, eerder wat zwaar op de hand en volumineus, maar daarin schuilt juist hun kwaliteit. Hier is iemand uiterst serieus en ongemakzuchtig met poëzie bezig, in de wetenschap dat het om iets belangrijks gaat ... Zijn belangstelling is breed georiënteerd, niet enghartig, en wie hem bij zijn opsporingen volgt, komt veel over poëzie te weten, en dus ook over de taal en het leven.’ T. van Deel in: Trouw, 19-7-2003. 
 

‘Even aantrekkelijk, maar nu door de sterk empathische wijze waarop hij poëzie en dichters benadert, zijn de stukken van Groenewegen.’ Wam de Moor in: De Gelderlander, 14-2-3003. 
 

'Deze essays kunnen fungeren als het breekijzer waarmee men het officiële literaire discours ontwricht, misschien wel juist omdat ze daar niet op uit lijken te zijn.' Marc Reugebrink in: Yang, 38(dec. 2002)4.
 

‘Het intrigerende aan deze essays is dat ze in de breedte hele oeuvres omspannen, terwijl ze in de diepte die ene lichtstraal volgen die de auteur erop laat schijnen en erin laat binnendringen ... Vandaar dat de auteur altijd bereid is om te nuanceren wat hij stelt ... om zijn beweeglijk commentaar voortdurend te confronteren met de verzen zelf ... Groenewegen gaat op het werk zelf af, niet op de entourage of haar rumoer dat de teksten zelf meer en meer dreigt te overstemmen ... Groenewegen maakt dat je zo snel mogelijk met je eigen loep naar de besproken bundels wilt gaan kijken ...Schuimen langs de vloedlijn is een boek waarvan je zou wensen dat je het zelf had geschreven.’ Stefaan Evenepoel in: Poëziekrant, 26(2003)5.
 

 ‘Groenewegen slaagt erin raadselachtige dichters te introduceren vanuit een intense lezing, die hij helder in een tekst weet te vatten. Hij vertrekt steeds vanuit de uniciteit van de dichters die hij bespreekt.’ Bart Meuleman in Standaard der Letteren, 24-4-2003.

 

Over grondzee

'Ik denk dat Groenewegen in zijn hart een pesthekel heeft aan al die verstrooiende poëzie die ''leuke dingen voor de mensen'' wil afleveren, zoals bijvoorbeeld de op rijm gezette melancholie van een (..) Hij hoort eerder tot de dichters die lijken te lijden onder "de erfzonde van de taal" (..) niet ik beheers de taal, maar zij beheerst mij. Zo leef ik schuldig aan haar, zonder haar.' Wessel ten Boom, 'In den beginne was er zee, zei ze', in: Ophef 8(mei 2001)1.

 

Over en gene schitterde op de rede
En gene schitterde op de rede is van een niveau dat de poëzie van Ouwens waardig is ... Elk artikel heeft zijn eigen invalshoek en die is telkens even legitiem.’ Christophe Madelein in: Tijd Cultuur, 18-9-2002. 
 

‘Gênant. Beginnende Ouwens-lezers zou ik dit boek (ook nog even duur als de gedichten) in zijn geheel niet aanraden, hooguit één stuk naar keuze (..) Gelukkig geeft Ouwens in zijn (geschreven) antwoorden af en toe zeer verhelderend commentaar. Hierom is het boek toch een must voor de liefhebber.’ Koen Vergeer in: De Morgen, 25-9-2002. 
 

‘Het belang van de uitgave kan moeilijk overschat worden ... Een boek als dit zou eigenlijk in koppelverkoop met Alle gedichten tot dusver verkocht moeten worden.’ T. van Deel in: Trouw, 6-7-2.
 

‘Al dan niet met behulp van de essaybundel heen en weer bladerend in de poëzie is zicht te krijgen op de spectaculaire ontwikkeling die Ouwens, als dichter en als persoon, doorgemaakt heeft ... Hij gaat zelfs in Afdankingen (1995), zoals Hans Groenewegen in een essay overtuigend laat zien, poëtisch het gevecht aan met het werk van Faverey.’ Ron Elshout in: Bzzlletin, 284. 
 

‘het is een daad van verzet tegen commercie en andere complexiteitsreducties om En gene schitterde op de rede in huis te halen.’ Koen van Baelen in: Leesidee, 8(november 2002)8. 

 

Over licht is de wind der duisternis
 Licht is de wind der duisternis is een uitgewogen bundel (..) De serie waarin deze essaybundel past begint zo langzamerhand indrukwekkende proporties aan te nemen (..) nu ook voor Lucebert een nieuw monumentje is opgericht.’ Thomas Vaessens in: Literatuur, 17(2000)6.
 

‘Het aardige van dit prachtig uitgegeven boek is dat hier aspecten van Luceberts werk aandacht krijgen die in eerdere studies onderbelicht bleven.’ G.J. van de Wege in: Reformatorisch Dagblad, 28-3-2001.
 

‘Dankzij inspirerende bundels als Licht is de wind der duisternis lijkt de belangstelling voor Lucebert toe te nemen. Niet alles van waarde is weerloos.’ Hans Renders in: Het Parool, 26-11-1999.
 

