Roman?

Roman staat er op de omslag. Dat verkoopt beter weet de uitgever. Beter dan wanneer Picknick op de wenteltrap van Esther Jansma een verhalenbundel was genoemd. En met de omschrijving ''dichtbundel'' was dit wonderschone werk helemaal tot een marginaal bestaan gedoemd.
    Foei lezer. Als boetedoening stel ik u voor een jaar geen boeken te kopen als De wetten, Wilde zwanen, Het geheim of De ontdekking van de hemel. Uw uitgespaarde, voor lezen gereserveerde geld besteedt u in dat jaar aan poëzie. Ik noem geen namen. In een aantal boekwinkels staan dichtbundels. Kijk ze eens in, proef een regel, een tweede regel; blader verder, struikel over een vreemd woord, pak een andere bundel neus en snuffel, prevel binnensmonds een woordcombinatie, een strofe. Koop uiteindelijk een van de bundels. Neem de poëzie die iets wakker maakt, of iets bekends omsluiert, die bedroeft, verheugt, of eenvoudigweg op onbegrijpelijk wijze gaat rondzingen. Ik ben van de economie der penitenties niet op de hoogte. Is voor elke aankoop van het afgelopen jaar uit de fictie-toptiens, een dichtbundel in het komende teveel?
    Blijven over de onbekende boeken waar een snode uitgever, of slimme lyrica ''roman'' op liet zetten om de damschaaplezers te bedriegen. Die zijn niet meer als dichtbundel te herkennen. Kijk voor de zekerheid ook daarin, in die onbekende boeken. Begin dan eens met Picknick op de wenteltrap van Esther Jansma. Is dat een roman?
    Er zijn wel honderd hoofdstukken. Al zijn ze klein, vaak niet meer dan een bladzijde lang, tussen al die hoofdstukken komt wel zoiets als een verhaal tot stand. Een meisje leeft met haar zusjes en haar vader en moeder in een huis. De vader heeft veel fantasie. De moeder lijkt me een beetje een sloof. Tussen hen botert het niet echt. De vader verlaat het huis en gaat in een woonboot wonen. Hij krijgt een ongeluk en sterft. Het meisje raakt van al deze ellende nogal in verwarring. In een van de laatste hoofdstukken loopt ze tegen een tram. Komt in het ziekenhuis.
    Toch een roman? Ach, je hebt ook dichtbundels waarin je als lezer tussen de regels en de verschillende gedichten een verhaal maakt. Als de lezer in Picknick op de wenteltrap een roman herkent heeft hij hem zelf geschreven.
    Korte verhalen dan, die met elkaar samenhangen. Tja, waarom niet, waarom wel. Waarom aarzel ik? Zelfs bij een goed kort verhaal geeft het niet, zal ik maar zeggen, dat ik in mijn verlangen om het verloop of de afloop te kennen, af en toe woorden, zinnen, alinea's oversla. Blijkbaar bestaat er een literaire interesse los van de woorden, die hoeveelheden ruis kan verdragen zonder verstoord te raken. Als deze roman eigenlijk een bundeling van korte verhalen is, dan bestaat hij uit korte verhalen zonder ruis. Elk verhaal voor zich lezend komt in mij niet eens een verlangen naar verloop en afloop op. Dat begint verdacht veel op poëzie te lijken.
    Laat ik het daar op houden, verhalen die verdacht veel op poëzie lijken. Want waar stukjes tekst in Picknick op de wenteltrap eveneens niet op lijken, is op de gedichten die Esther Jansma in haar drie tot nu toe gepubliceerde dichtbundels schreef.

Als taal geen middel is om een verhaal te vertellen, krijgt zij opnieuw de kracht van de bemiddeling. Dan bemiddelt ze tussen onze gewaarwordingen en de werkelijkheid van voorwerpen, voorstellingen, mensen en de betrekkingen tussen al dezen. In Picknick op de wenteltrap brengt Esther Jansma de taal terug in die functie. In een van de eerste tekstjes maken we een van de geboortes van de hoofdpersoon mee. Een jong meisje van onbestemde leeftijd loopt door een kamer terwijl het regent. Ze kijkt en kijkt en krijgt medelijden met de druppels:
 

''Je kijkt hoe de regen op straat valt. Met iedere druppel spat een zeilbootje van water omhoog. Een heleboel zeilbootjes die niet langer dan een tel bestaan. Ze denken dat ze op weg zijn, denk je. Opeens bestaan ze en geloven dat ze er altijd al waren, en dan is het over, dan denken ze niets meer.

Je kijkt naar de bootjes en denkt: ik denk 'ik'. Mijn ik denkt met mijn hoofd!

Je denkt: ik ben dit hoofd.''
 

Een mooie spiegeling tekent deze passage. Het meisje ziet regendruppels als levende wezens en doorgrond daarmee in een flits de vergankelijkheid van het menselijk bestaan. Met dat inzicht in de algemeenheid waaraan ze zichzelf niet onttrekken kan, wordt haar individualiteit geboren. Individualiteit blijkt zelfkritiek, inzicht het besef van de tautologie van het bewustzijn:''ik denk 'ik'.'' Als het denken zich niet van de taal kan ontdoen, blijkt dat je in de taal kunt leven en veranderen.

    Zo is elk hoofdstukje een verkenning van de woorden, de voorwerpen en de voorstellingen. De titels geven het verkennend karakter aan: 'het huis', 'de geluiden', 'de tijd', 'hoogte en diepte', 'ziekten en remedies'. Al die verkenningen vinden plaats in het randgebied van een catastrofe die het centrum van het verhaal uitmaakt. De titels duiden oriëntatiepunten van het leven aan. Ze lijken daarom in het centrum te staan. Maar steeds weer blijkt iets anders het centrum te zijn. Wat dat is, kan niet benoemd worden door de figuren die in Picknick op de wenteltrap spreken. Om de verlegenheid die dit boek mij lezend bezorgde op te heffen, heb ik als lezer een roman gemaakt die tussen de verha­len staat. Dat is een roman over een meisje met zusjes en een vader en een moeder die het niet met elkaar uithouden en de vader gaat dood en wellicht het meisje ook. Dat lijkt daarbij het afwezige centrum in een van de hoofdstukken over de tijd en de woorden die bij de ervaring van tijd horen. Sinds het kind weet dat het hoofd denkt, heet haar denkende ik 'hoofd'. 'Oud' is haar aangepaste 'ik':

 

'''Ik wil met Mamma praten,' zegt de vader. 'Jullie moeten maar even buiten spelen.'

'Hoe lang?' vraagt Oud.

'Even,' zegt de vader.

'Hoe lang duurt even?' vraagt het hoofd.

'Van nu tot straks,' zegt de vader.

Ze krijten met een rode scherf een hinkelbaan op straat. Daarna gaan ze gezichten tekenen. Later lopen ze naar het speelpleintje op de hoek. Ze hangen aan de stangen, hun rok zwiert langs hun oren. Nog later lopen ze een paar keer naar rechts en zijn weer thuis.

Ze bellen aan.

'Is het nu straks?' vraagt het hoofd.

'Nog niet,' zegt de vader.

Ze spelen weer een tijdje. Het wordt donker.

Ze bellen aan.

'Is het nu straks? vraagt Oud.

De vader kijkt op zijn horloge. 'Ja, nu wel,' zegt hij.

'Wat past er veel tijd in even!. roept het hoofd. 'Ik dacht dat we heel lang moesten wachten, en toch, het duurde maar kort!' Ze huppelt naar binnen; ze is blij met de vader, hij leert haar belangrijke dingen.''

 

gepubliceerd 1999

 

 

naar de bibliografie