Inwaarts

De Vlaamse dichter Christine D'haen (1923) schrijft ontoegankelijke poëzie. Alleen al de titels van haar bundels weren snelle lezers af. Onyx heet de bundel waarin ze in 1983 een keur uit haar vier voorgaande bundels bood.  Daarna volgden Mirages (1989), Merencolie (in 1992, ter gelegenheid van de uitreiking van de Prijs der Nederlandse Letteren) en onlangs Morgane. In een toelichting op die laatste titel verwijst D'haen naar de betekenis van Mirages, luchtspiegelingen. Daaruit blijken de sterke interne samenhang van haar werk, haar liefde voor citeren en het transformeren van citaten van zichzelf en anderen, en haar ideeën over het karakter van poëzie.

    De lezer die zich afgeweerd weet, mag zich uitgenodigd voelen door dergelijke titels. Niet om zich met geweld toegang te verschaffen en de gedichten binnen te treden. Een luchtspiegeling lost op als de dorstige de oase betreedt. Hij mag zich echter wel uitgenodigd voelen een dorst gewaar te worden, de dorst naar zuivere taal en heldere beelden. Dan vindt hij voor de gedichten wellicht toegang bij zichzelf. Dan zijn de gedichten een dronk voor de ogen en lessen zij de geest.

 

Bij Onyx waren het nog anderen die de aantekeningen bij de poëzie van Christine D'haen verzorgden. Zij zetten de coördinaten uit van de culturele wereld waarin D'haen haar gedichten maakt. Voor haar is dat een wereld waarin alle mythologieën en religies gelijkwaardig bestaan. Beelden, namen en constellaties uit Egypte, Griekenland, India en Ierland schuift zij in elkaar, naar de door haar waargenomen gelijkheid van de onderliggende patronen. Dergelijke aantekeningen van deskundigen zijn bovenal nuttig als de lezer ze als verwijzingen gebruikt. In zijn leesnis kan hij zelf het landschap betreden waaruit D'haens gedicht opgerezen is.

    In Morgane heeft Christine D'haen zelf aantekeningen verzorgd. Ze heeft ze meer het karakter gegeven van aforistische weggetjes waarlangs het gedicht op de lezer toekomt. Het zijn productienotities waarmee de lezer ontvankelijk wordt gemaakt voor de vreemde en grootse gestalte van haar poëzie. Want die blijft intact. Hoe helder ook, navolgbaar of verwerpelijk, haar denken, de gedichten bewerken bij lezing een bijzondere ervaring. Zij wekken een huiver die niet in het begrip opgaat dat zich voor hen in je ontwikkelt.

 

Allereerst zijn er de vormen. D'haen schreef zeven sonnetten. Daarna nam ze tien dizains op, een vorm die in de zestiende eeuw in Frankrijk werd ontwikkeld. Een dizain is een tienregelig vers, waarvan elke regel tien lettergrepen telt. Naar analogie van deze vorm schreef ze negen neuvains. De bij deze klassieke vormen behorende rijmschema's hanteert ze met enige afwijkingen. Haar toevoegingen en trouvailles zijn van dien aard dat de gedichten een uitzonderlijke toon krijgen.

    De verschillende rijmparen zijn vaak weer met een kunstige greep op elkaar betrokken. Zo kan het ene paar samenhangen middels een lange klank en het andere door de korte klinkers van dezelfde klank. In andere gevallen liggen de klanken nog dichter bij elkaar en assoneert het eerste met het tweede paar. Als de rijmparen ver uit elkaar lijken te staan omdat de verschillende rijmende klinkers geen gelijkenis vertonen, komt het voor dat de consonanten overeen komen en dus sprake is van consonantie. In het sonnet 'Woord en wereld' schrijft D'haen zelf over de totstandkoming van de melodieuze vorm: ''Terwijl de maan stijgt, ijlend door de korte tijd //  komt klank, al dadelijk geprangd in een cadans, van steeds herhaalde steeds veranderende dwang, / verzwonden zaak en naam, beeld en gedachtengang.''

