Lezersharten

 Soldatenliederen van Anna Enquist is door het lezend publiek goed ontvangen. Het komt niet vaak voor dat van een poëziedebuut binnen een jaar meer dan de gebruikelijke achthonderd tot duizend exemplaren moeten worden gedrukt. Van deze bundel de 4e druk bijna uitverkocht. Uitzonderlijk gunstig, dus u zult mij hier niet zien klagen. Het intrigeert me wel, gedichten die als zonder reden ineens zo direct tot het hart van zoveel mensen spreken dat die mensen dingen gaan doen die zij niet vaak doen. Ze bladeren in een dichtbundel, kopen hem, en schenken hem weg aan vriendin­nen of vrienden of ze schenken hem zichzelf. Als de harten van vele mensen in hetzelfde ritme kloppen, kunnen we daarin een echo van de tijd vernemen. Zelfs wie in meer geïnteresseerd is dan in zijn persoonlijke levenstijd, heeft maar schaarse momenten waarin hij iets van het ritme van de tijd waarin hij leeft gewaar wordt. De enige toegang die we tot het fenomeen in kwestie hebben is Soldatenliederen.

    Als de titel martiale beelden oproept, wordt dat door de gedichten in de bundel gelogenstraft. De krijgshaftigheid doet zich voor in de gestalte van een weerbaarheid op hoop van zegen en tegen wil en dank. Het lyrische ik bevindt zich in defensieve stellingen waarvan het beseft dat die uiteindelijk verloren zijn, ook al koestert het zich in de gewaande veiligheid, of verheugt het zich in de koestering van de anderen. Een genoten huiselijkheid weet zich omringd door de boze buitenwereld. Een glazen tuindeur wordt zo tot ''een dunne spiegel / tussen ramp en stille nacht''. Wat doorzichtig is voor wie er doorheen weet te kijken, spiegelt de serene veiligheid, produceert de illusie dat het buiten is als binnen. Elk moment kan die illusie aan scherven gaan, en ziet het er binnen uit als daarbuiten. Als in het fort Europa?, ben ik dan geneigd te vragen. Die termen zijn weliswaar niet in de bundel terug te vinden, maar de metaforen stormwind, water, vuur zijn krachtig genoeg om ze in hun betekenis niet te laten vastleggen door de beelden van het privéleven waar ze tegenover worden gesteld.

    En het is niet alleen de dunheid van het pantser, dat de wetenschap geeft dat de ramp uiteindelijk niet buiten de deur is te houden. Het lichaam zelf wordt herhaaldelijk beschreven als bestaande uit materialen die normaliter gebruikt worden voor de bouw van fortificaties. Die bemuring van het lichaam dient om de verwoestende kracht van de emoties buiten, dat wil zeggen binnen de perken te houden. Zelfs wie zich veilig opsluit, zal vroeg of laat door de ramp getroffen worden, die met de vorming het innerlijk al begonnen is. Of misschien, juist wie zich veilig opsluit.

 

Met het woord emoties lijkt een sleutel aangeduid die toegang geeft tot een van de harten van de bundel. Bij oppervlakkige lezing blijken de bladzijden in een pure onvervalste emotionele toon geschreven. Dat herinnert aan een ander kenmerk van soldatenliederen, hun sentimentaliteit. Dergelijke sentimentaliteit zou echter in kunstvorm gegoten tot onzuivere resultaten en valsheid in geschrifte leiden. Bij de poëzie van Enquist echter is dat niet het geval.

    Met het direct benoemen van de pijn met het woord pijn; van de tranen met het woord tranen, de wanhoop met het woord wanhoop lijkt zij de poëtische regel te overschrijden die leert dat de eenduidige benoeming de emoties nog niet oproept. Door een eigenaardige structuur in veel gedichten over­schrijdt zij die grens toch niet. Zij benoemt de emoties door de afstand ertoe te beschrijven.

 

    Alleen de allerergste wanhoop is zo koud

    als deze slotgracht; dit verdraagt

    geen mens die niet bevroren is.

    Soldaten hebben pijn die zij niet voelen,

    bloed dat niet vloeit, grimmig gevecht

    met slechts een schijn van woede.

 

In therapeutenjargon gezegd, die mensen kunnen niet bij hun gevoel komen. Een aantal van de gedichten wijst op het pantser waarmee mensen zich van hun gevoel afsluiten. De aanwijzing daarvan houdt de geruststelling in, dat de afwezigheid van voelen nog niet de afwezigheid van gevoelens betekent. Anders dan sentimentele liederen die direct afstevenen op het tranenmeer dat ze benoemen, door uit te gaan van een directe relatie tussen de woorden en de dingen, meren deze gedichten af bij de opdoemende sluis die wijst op het verwoestende verval tussen de woorden en de dingen. Een sluis die je niet 'ongestraft' opent, daar je anders weg­spoelt. Direct contact met de diepste emoties van angst, haat en woede is niet mogelijk, drukken vele gedichten van Enquist uit. Als je ermee zou samenvallen, zou je verloren gaan. Om te overleven heb je het pantser nodig, je bouwt het op tegen prijsgave van de bron. Sentiment strijkt slechts langs de oppervlakte.

 

Nu bevat het boven geciteerd fragment een paradox. De slot­gracht is weliswaar de wanhoop niet, wel is hij zo koud. Zonder de pantsering kan niet geleefd worden, met de pantsering valt er ook niet te leven. In haar dagelijkse beroep van therapeute heeft de dichteres Enquist, blijkens enkele van haar gedichten, te maken met die toestand bij haar cliënten. Daar, althans volgens die gedichten, helpt zij hen naar een moderater, leefbaarder evenwicht. De doorleving van de emoties, doorstroming maakte dat het scherm dat van het leven scheidt dunner kan zijn.

 

    Wanneer het oude ijs gaat smelten zwelt

    de vloed. Ik controleer als dijkgraaf

    van de werkelijkheid het waterschap:

    hoe sterk de wallen, of de sluis het doet.

 

Doel is acceptatie van de persoonlijke werkelijkheid, met het verlies van de gewenste geborgenheid van zekerheden en de gebro­kenheid van het bestaan.

 

    Zij die hier komen leren dat het is

    zoals het is. Dienen zich te verzoenen

    met de tijd. De angst verliest zijn geur,

    woede haar giftigheid. Men leeft.
 

Als dit het is wat vele lezersharten treft, dat uit het hart van de tijd gesproken is, zou het als therapie misschien voldoen, maar niet als poëzie. De wanhoop zou een woord blijven dat langs de buitenkant van de onvervulde verlangens strijkt, niet als troost, maar als cynische bezweringsformule. Het sentiment, het cliché kunnen voor een individu soms waar zijn, en een houvast in de werkelijkheid, tegenover het onuitspreekbare en tegenover de onaanvaardbare werkelijkheid hebben ze geen waarde. Omdat ze zo martiaal en weerbaar zijn. In haar gedichten is Enquist een therapeute die de waterstand regelt vanuit de eigen ervaring van de ondraaglijkheid. Als dichteres geeft ze zo een doodsteek aan het sentimentele hart. Anders dan elders troosten dichters alleen door onverzoenlijk te zijn tegenover zichzelf, en daarmee impliciet tegenover de wereld.

 

    Wij ontkomen niet aan de schreeuw

    die de keel vernielt, aan de slag

    die de vuist verbrijzelt.

 

gepubliceerd 1991

 

 

naar de bibliografie