Stereo
Inge Lievaart kende ik alleen als dichter van haiku. Dat Japanse genre van een
levensbeschouwing-implicerend-natuurgedicht wordt door een grote groep mensen
beoefend, maar vooral in het terzijde van de gangbare poëzie. De haiku die in
reguliere bundels van professionele dichters zijn opgenomen, vormen daarin
eveneens vaak een terzijde. Onlangs verschenen van Inge Lievaart twee delen
Verzamelde gedichten. Daarin is maar een heel klein deel van haar
haiku-productie opgenomen. Toch is uit de ontwikkeling en uit de constanten in
haar levenswerk af te lezen, waarom dit genre voor Lievaart een authentiek
uitdrukkingsmiddel kon worden.
Inge Lievaart (1917) heeft zichzelf in haar werk en in de weinige interviews die zij gaf altijd als christelijk dichter kenbaar gemaakt. Zij wordt voornamelijk in christelijke kring gelezen. Dat geeft haar positie in de wereld van de letteren een ambivalent karakter. Een publicerend dichter wil gehoor. Lievaart moet in stereo gehoord worden. Dan kan de dichterlijke klank samen met de christelijke in een gedicht één stem worden. De 'christelijke kring' wil nog wel eens met slechts één oor luisteren. Dan hoort men de boodschap, maar is doof voor de stem.
Naar mijn waarneming heeft Lievaart zichzelf ook niet altijd aan die ambivalentie kunnen onttrekken. Zij schrijft als het ware met twee pennen, die van de dichter en die van de christen. Zij heeft daarbij Willem Barnard als illustere bondgenoot. Net als hij heeft zij haar verzameld werk opgedeeld in twee delen: één deel 'algemene' poëzie en één deel poëzie expliciet voor de gemeente. Toch zijn er belangrijke verschillen. Misschien mag tekenend heten dat Barnard als twee personen door het leven is gegaan, kerkdichter onder eigen naam, dichter onder pseudoniem. Met al zijn hang naar stilte, natuur, geconcentreerde gemeenschap blijft het werk van Barnard allereerst de poëzie van een jongen uit de stad. Zijn verlangen naar gemeenschap komt voort uit de stedelijke ervaring van versplintering van identiteit. Zijn geloof komt voort uit de ervaring van afwezigheid, Gods afwezigheid ervaren in de stilte.
Inge Lievaart, al heeft ze er alleen de eerste tien jaar van haar leven gewoond, is het meisje uit Texel gebleven, afkomstig uit een besloten vooroorlogse dorpsgemeenschap. De tegenstelling individu - gemeenschap werkt in haar poëzie anders bij Barnard. De gemeenschap is een gegeven. De kern daarvan vormt het gezin. Met veel liefde kijkt ze daarop terug in de bundel Bodemwater uit 1982: ,,In de droge dagen / van het naseizoen / blijkt de vroegst ontvangen liefde / nog te leven weer te laven / bron waar ik uit dronk als kind / en nu oud nog water vind''. In haar poëzie is de gemeenschap zelden een probleem. Veel meer is zij bezig met haar individuele stem. Paradoxalerwijze is dat een stem die af moet zien van al te sterke gebondenheid aan de vaste identiteit van het 'ik'. Het gedicht 'Gedragen' thematiseert als een van de weinige de gemeenschap:
Er is een samen dat geen samen is
dat wel bijeenzijn is maar zonder eenzijn
van woorden die wel uitgaan
maar geen oog van ingang vinden
of dodender: van lege woorden
met bange lucht gevulde
slechts afgescheiden om het ik
een reddingsgordel om te binden (..)
Het antwoord ligt voor Lievaart in de inkeer tot de stilte. Pas als men ophoudt de eigen angst te overstemmen, ontstaat voor deze dichter de stilte waarin zij hoort dat zij geroepen is. Dan kan leven antwoord worden. Dan kan schrijven antwoordend spreken worden uit de stilte; of, zoals zijzelf in een gedicht over Willem Barnard zegt: ,,stem van de Stem''. Voor haar is stilte de ruimte van Gods aanwezigheid.