    Dit citaat maakt nog een vormaspect van de poëzie van Christine D'haen zichtbaar. Haar zinsbouw is kunstig. Soms zijn de regels woord voor woord opgebouwd, zo dat niet de grammaticale relatie hun verband bepaalt, maar het loutere feit dat ze naast elkaar staan. Bepalingen bij bepalingen zorgen voor een labyrint van betrekkingen. Vaak kunnen zinsdelen zowel betrokken worden op wat aan ze voorafgaat als op wat op ze volgt. Hier kan ''al dadelijk geprangd in een cadans'' een nadere bepaling van de klank zijn. Tegelijk kunnen het ''zaak en naam, beeld en gedachtengang'' zijn, die verdwenen (verzwonden) toen ze in de cadans van de melodieuze vorm werden gebracht.

    De huiver ontstaat, vermoed ik, doordat deze gedichten mij eraan herinneren in het dagelijkse leven te zijn overgeleverd aan de heidenen. De taal die we gebruiken verstikt ons. Th. Naastepad vertaalt in Schouwspelers van God Éfeze IV: 17,18 met: ''Dit dan zeg ik en betuig ik in de Heer, dat gij niet langer wandelt gelijk de volken wandelen, in hun leegte van begrip, verduisterd in het onderscheid, vervreemd van het leven van God door de onwetendheid die in hen is ...''. Leegte van begrip, verduisterd in onderscheid, tegenover die dorst staan de luchtspiegelingen van D'haen.

 

Nu durf ik het woord wereldmijding te laten komen, dat mij steeds door het hoofd speelt bij het lezen van deze poëzie. De poëzie van Christine D'haen wandelt anders. Zij, mooi is dat bij een vrouwelijke dichter het onderscheid tussen dichter en poëzie kan wegvallen, zij laat de kracht van wereldmijding voelbaar. Ik weerhoud mijzelf een dialectiek op die term los te laten, die er een intensieve vorm van maatschappelijke participatie van maakt. In haar eerste dizain, dat ze in de aantekeningen ''een zelfportret'', noemt ze verschillende voorbeelden van dichters die buiten de wereld raakten. Elk van geschiedde dat op een andere manier. Dante moest in ballingschap omdat hij zich wat al teveel met de politiek bemoeide. Bertken ging wat vrijwilliger. Deze zuster is de vijftiende-eeuwse dichteres die zich in een kluis tegen de Buurkerk in Utrecht liet inmetselen. Elizabeth Barrett-Browning (1806-1861) was dichteres, verlamd tot ze Robert Browning ontmoette en met hem trouwde. Van Milton hebt u toch gehoord?

 

    Ban Dante in ballingschap, maak Milton blind,

    muur Bertken in, verlam Elizabeth,

    dat minder hun gedroomde labyrint

    bestoke met opdringerig verzet.

    Maar zwicht, beschoei uw voet, en slecht die wal,

    gun werk en oor. Exacte kostbaarheid

    in duistere bui beseft, van één kristal

    tot galaxieën van gedachten leidt.

    Dwing tegelijk, dat alles hij verbindt,

    uw geest sterk inwaarts, voor de wereld blind.

 

De lezers, of spreekt de dichter zichzelf toe, wordt opgeroepen tot twee opeenvolgende bewegingen. Eerst moeten ze de twee mannelijke en twee vrouwelijke dichters isoleren, om hen te vrijwaren van wat hun werk weerstreeft. Dan worden ze gesmeekt zich gewonnen te geven aan de weerbarstige poëzie, mee te wandelen in de ballingschap er moeite voor te doen en het een oor te lenen. Genoemde kristal mag misschien een gedicht zijn, dat in de depressie van werelds formaat een Melkweg licht brengt.

    De slotregels tonen lezen en schrijven van poëzie als geestelijke oefening. Niet de toegankelijkheid van de poëzie is de kwestie, maar de ontvankelijkheid van de lezer.

gepubliceerd in 1995.

 

 

naar de bibliografie