Grote woorden vers

 

Toon Tellegen schrijft niet alleen kinderboeken voor volwassenen en kinderen. Tellegen is ook dichter. 'Over liefde en over niets anders' is zijn twaalfde dichtbundel. Hoewel zijn gedichten desolater zijn, directer schokkend dan de dierenverhalen, zijn ze in verschillende opzichten aan elkaar verwant. Beide gaan over elementaire gevoelens en over de taal waarmee wij mensen elkaar daarover iets meedelen.

    In de verhalen zijn de twee belangrijkste figuren de eekhoorn en de mier. Zij zijn door een diepe vriendschap verbonden. In veel verhalen proeven en beproeven zij nieuwe aspecten van hun vriendschap. Het is of ze daarbij zowel gevoelens en taal moeten uitvinden. In de verhalenbundel Toen niemand iets te doen had (1987) klopt op een keer de mier op de deur van de eekhoorn. Deze verheugd zich in het bezoek van zijn vriend. Maar de mier vertelt hem dat hij hem zal verlaten. De eekhoorn is verbijsterd. Dan ontspint zich de volgende dialoog waarin de mier uitlegt waarom hij weggaat:

 

    'Om erachter te komen of we elkaar zullen missen,' zei de mier.

    'Missen?'

    'Missen. Je weet toch wel wat dat is?'

    'Nee,' zei de eekhoorn.

    'Missen is iets wat je voelt als iets er niet is.'

    'Wat voel je dan?

    'Ja, daar gaat het nou om.'

    'Dan zullen we elkaar dus missen,' zei de eekhoorn verdrietig.

    'Nee,' zei de mier, 'want we kunnen elkaar ook vergeten.'

    'Vergeten! Jou?!' riep de eekhoorn.

    'Nou,' zei de mier. 'Schreeuw maar niet zo hard.'

 

Na deze dialoog vertrekt de mier. Vergeten wordt er niet. Het missen begint in alle hevigheid. En als de vrienden aan het eind van het verhaal, weer samen, naar de rivier lopen ''om naar het glinsteren van de golven te gaan kijken'', weet de mier wat missen is en zal de eekhoorn het woord daarvoor nooit vergeten.

    Grote woorden als liefde, geluk, jaloezie, leven, vrede, verlangen, vrijheid, ja, angst, eenzaamheid, nee, dood, trouw, ontrouw en verdriet, ik heb ze leren wantrouwen. Hun veelvuldig gebruik voor valse of halve doeleinden en kleine of nongebeurtenissen heeft ze leeg of onzuiver gemaakt. Poëzie die niet rammelt of ronkt, is er niet meer van te maken. Tenzij Toon Tellegen dat doet. Of anders gezegd, Tellegen gebruikt die grote woorden in zijn poëzie zo dat ze iets gaan betekenen, opnieuw of voor het eerst. In het openingsgedicht van 'Over liefde' doet hij dat door de geboorte van een gevoel te tonen. Vervolgens suggereert hij hoe dat gevoel het woord zal vinden dat bij hem hoort, om het in te vullen.

 

    De jaloezie was jong,

    ze dampte nog,

    en de liefde schuifelde onwennig langs het eerste koren,

    prikte zich aan de eerste doornen,

    wist nog niet wat schrikken was

    en bloeden.

 

    In de verte lag het woord: groot, rimpelig en leeg.

 

    De natuurwetten kraakten, knarsten,

    kwamen een voor een op gang.

    Appels vielen, bladeren, sterren.

    Rivieren stroomden van de eerste bergen.

 

    Kaïn hief zijn arm omhoog.

    Alles begon, alles was nieuw,

    alles was onontkoombaar.

 

Met subtiele middelen mengt Tellegen het verhaal van schepping en zondeval met dat van Kaïn en Abel. De damp die van de pasgeborene afslaat, herinnert aan de rook van de brandoffers van de beide broers. De toestand van het woord roept het beeld voor ogen van de aarde zoals die er woest en ledig bij ligt, voor God aan het scheppen slaat. De appel is niet alleen met de ontdekking van de wet van de zwaartekracht door de natuurkundige Newton verbonden, ook met de zondeval. De bladeren herinneren misschien aan het blad waar Adam en Eva zich mee bedekten. Tevens tonen ze als beeld van de herfst dat de tijd en het verval hun intrede doen. En dan Kaïn, die zijn arm opheft omdat de rook van zijn offer neersloeg. Hij heft zijn arm op, weten we, om hem te laten vallen.

    Als veel andere gedichten van Toon Tellegen vind ik dit een mooi gedicht.  De grote woorden jaloezie en liefde zijn erin gebruikt zonder dat ze mij storen. Mijn wantrouwen wil weten waarom ze dat niet doen. Is het de manier waarop Tellegen de echo's van verschillende verhalen combineert? Is het de kundige manier waarop hij in het gedicht met de klanken van de woorden werkt?

    Ongetwijfeld speelt dat allemaal een rol. Maar de beslissende ingreep van de dichter is de personificatie van de grote gevoelens van de grote woorden en de dingen. In dit gedicht zijn jaloezie, appels en liefde, in andere gedichten zijn riet, eenzaamheid, vrede, geluk en pijn tot personen onder de mensen gemaakt. In dit eerste gedicht hebben jaloezie en liefde een lichaam. Ze worden geboren, leren lopen, kunnen zich verwonden.

    Personificatie is een oud literair procedé. In de Middeleeuwen werd het gebruikt om allegorische verhalen en gedichten te schrijven. Ook werd verondersteld dat het in de bijbel was gebruikt. Het Hooglied werd als heilige geschrift acceptabel gemaakt door het te lezen als een verhaal over de liefde tussen God en zijn uitverkorene.

    Allegorieën hadden vaak een didactisch doel. Ze verschaften inzicht in filosofische en morele systemen. Bij de lezer van nu appelleren ze niet altijd aan zijn literair plezier. De moraal en filosofie die worden overgedragen heeft hij als achterhaald leren zien. Toon Tellegen gebruikt de allegoriserende technieken op een eigentijdse manier.

    Bij Toon Tellegen dient de personificatie niet om op een allegoriserende wijze naar een moreel systeem te verwijzen. In zijn gedichten leven de dingen, de begrippen, de woorden en gevoelens op gelijke voet met de mensen. Daarmee vervreemdt Tellegen ze. Ze staan niet meer in functie van het geestesleven of ons zielenleven. De zielenroerselen en gedachtespinsels hebben een zelfstandig bestaan. Ze zijn te ontmoeten. Ze zijn onderworpen aan dezelfde nood van liefde en misverstand; van ontmoeting en verlating.

 

    Een man groef een gat in het zand,

    tussen het riet,

    boog zich voorover en fluisterde:

    'Ik ga weg ... Nee, ik blijf ... Nee, ik ga weg...'

 

    De wind stak op

    en het riet werd razend,

    want wat moest het nu ruisen?

    Het zwiepte heen en weer,

    sloeg met zijn pluimen tegen het zand,

    kraakte, iets radeloos en onverstaanbaars,

    en brak.

 

 

gepubliceerdt 1997


 

naar de bibliografie