Bange natuur

Voor wie hem alleen kent als romanschrijver, verhalenverteller of essayist, Huub Beurskens is ook dichter. Overtuigender kan dat niet gezegd worden dan met verzamelbundel Bange natuur. Die geeft inzage in alle poëzie die Beurskens in de afgelopen drieëntwintig jaar heeft gepubliceerd.

     Als dichter kreeg Beurskens pas enige jaren geleden wat bredere bekendheid. Dat was in 1995, toen hij de VSB-poëzieprijs kreeg voor zijn bundel Aangod en de afmens. Veel van zijn bundels waren niet meer te krijgen. Nu zijn alle tien regulier gepubliceerde bundels bij elkaar gevoegd, zodat de lezers hun achterstand kunnen inhalen. Een nieuwe elfde staat er ook in. Het is deze bundel Bange natuur, die zijn naam aan de verzamelbundel geeft.

     Tussen die elf bundels zijn ook vijf opgenomen die tot nu toe alleen in bibliofiele edities waren verschenen. Dergelijke uitgaven zijn wegens prijs en oplage voor de 'gewone' lezer meestal nauwelijks toegankelijk. Wel bieden ze soms een belangrijk inzicht in de ontwikkelingsgang van een dichter. Het sterkst geldt dit hier voor de opgenomen bundel Huisraad. Deze bundel gaf Beurskens in eigen beheer uit. De vijftig exemplaren schonk hij weg aan een select gezelschap.

     In een interview heeft Beurskens zich wel eens laten ontvallen dat voor hem zijn dichterschap pas na zijn derde bundel is gekomen. Gelukkig zijn die gewraakte eerste bundels wel in de verzameling opgenomen. De ontwikkeling met zijn breuken, metamorfoses en constanten mag aan een oeuvre niet ontnomen worden. Bovendien laat de specifieke ontwikkeling in het werk van Beurskens iets zien van veranderingen die zich in de hele Nederlandse poëzie de afgelopen twintig jaar hebben voltrokken.

     Twintig jaar geleden stonden verschillende richtingen scherp tegenover elkaar. Enerzijds was er de autonomistische stroming. Daarin was, gechargeerd gezegd, het onderzoek naar de mogelijkheden en onmogelijkheden van de taal doel op zich. Vooropgesteld daarbij dat de taal, het totaal van de menselijke voorstellingen van leven en samenleven omvat. Autonomie is een begrip dat taalmateriaal en literaire technieken en vormen apart stelt van de auteur m/v als vent. De dichter als privépersoon diende buiten beeld te blijven. Daartegenover was voor de realistische en anekdotische poëzie de taal vooral een middel om gevoelens en overpeinzingen uit te drukken. De persoon van de dichter is ook vaak prominent in de gedichten aanwezig. Paradoxaal genoeg is in de ''autonome'' poëzie meer wereld betrokken, is zij meer op de wereld betrokken, dan die ''realistische'', ''anekdotische'' poëzie.

     De tegenstelling in de wereld van de poëzie zijn in de afgelopen jaren verdwenen. Verschillen zijn er nog, maar scholen niet meer. Polemische stellingen worden inciden­teel nog ingenomen om aandacht van media te trekken. Maar een substantiële polemiek wordt hoogstens in kolommen van marginale tijdschriften gevoerd.

     Huub Beurskens schaarde zich met zijn vroege poëzie nadrukkelijk in de autonomistische stroming. Dat blijkt uit zijn debuutbundel Blindkap (1975). Daarin kiest hij als setting voor zijn gedichten regelmatig rotsachtige landschap­pen of kusten. Die wereld van steen, wind en water biedt een beeld van een andere tijdsorde van slijten en vergaan dan de wereld van de mens. In dezelfde samenhang staat de motiefkeuze van fossielen of archeologie. De maker van de Venus van Willendorf (15.000 tot 10.000 jaar voor Chr.) is allang verdwenen. Zijn werk is er nog en spreekt tot de verbeelding. Idealiter zou een gedicht ook die mensentijd overstijgende stevigheid moeten bezitten.

     Zo'n tien jaar later, in zijn vierde bundel Het vertrek, gaat Beurskens technische middelen gebruiken die tot de traditonelere gerekend worden. Een daarvan is het rijm. Hij introduceert een vorm van rijmen die hij nu nog steeds gebruikt en die iets baldadigs en demonstratiefs heeft. Naïeve rijmen worden opzichtig geplaatst. Er ontstaat een virtuoze onbeholpenheid die in die tijd nog een polemische ondertoon heeft: rijm?, dat kan ik ook hoor. De titel mag daarom misschien programmatisch begrepen worden, als een vertrek uit een oude positie.

