Lezen

 

Kees 't Hart is met name bekend van de romans en verhalen die hij publiceerde. Onlangs nog verscheen zijn nieuwe roman De revue. Eind vorig jaar echter debuteerde hij als dichter met de bundel Kinderen die leren lezen. Hij neemt er een in de Nederlandse poëzie ongebruikelijke positie mee in.

    Elke schrijver begint als lezer. De mode van schrijvers die zich erop beroemen niets met literaire voorgangers uitstaande te hebben, zoals Giphart en Engelberts, zal zichzelf opheffen. De scholieren bij wie ze populair zijn, zullen, als ze zelf gaan schrijven, op zijn minst deze literaire analfabeten in hun bagage hebben. Kees 't Hart begint zijn bundel met een hommage aan de dichter aan wie hij zich schatplichtig acht:
 

    De reis begon met een gedichten van Whitman

    dat ik las toen ik heel jongensachtig was

    en nog niet bang was voor wat ik las.

 

Walt Whitman (1819-1892), de grote moderne Amerikaanse dichter van de 19e eeuw, kan als tegenhanger beschouwd worden van Wallace Stevens (1879-1955). Voor de laatste staat de verhouding tussen verbeelding en de werkelijkheid centraal. De eerste geeft in een bijna ongebroken vooruitgangsgeloof in zijn poëzie ruimte aan de zintuiglijk te ervaren wereld. Het is vooral Stevens waarnaar tal van Nederlandse bewonderend verwijzen als iemand wiens poëzie een belangrijk ijkpunt voor henzelf vormt. De enige belangrijke dichter die zich tot nog toe trots verbond met Whitman is Sybren Polet. In Polets poëzie zijn wel de schaduwkanten van het vooruitgangsdenken geïntegreerd.

    't Hart heeft poëzie leren lezen van Whitman. Bij hem leidt dat tot heel andere resultaten dan bij Polet. De bundel opent met een lang epische gedicht, waarin hij verhaalt van zijn reis naar het huis in de plaats Camden waar Whitman stierf. Even polemiseert hij met de school van Stevens. Maar gelukkig wijdt hij zich verder aan het in elkaar vlechten van tijd en ruimte. Zo verschaft hij zichzelf de gelegenheid plaats te vinden in de wereld van Whitman, de poëzie van Whitman een plaats te geven in zijn eigen poëzie en daarbij te formuleren waarom hij zelf poëzie schrijft.

    Op een andere manier dan bij Sybren Polet komt de treurnis over het verval van de positie van het werk van Walt Whitman aan de orde. Bij Polet is het de ontaarding van de mens in zijn dolgedraaide technologische wereld, bij 't Hart blijkt het democratische, humanistische pathos van de dichter stukgeslagen op de rots van onverschilligheid en onwetendheid. Waar nog drieduizend mensen de dichter ten grave droegen, staat nu zijn sterfhuis aan, o ironie, Stevensstreet op instorten en weet niemand in Camden meer wie hij was.

    Kees 't Hart zoekt, zonder de elegische toon van de treurnis over deze teloorgang te verliezen, naar Whitmans directe en grootse poëtische omgang met de dingen: 'ik ben verloren aan wat zichtbaar is / ik sterf van zintuigelijk verlangen'. Dat ''zintuigelijk verlangen'' uit zich ook in de andere gedichten in deze bundel een streven om de woorden tastbaar te maken. 't Hart wil het liefst zien/ruiken/proeven/voelen/horen spreken laten zijn. Hij verlangt naar een directe en onbezoedelde relatie tussen de woorden en de dingen. Hij wil de ''dingen bij hun woord'' en de ''woorden bij hun ding'' noemen, een verlangen dat hij reserveert voor zijn poëzie.

    Het gedicht 'De winkelstraat' handelt van een vader en een zoon. Het eerste deel eindigt met de volgende twee strofen:


    de zoon raakt de vader even aan
    je bent nog zoals je vroeger was
      zegt hij je wijst de namen aan
      met vingers ogen en je stem
 

    alsof je alles proeven wilt
      en in je mond je zintuigen verhoort
      en eindelijk wordt je stem je oog
      je mond je hand en je gevoel.
 

Je zou kunnen zeggen dat de vader de zoon de wereld en de literatuur heeft leren lezen. Toch verliest hij hem in de loop van het gedicht. Het geeft 't Harts poëzie bij alle zintuiglijke vreugde een ondertoon van treuren. Dat is alvast één meerwaarde boven het werk van schrijvers die niet lezen.


 

naar de bibliografie

 

gepubliceerd 1998