Granieten fundament

Met de uitgave van ruim honderd essays, toespraken en kritieken in een derde deel is het Verzameld werk van Abel Herzberg (1893-1989) voltooid. In de twee eerdere delen vonden de romans, verhalen en het toneel (deel 1) en de autobiografische geschriften (deel 2) hun plaats. De Kroniek der Jodenvervolging is nog in een eigen editie beschikbaar. De uitgave van het Verzameld werk had mooier gekund. De verantwoording had grondiger kunnen worden aangepakt. Misschien liet de uitgever het gebruiksaspect prevaleren. Dat is goed voorstelbaar, want Herzbergs werk is van de eerste tot de laatste letter ongemeen actueel.
            Met actueel is hier niet de politieke waan van de dag bedoeld. Juist lezend in de teksten van deel drie die voor een groot deel geschreven zijn met het oog op die oppervlakkige actualiteit, wordt duidelijk dat het Abel Herzberg ook dan altijd ging om de beslissende kwestie van de menselijkheid tegenover onmenselijkheid, levende en levenbrengende ordening tegenover dodelijke orde en vernietigende chaos, van de jood tegenover de heiden.
            In de titel Tweestromenland die hij gaf aan de verzameling van dagboekaantekeningen uit het concentratiekamp Bergen-Belsen, hij zat daar met zijn vrouw van januari 1944 tot april 1945, is dat terug te lezen. In het kamp streden ''Twee onverenigbare levensbeginselen (..) onzichtbaar in de zichtbare strijd.'' Op 1 september 1944 noteert Herzberg een fictieve dialoog tussen een moeder en een kind, die hem zeer typeert. Het kind staat met de moeder op het strand en vraagt waar de golven vandaan komen, uit Engeland? Nee, zegt de moeder, daar rollen de golven net zo op het strand aan als hier. Het kind wil echter weten, ''Wie staat er in het midden van de zee en deelt de golven in - jij naar rechts, jij naar links?''
            Door de vraag van het kind schemert de vraag naar de God van Israël. In Genesis 1 wordt de aarde beschreven als ''woest en ledig''. Gods geest schept door een scheiding aan te brengen: tussen ''licht en duisternis'', tussen ''wateren en wateren'' en tussen de wateren en ''het droge''. Voor Herzberg, die zichzelf noemde ''een ongelovige die weet dat God bestaat'', moet die waterscheiding de beslissende notie zijn geweest die vanuit de joodse geschiedenis steeds weer naar voren komt. En ondanks dat hij zichzelf ''een ongelovige'' noemde, kende hij die geschiedenis en traditie tot in de details. Dat blijkt uit de artikelen die hij nog in de oorlog schreef over religieuze tradities en gebruiken (in deel III). Daarmee wilde hij hen die door de vervolging geconfronteerd werden met de mislukking van hun pogingen te assimileren, een positieve plaatsbepaling geven. Het blijkt uit zijn fascinatie voor geschiedenis rond de figuur van koning Herodes, uitmondend in een toneelstuk en een roman (in Deel I). En het blijkt uit de Brieven aan mijn kleinzoon' waarin hij van de herkomst van zijn familie uit Oost-Europa vertelt, wat ook een geschiedenis van leven en vervolging van de joden daar inhoudt (in Deel II).