     Een inhoudelijke wending vindt, zo is nu te reconstrueren, rond 1988 plaats. In dat jaar schrijft Beurskens twee bundels. Eén daarvan is de genoemde Huisraad. Het vertrek kan ook op een andere manier programmatisch begrepen worden. Dan duidt hij de inkeer aan naar de binnenruimte van het privéleven. De voor privédoeleinden uitgegeven bundel uit 1988 onderstreept die inkeer doordat hij zich bezighoudt met het interieur van de vertrekken in het huis van de dichter: van telefoon tot toiletpot, van broodplank tot bed. In zijn wending naar het persoonlijke richt Beurskens zich op de persoonlijke dingen. Hij lijkt daarmee uit op een synthese van genoemde stromingen.

     De tweede, wel voor iedereen gepubliceerde, bundel van dat jaar is Charme. Daarin wordt een andere synthese beproefd, die tussen de persoonlijke geschiedenis en de geschiedenis van deze eeuw. Charme beslaat één lang gedicht. De ik-figuur zit op een terras in Venetië in de vroege ochtend en wacht daar op zijn geliefde. De mijmeringen van de wachtende vormen het gedicht vol herinneringen, redeneringen, overpeinzingen, moraliseringen, flarden geschiedenis, kunstbeschouwingen, lyrische passages en citaten. De constructie maakt het tot een zeer personalistisch gedicht. Wat zich in het hoofd van één mens afspeelt. De inhoud is toch gericht op de objectievere vraag naar het hoe en waarom van de menselijke geschiedenis.

     Beurskens begon als minnaar van het onvergankelijke. Hij transformeer­de zich, mede onder invloed van Leo Vroman, in een zanger van lofzangen op de vergankelijkheid. Bezong hij vroeger stenen, nu bezingt hij de bloesems, de kwetsbare dieren, de bomen, de mens die zijn hele leven sterft. Die lofzang is niet zonder tegentonen. Zuiver genieten kan hij niet. Daarvoor heeft hij teveel weet van de vernietiging die de schoonheid bedreigt en al heeft getroffen.

     In die tweeslachtige houding heeft Huub Beurskens na Charme en Huis­raad een heel eigen, overbewuste, lyrische stijl ontwikkeld. Het demonstratieve rijmen onderstreept hij door archaïserende zinsconstructies. Overweldigende natuurervaringen vangt hij in neologismen die zo uitbundig zijn dat de overweldiging kunstmatig wordt. Kenmerkend voor de bewust naïviserende stijl, is de stapeling van hulpwerkwoorden. Soortgelijke constructies als de volgende uit Charme komen regelmatig voor: ,,Soms // zou ik het woord vrede willen / kunnen durven spreken.''

     Uit zijn laatste bundels komt Beurskens naar voren als een dichter ten zeerste door heel eenvoudige sentimenten wordt bewogen. Voor ongecompliceerde sentimentaliteit is in de kunst geen plaats. Beurskens lost dat probleem op door het sentiment te esthetiseren. Houdt de eenvoud vast door haar met literaire middelen, zoals de buffering van hulp werkwoorden, op afstand te houden. Door in woordkeus, zinsbouw, rijmen te tonen dat hij weet dat hij zijn sentimenten aan de lezer toont, verheft hij die tot kunst. Uit het titelgedicht van Bange natuur blijkt hij zich in zijn gedichten altijd bewust te blijven van zijn angsten en vreugden:

 

     Een bange natuur ben ik. Zo waag ik het niet zomers

     zomaar een fruitboomgaard in te lopen, waar ik

 

     louter van onderen zou willen bewonderen, met

     mijn armen op de rug, het warme welgevormde

 

     hangen van elke volle blauwe vrucht, uit angst

     dat de teler van me denkt dat ik er stiekem pluk.

 

     Derhalve wandel ik door boomgaarden in de lente

     wel, want wie verwacht dan dat stormwind vervangend

 

     ik de stammen schud en aan de bloesemtakken ruk opdat

     in de zomer minder genot me zal ontgaan, tot mijn geluk?

 

gepubliceerd 1999.





naar de bibliografie