Uit het eerste deel van Lievaarts Verzamelde gedichten laat de ontwikkeling van haar werk zich goed volgen. Zij voegde voor deze gelegenheid de bundel Nochthans toe. Deze schreef zij in 1950. Hij werd nooit gepubliceerd. ,,De uitgever keek zuinig'', schrijft zij met gevoel voor understatement in haar verantwoording. Nu staat hij keurig tussen haar door Klaas Heeroma uitgegeven illegale debuut Biecht van een christen aan zijn volk (1944), De cirkel gebroken (1947) en Met de voelhoorn verwachting (1961). In die eerste gedichten overheersen de gebonden verzen, waarin het rijm domineert. Later worden de verzen vrijer, de regels korter en valt het rijm weg. De regels zijn dan geschreven op de lengte van haar ademtocht. Soms ervaar ik sterk dat mijn ademen een ander ademen is.
Dat Lievaart gaandeweg is overgegaan van de gebonden vorm op de structurering van de adem, zou kunnen samenhangen met haar gelovige opvatting van het dichterschap. In een laat gedicht formuleert bondig zij motief dat in heel haar werk aanwezig is: ,,o Stem uit het ongekende / schepper van ons gehoor / van het antwoord van herkennen''. Lievaart is wel eens een mystica genoemd. Als je dat wilt doen, moet je haar een akoestische mystica noemen. God openbaart zich aan de mensen middels het woord, niet middels het visioen. Van de twee zintuigen in haar poëzie aanwezig, gehoor en oog, is het gehoor de eerste en belangrijkste. Zien neemt evengoed geen geringe plaats in, maar is eerder conceptueel. Wat de dichter ziet, neigt naar gelijkenis eerder, dan naar schouwen. Waar werkelijk het om gaat, ligt voorbij de menselijke horizon. Of iets is ,,geen beeld en toch al gezien''. Dat is mogelijk omdat het gezien is in het gehoorde woord.
Lievaart situeert in de natuur de Stem in het geluid van water. Water is belangrijk in haar poëzie. Water vertegenwoordigt de levenskracht. De loop van water is het beeld van de levensloop. Aan God ontsprongen, door zwaartekracht stromend naar de zee die zij ook de bron noemt. Geluid van water is stilte, is ruisen van aanwezigheid, is onverstaanbare een taal die toch in zijn geheel begrepen kan worden. Het is het geluid van de zee die haar van jongs af heeft omringt. Heel nadrukkelijk lijkt Lievaart het beeld te vermijden dat de Stem klinkt in het ruisen van de bomen. Wat er waait, het waait wel, zijn de machten van chaos en dood. Geen zuchtje Heilige Geest. Het Woord alleen.
Het Woord alleen, betekent ook Christus. Water is de ene, boom de andere belangrijke bron van beelden in Lievaarts poëzie. Soms is de boom beeld van de mens. Zij is verworteld in het duister, in de pijn en het lijden. Haar takken reiken naar, wuiven in het licht. Dat ligt dicht tegen woord van Christus die door de dood gegaan is, om levend te verrijzen.
Water, stem, vertegenwoordigt in Lievaarts gedichten aanwezigheid. Bomen werken vooral als beeld en gelijkenis van het reiken naar het Goddelijke licht, dat in zichzelf weer beeldloos is. Daarin schuilt een gevaar voor deze poëzie. Soms neigt een gedicht naar abstractie. Soms legt Lievaart haar beelden teveel uit. Daarmee wordt de boodschap helder, maar haar stem raakt vertroebeld.
Ik vermoed Inge Lievaart daarom de haiku als een haar geëigende vorm heeft ontdekt. Zijn gestrenge vorm — drie regels, een van vijf lettergrepen, een van zeven en nog een van vijf —, het gebod een natuurbeeld zo ongeduid nauwkeurig te beschrijven dat het de wijsheid bij de lezer wakker roept, hebben haar bevrijd. Haar broze adem past in een regel. Het gelijkeniskarakter is gegeven. Zij kan schrijven met één stem.
Ook de lezer is bevrijd. Luistert hij in mono, hoort hij niets; in stereo hoort hij een breekbare stem:
Hoe wit en helend
na het worgende donker
het wordende licht
gepubliceerd 2000