In Tweestromenland staan onder andere ook aantekeningen over de rechtspraak waarbij Herzberg in Bergen-Belsen betrokken was. In gestileerde vorm wordt daarover ook verteld in Amor fati. Wie enigszins weet heeft van de verhalen van de overlevenden, weet dat het kampsysteem erop was aangelegd alvorens de mensen te vermoorden, hun menselijke waardigheid te vernietigen. Het ene slachtoffer werd tot opzichter over de het andere aangesteld. De nood, de overlevingsdrang bracht de ene mens ertoe van het hongerrantsoen van de ander te stelen. Waar Herzberg was opgesloten, zoals in sommige andere kampen, ontwikkelde zich onder de gevangenen een vorm rechtspraak. Het is een duivels dilemma in de hel. Zelfs deze laatste strook humaniteit is aangetast. Hoe een brooddief te veroordelen, die op het moment van de uitspraak van de honger sterft?
            Steeds opnieuw heeft in ons geschiedenisvoorstelling de gedachte de overhand dat wat tijdens het fascisme gebeurde uitzonderlijk was. Uit Herzbergs werk spreekt integendeel, gebaseerd op de ervaringsgeschiedenis van de joden, dat de moordzucht uit normale mensen voortkomt. Bij hem heet die normale man ''heiden''.
            De heiden leeft in ieder mens, ''ook in de jood''. Hij wacht tot hij wordt wakker geroepen. ''Dat is Duitsland gebeurd en vroeger in andere landen niet minder'', schrijft Herzberg in Amor fati, ''Het zijn geen schurken, misdadigers en krankzinnigen geweest, maar gewone mensen die door het nationaalsocialisme zijn meegesleept en tot de gruwelijkste wreedheid vervielen. Er was een beroep gedaan op het heidendom in hen dat in ons allen leeft, het bandeloze barbarisme, en toen dat strookte met hun belang, zongen bijna allen: 'Heil, Sieg Heil!' Als Hitler de joden de gelegenheid gelaten had om mee te zingen hadden velen dat gedaan. Maar hij liet hun de gelegenheid niet, omdat hij hen niet vertrouwde. Hij stelde zich voor dat de mens, als hij maar diep genoeg zou graven in zijn ziel, wel stuiten zou op de heiden, die zijn oervader was. Maar de jood, die diep zou graven in zijn ziel, zou moeten stuiten op een granieten fundament van profeten, van wetten en normen.''
            Zo is het de antisemiet die de jood, tegen wil en dank, steeds weer bij zijn jood-zijn bepaalt. Hoezeer ook Hollander, Duitser, of Marokkaan, het is de antisemiet die hen om de ergernis over dat fundament tot jood maakt. Illustratief is in dat verband Herzbergs duiding van steeds weer dezelfde redenering die christenen kon motiveren tot pogroms of inquisitie. In Bergen-Belsen noteert hij als ''psychologische oorzaak'' van de jodenvervolgingen door de christelijke kerk: ''De kerk heeft de jood vervolgd, niet omdat hij beweerdelijk Christus gekruisigd heeft. De kerk heeft de jood vervolgd, omdat deze jood Christus heeft voortgebracht.'

Voor en na de oorlog heeft Herzberg de positie ingenomen dat een eigen staat voor het joodse volk de enige oplossing is voor het joodse vraagstuk. De in deel III van het Verzameld werk bijeengebrachte teksten laten de constante lijn zien die hij in de loop van meer dan een halve eeuw volgde. Zijn stellingnamen zijn nog steeds actueel, ook in de beperkte betekenis van het woord. ''De tragiek van de ontloken strijd is dan ook niet, dat slechts een van beide partijen gelijk heeft, maar dat hun aanspraken wederkerig gerechtvaardigd zijn'', schrijft hij bijvoorbeeld in 1976, over de verhouding tussen Israëli's en Palestijnen.
            In keuze voor het zionisme moet ook zijn fascinatie voor de figuur van koning Herodes worden gezocht. Hij schreef in 1955 het gelijknamige toneelstuk. In 1974 verscheen de roman De memoires van koning Herodes. In beide literaire projecten onderzoekt Herzberg de omstandigheden die aan het begin van de christelijke jaartelling tot de ondergang van de toenmalige staat Israël hebben geleid. In dat verre spiegelbeeld worden de condities zichtbaar van de vestiging en bestendiging van de staat Israël nu in de tweede helft van de twintigste eeuw.

Voor een buitenstaander is het onvoorstelbaar dat Abel Herzberg in de zaak van het zionisme als in alle andere zaken, zoals het proces tegen Eichmann, in staat bleef om op genoemd ''granieten fundament'' te blijven staan. Hij bleef in het antizionisme scheiden tussen wat daarin als legitieme bezwaren tegen een bepaalde politiek kon worden gezien, en waar het als dekmantel voor antisemitisme werd gebruikt. Herzbergs teksten getuigen van een zachtmoedige, maar onverwoestbare weigering zich aan ''de heiden'' gelijk te laten maken. Hij die het technocratische understatement ''de moord op zes miljoen joden'' vertaalde in ''zes miljoen moorden op een jood'', zag ook de individuen aan de andere kant.
            In Amor fati schrijft Herzberg over zijn zwerftocht door Duitsland in de laatste weken van de oorlog. Hij werd met vierentwintighonderd andere gevangenen uit Bergen-Belsen op het laatste transport naar het oosten gezet. Veertien dagen reed de ''trein vol gierende wanhoop'' langs de verschuivende fronten en de ruïnes van dorpen en steden. Stond de trein stil kon er om voedsel gebedeld worden. Eén ontmoeting beschrijft hij in detail: ''In mijn herinnering zie ik een kamer in een boerenhofstede. Aan de muur rechts hangt een portret van Hitler en links hangt een crucifix. Daar sta ik met een ster op de borst tussen kruis en hakenkruis en bedel om een stuk brood. Wie zou zo iets willen missen in zijn leven? De boerin tegenover mij heeft een witte doek om haar hoofd. Ze heeft geen brood, maar ze heeft wat melk en zelfs een ei. Misschien is een van ons beiden ter wille van dit ogenblik geboren.''

 

gepubliceerd 1997

 

 

naar de bibliografie