Opdracht

  

            geen aanwijzing is gegeven dan

            verborgen in de oudste lagen

            het eerste vaatwerk met het eerste teken

            ongehavend en nog nooit ontcijferd


Met deze strofe eindigt een van de gedichten van De weg naar Egypte van Gertrude Starink. Een magnetische kracht komt er in tot uitdrukking die de hele dichtbundel onder spanning zet.

            De ondertitel van de bundel luidt Twintig passages. Dat betekent niet alleen dat de twintig gedichten twintig verhaalfragmenten zijn van een reis. Hij betekent eveneens dat het twintig doortochten betreft. Twintig, want hoewel het laatste gedicht een aankomst suggereert, eindigt ook hij in een beweging naar een volgende situatie. Twintig, want hoewel de hoofdpersoon meldt ooit in vruchtbare velden te hebben verbleven, bevindt ze zich in het eerste gedicht al in ''de barre woestenij''.

            Die ''barre woestenij'' kan gelezen woorden als een beeld van de wereld waarin wij leven. Starink mag met aanduidingen van rituelen en symbolen een ons vreemd aandoende sfeer oproepen, de tekening daarvan is niet zo bepaald dat de lezer van het grondpatroon is uitgesloten. Door dat dorre land, met te ontginnen grond en lege voorraadschuren, beweegt zich de hoofdpersoon. Zij lijkt door iets gedreven te worden of er naar op zoek te zijn. In die situatie sluit de bij het begin van dit stuk geciteerde strofe aan.

            Wie rondkijkt ziet chaos, honger en dood. De botsing van gebeurtenissen heeft geen betekenis. Alles is even veel waard, even weinig, of het nu vergaat of blijft, of het nu verliest of wint. De hoofdpersoon in deze gedichten ziet dat de wereld willekeurig is en zinloos, ''geen aanwijzing is gegeven'' in welke richting gezocht moet worden. Tegelijk weet zij van een aanwijzing ''verborgen in de oudste lagen''. Dat moeten de oudste lagen van de aarde zijn en van de beschaving.

            Starink verwoordt in deze strofe de intrigerende paradox van mensen die zich aan een zaak wijden waaraan zij zich verbonden hebben en waaraan zij zich gebonden weten. In wat zij zien, vinden zij geen grond voor hun overtuiging en hun handelingen. Tegelijk hebben zij weet van een verborgen grond die in alle wreedheid en zinloosheid belang en betekenis zichtbaar maakt. Starinks hoofdpersoon spreekt de onbewezen zekerheid uit dat de wereld geba­seerd is op de notie van beschaving. Het ''vaatwerk'' duidt dat aan. Daar het bovendien van de toevoeging ''ongehavend'' vergezeld gaat, blijkt zij er bovendien van overtuigd dat de beschavingsgrondslag van de menselijke cultuur ongebroken is.

            De paradox gaat echter nog verder. Op het vaatwerk is het teken aangebracht dat de aanwijzing geeft hoe het verborgen vaatwerk kan worden gevonden. Onoplosbaar lijkt het, op grond waarvan zoek je naar iets dat pas als je het gevonden hebt kan vertellen waar je het moet zoeken? De joods-marxistische denker Walter Benjamin schreef over een ''geheimzinnig soort heliotropisme'' dat de gebeurtenissen in de geschiedenis richt naar bevrijding. Heliotropisme is een benaming voor het verschijnsel dat bloemen hun kelk naar de zon richten.

            Bij Starink is die zon het ''eerste teken''. Hoe krachtig het ook als een magneet de zoektocht van de mens weet te richten, het is ''nog nooit ontcijferd''. Ongekend en toch alles bepalend. Definitieve betekenissen zijn aan de verschijnselen niet toe te kennen zolang dit teken niet ontcijferd is. Toch zal iemand die weet heeft van het bestaan van een eerste teken waaraan alle andere betekenis verbonden is, de verschijnselen benaderen om er de definitieve betekenis in op te sporen.

            In De weg naar Egypte heeft zowel de zoektocht als de omgang met taal een verband met de utopische beweging in de geschiedenis van de mensheid. Hierboven duidde ik al aan dat de reis begint met een herinnering aan ''de gouden eeuw''. De bundel eindigt, niet met een aankomst, maar wel met een uitzicht op het volmaakte. De manier waarop taal in deze bundel wordt behandeld correspondeert hiermee. In een gedicht noemt Starink ''een taal / die ik gekend had maar vergeten was.''

 

Wie zich gebonden weet aan een ''zin van de geschiedenis'' raakt in een tragische positie. Die zin reikt ver boven het individu uit. Mensen die zich er desondanks aan verbinden brengen offers, al dan niet in groepsverband, offeren anderen op zonder werkelijk bij machte te zijn de zin ervan tot het laatste toe te verantwoorden. Ze beroepen zich op de hogere betekenis, maar moeten daarbij ontkennen dat het allesbepalend teken ''nog nooit ontcijferd'' is.