‘Het opvallendste aan het boek is allicht de rijke schat aan voorheen onbekend materiaal die hier geboden wordt ... (die) alleszins een nieuw licht (werpt) op het dichterschap en de poëzie van Lucebert ... over het algemeen bevat dit boek een aantal intelligente, creatieve en leerrijke essays. In ieder geval wordt hier – en naar mijn mening voor het eerst – een poging ondernomen om de ‘integrale’ Lucebert aan bod te laten komen.’ Dirk de Geest in: Leesidee, 6(2000)1.
 

‘Over Lucebert is al heel wat geschreven ... maar niet eerder zo diepgaand en vernieuwend door een groot gezelschap Lucebert-kenners als hier.’ T. van Deel in: Biblion, 13-1-2000.
 

 

 

Over die zo rijk zijn aan zichzelf
'Zo is Die zo rijk zijn aan zichzelf een breed boek geworden, met veel achtergronden, inzichten en verkenningen, en verrassend in onderdelen. Verplichte literatuur voor wie zich in Faverey interesseert, zoals dat dan heet. Toch diende zich tijdens en na lezing ook wel een gevoel van teleurstelling aan. Zo heel veel echt nieuws bevat deze bundel niet ...'.  Guus Middag, 'Niet geïnteresseerd in de lezer. Over de poëzie van Hans Faverey', in: NRC/Handelsblad, 24-10-1997.

'... niet eerder is een verzameling splinternieuwe opstellen verschenen als deze, die in één klap de kijk op dit werk in verschillende opzichten aanzienlijk verdiept.' T. van Deel, in: Biblion, 1997.

'een bundel houtsnijdende opstellen van verschillende auteurs ... verhelderende interpretaties die de betekenis van Faverey's goed duidelijk maken', Wim J. Simons in: Het Nederlandse boek, 140(sept. 1997)4.

'Een publicatie van hoog niveau, die daarenboven een fraaie vorm heeft gekregen.' Erik de Smedt, Leesidee, oktober 1997.

'De verschijning van deze bundel betekentent een belangrijke stap in de 'verwerking'van Faverey's literaire erfenis. De ongelooflijke rijkdom aan thema's en de diepgang aan levensbesef maken het mogelijk een lang gesprek met Faverey te voeren.' Tjerk de Reus in: Koers, 19-9-1997.

'De lezer krijgt geen sluitende interpretaties voorgeschoteld, maar een aantal beschouwingen waarin pogingen tot begrip worden blootgelegd. Het voordeel daarvan is dat Faverey zo moeilijk blijft als hij is, het nadeel dat hij soms moeilijker lijkt dan strikt noodzakelijk.' Yra van Dijk, 'Hoe ervaringen worden verwerkt tot uitspraken', De Volkskrant, 29-8-1997.

'De bundel is goed verzorgd uitgegeven. Het taalgebruik van Faverey was soms grof; dat blijkt helaas ook uit de in het boek aangehaalde interviews. Ook een in het boek opgenomen briefje van zijn hand bevat niet te citeren passages.' A.J. Maasland, 'Breinbrekende poëzie van Faverey', in: Reformatiorisch Dagnlad, 13-10-1997.

'Wat de bundel waardevol maakt: de confrontatie van verschillende visies (..) Deze bundel maakt in ieder geval ook duidelijk dat het een misvatting is te denken dat het werk van een als 'autonoom' geafficheerde dichter als het ware zo aan het leven onttrokken is dat het er los van staat.' Ron Elshout, 'Kristallen, metaforen', in: Bzzlletin 27(okt 1997)249


Over door geen poëzie meer uitgewist
''Hoewel de meerwaarde van de lectuur door dichters niet overtuigend uit dit boekje blijkt, vormt het toch een boeiende aanvulling op de essaybundel Die zo rijk zijn aan zichzelf.'' Erik de Smedt, Leesidee, apr 1998.

'Het is geen slecht idee om juist dichters te vragen hun visie op Faverey uiteen te zetten. Zij zijn minder uit op analyse of begrip en weten dat gedichten, zeker deze, een nauwelijks anders te formuleren inhoud hebben en ze doen dan ook niet hun best om ze glad te strijken of te verklaren.' T. van Deel, 'Landgraafse Cahiers', Trouw 27-6-1997.

 

 

Geschreven over Met schrijven zin verzamelen. Over poëzie in de Lage Landen
Geschreven over van alle angst ontdaan
Geschreven over zuurstofschuld

Geschreven over en gingen uit sterven

Geschreven over lichaamswater

Geschreven over grondzee

Geschreven over Vrede is eten met muziek

Geschreven over Het handschrift van Lucebert

Geschreven over Revolver, dossier Karel van de Woestijne

Geschreven over overvloed

Geschreven over schuimen langs de vloedlijn

Geschreven over die zo rijk zijn aan zichzelf

Geschreven over door geen poëzie meer uitgewist

Geschreven over licht is de wind der duisternis

Geschreven over en gene schitterde op de rede


Alle kritieken samen

 

 

 

naar de bibliografie