Zelf

 

In de 'Aantekeningen' bij zijn jongste bundel Voorbijganger verantwoordt Leonard Nolens één dichtregel. Die laatste regel van de voorlaatste strofe is een vers van een vijftiende-eeuwse Zenmeester. Het is een curieus geval, niet die regel, maar het feit dat uitgerekend deze regel als citaat naar voren wordt geschoven. Ik had hem bij lezing aangestreept, in de eerste plaats omdat hij een precieze karakterisering is van de dichter Nolens; in de tweede plaats omdat hij het karakter van een koeienwaarheid heeft. De regel luidt: 'Het is niet mogelijk om niet mezelf te zijn.'

      Uitgerekend de claim dat authenticiteit onontkoombaar is, blijkt een dubbelcitaat. Hij komt zowel uit de mond van een wijze als uit de mond van een narcistisch/religieuze mode die zich bedient van diep ervaren dooddoeners. Dat citaatkarakter ondermijnt de claim een authentiek mens te zijn. Wat je leent is niet van jou, net zomin als wat je ontleent alleen maar van jou is. Het 'mezelf' lost in de mond van zo velen op in onbetekenendheid. Met zoveel verwijzing, zoveel referentiepunten heeft het geen bestand meer. Is Nolens hier ironisch? Of drukt hij met dit oplossen van zijn 'mezelf' in de leegte van de totale verwijzing naar iedereen, precies dat uit wat de vijftiende-eeuwse Zenmeester bedoelde?

      Misschien is er nog een derde mogelijkheid. Die is dan in hetzelfde gebied te vinden als de waarheid van de Kretenzer die stelde dat alle Kretenzers leugenaars zijn. Die formulering, aangenomen dat zij klopte, was voor hem als Kretenzer de enige mogelijkheid voor één keer de waarheid te vertellen. Dat doende reikte hij de niet-Kretenzers niet alleen een sleutel aan om de Kretenzers te begrijpen. Tegelijk brak hij de sleutel doormidden daar hij nu zelf, Kretenzer zijnde, de waarheid sprak. Kunnen, nu hij de waarheid sprak, niet alle Kretenzers de waarheid spreken? In dat geval zou juist deze ene liegen. Voor de niet-Kretenzers is het leven met de Kretenzers er niet eenvoudiger op geworden.

      Het probleem waarmee Nolens zichzelf en zijn lezers opzadelt is soortgelijk aan het probleem van Kreta. De enige mogelijkheid mij in het leven gegeven, is mezelf te zijn, zegt hij met de mond van een ander. Resultaat is een ambivalentie die kenmerkend is voor zijn poëzie.

      Enerzijds is Nolens poëzie ik-gericht. Zij handelt van de dingen die de lyrisch ik meemaakt en van de dingen die hij zichzelf ten doel stelt te schrijven. Het lyrisch ik knipoogt daarbij naar de lezer, door de suggestie te wekken met de empirische Nolens samen te vallen. Kenmerkend daarvoor is in Voorbijganger de enorme afdeling gedichten gewijd aan de dood van collega dichter Herman de Coninck. Hoewel Nolens vaststelt dat 'anderen' met de gestorvene 'allicht intiemer' waren dan hijzelf, is De Conincks dood een schier onuitputtelijke bron voor persoonlijke, dichterlijke ontboezemingen.

      Anderzijds lost het ik in de poëzie van Leonard Nolens op. Soms bijvoorbeeld in zijn eigen manier van reizen. Dat doet hij achter zijn bureau: ,,Reizen, ach, ik heb mij hier op andere manieren / onzichtbaar gemaakt en mijn huis in de verte gegooid.'' Een andere keer lost zijn ik op in een 'wij'. Dat gebeurt in een lang gedicht over de twintigste eeuw. Het eerste deel van deze 'Bres'-reeks verscheen Nolens' vorige bundel En verdwijn met mate. Gezien de aanduiding 'in wording' is aannemelijk dat het in een volgende bundel gecontinueerd zal worden. Het gebruik van 'wij' in de onderhavige aflevering maakt het Nolens mogelijk verschillende identiteiten te verenigen. 'Wij' staat hier zowel voor de buitenstaanders van de actuele oorlogen in Europa die wij in het Nederlands taalgebied allemaal zijn, als voor de gewone burgers in die oorlogen die ineens huis, haard en familie kwijt zijn.

      Leonard Nolens schrijft behalve gedichten ook dagboeken. Het dagboek is bij uitstek een genre waarin alle draden uit de wereld naar een ik leiden, die ze in zijn doorlopend verteld leven tot zijn eigen levenslijn ineen spint. Van het genre gaat in hoge mate een suggestie van authenticiteit uit. De dagboekschrijver die zich van die suggestie bewust is, zal zich tevens bewust zijn van het bedrog ervan. Dagboekschrijven is een activiteit van zelfstilering. Zelfs, of misschien juist in een vergelijking van niet voor publicatie geschreven dagboeken, springt in het oog hoezeer het genre door stereotype wendingen getekend wordt. Individuele expressie en impressie verlopen volgens vaste patronen. De stilering van de authenticiteit leidt tot uitwisselbare producten.

      Bij de autobiografische poëzie die veel poëzie van Nolens is, springt die stilering eerder in het oog. De poëzie toont haar conventies. In zijn spel daarmee verraadt de dichter zijn vakmanschap. Vakmanschap is een kwalificatie die iemand tot een groep rekent. Opnieuw een vervreemding van dat gewenste authentieke: 'Het is niet mogelijk om niet mezelf te zijn.'

      De Kretenzische poëzie van Leonard Nolens is te verstaan als een poging de authenticiteit te bereiken door hem te verijdelen. Naast prachtige gedichten staan teksten, die door hun onbeholpenheid de vraag oproepen waarom hij ze heeft opgenomen. Ik denk dat samenhangt met de zichzelf in niets ontziende eerlijkheid die tot de instrumenten van de ware dagboekschrijver behoort. De eerlijkheid legt het citaatkarakter van de authenticiteit bloot, en daarmee haar onmogelijkheid. In de vergeefsheid toont zich de meester.

      Toch is daarmee niet het laatste woord over de kwestie gezegd. Net als de waarheidsprekende Kretenzer zadelt Nolens ons op met een onoplosbaar probleem. De kwestie van het meesterschap van de kunstenaar maakt in de uitspraak van de Japanse Zenmeester nog een andere betekenis zichtbaar. Men zegt wel eens dat men 'om niet' iets krijgt, denk bijvoorbeeld aan de 'genade'. Met die betekenis in het achterhoofd staat tevens er in de geciteerde regel dat er een prijs betaald moet worden voor het 'mezelf' zijn. Dat zou de prijs kunnen zijn, van de inspanning die het kost om kunstenaar/vakman te worden en te blijven.


 

naar de bibliografie

 

gepubliceerd 1999