            In een van de gedichten beschrijft de hoofdpersoon hoe zij in opdracht een offer brengt. Het beschrijft de rituele magie tussen offeraar en slachtoffer, de onmogelijkheid om binnen de maat te blijven – het beschrijft dus de schuld en het onherstelbare, de niet te herroepen verwonding die de offeraar heeft toegebracht.


de wond was diep veel

            dieper dan ik dacht

            dieper dan nodig was

 

            zijn ogen hield hij dicht

            toen ik het mes liet

            gloeien in de vlam

 

            zijn handen werden klam

            zijn mond werd smaller

            toen ik bij hem kwam

 

            toen het voorbij was riep

            hij tot het roepen hem

            adem en stem benam

 

            het wordt al licht ik

            houd nog steeds de wacht

            ik heb mijn opdracht toen

 

            hij sliep pas goed gelezen

            de wond zal niet genezen

            ik ben hem toegewezen

 

            alleen voor deze nacht

 

''deze nacht'' lijkt de aanduiding van een beperkte tijd. ''nacht'' kan echter, net als ''woestenij'', gelezen worden als beeld van de barre geschiedenis tussen de utopische gouden oertijd en de utopie van het rijk der vrijheid. Een lange nacht dus.

 

Over de tragiek van de mensen die zich ervan bewust durven zijn met een opdracht te leven, schreef Heiner Müller ten tijde van de DDR, in 1979 een stuk met de titel  De opdracht, Herinnering aan een revolutie. Het behandelt een episode uit de Franse revolutie. De Conventie in Parijs heeft drie mannen naar de kolonie Jamaica gestuurd om een revolutie van de slaven voor te bereiden. Debuisson is de zoon van een plantage-eigenaar die voor de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap heeft gekozen. Galloudec is een Franse boer voor wie de revolutie de bevrijding betekende uit de feodale kluisters. Sasportas is een ex-slaaf die zijnsgelijken wil helpen zich te bevrijden.

            Het toneelstuk beschrijft de mislukking van de revolutie. Sasportas wordt gehangen. Galloudec overlijdt aan wondkoorts. Debuisson heeft zich laten terugvallen in het leven van zijn vaderen en is plantage-eigenaar.

            In dit verband heeft de opening van De opdracht een bijzondere betekenis. Die wordt gevormd door een brief van Galloudec aan de man die binnen de Conventie verantwoordelijk was voor deze opdracht. Hij schreef hem op zijn sterfbed mede namens de terechtgestelde Sasportas: ''Ik deel u mee dat wij de opdracht terug moeten geven (...) omdat wij niet in staat zijn geweest de opdracht te voltooien.'' Deze brief wordt jaren later door een anonieme matroos overhandigd aan de gedelegeerde die de opdracht namens de Conventie verleende. Hij vertelt hem met welke woorden Galloudec de brief meegaf: ''Neem de brief hij moet aankomen al is het het laatste wat je doet dat moet je voor mij doen, was het laatste, wat hij tegen mij zei.''

            De opdracht moet worden teruggeven aan de instantie die hem heeft verleend, opdat hij op een ander kan over gaan. Dat is de essentie van Galloudecs boodschap. De ironische tragiek van het stuk wil dat de brief pas in Parijs aankomt nadat Napoleon de macht heeft gegrepen. De opdrachtgevende Conventie bestaat niet meer. De gedelegeerde is ondergedoken in een anoniem bestaan. Hij kan niets met de brief, hij wil er niets mee omdat hij er alleen maar door in gevaar kan komen. Wie de politieke lijn van gisteren belichaamt is ten dode opgeschreven.

            Dat De opdracht zo begint heeft een bijzonder effect. De herinnering aan een revolutie die volgt, komt met de door Galloudec teruggeven opdracht tot bevrijding van de slaven van Jamaica in de lucht te hangen. Er is geen enkele hogere instantie, geen enkele macht meer die hem opnieuw kan verlenen. Tegelijk hangt deze van zijn institutionele gebondenheid ontdane opdracht als een ''eerste teken'' in de lucht van de taal, het schrift en de herinnering. Als een magnetische kracht, als een geheimzinnig heliotropisme. Misschien is die kracht een tijd lang alleen merkbaar aan een onvrede met de chaos van het recht van de sterkste. Galloudec schrijft in zijn brief: ''Met verraders schijnt het goed te gaan als de volkeren in bloed waden. Zo steekt de wereld in elkaar en het is niet goed zo.''

 

 

Gertrude Starink, De weg naar Egypte, twintig passages. Athenaeum - Polak & Van Gennep. ISBN 90 253 5215 4. Heiner Müller, De opdracht, Herinnering aan een revolutie. In: Heiner Müller, Het Eiland van het Grote Bloedbad. Vertaling Marcel Otten. International Theatre Bookshop. ISBN 90 6403 210 6.

 

gepubliceerd 1991

 

naar de bibliografie