Water winnen

H.H. ter Balkt debuteerde in 1969 onder het pseudoniem Habakuk II de Balker met de bundel Boerengedichten. Zijn geluid was meteen zo krachtig, dat de critici niet direct oog hadden voor de eigenzinnigheid ervan. Ze deden wat ze enkele jaren daarvoor na het debuut van Neeltje Maria Min hadden gedaan en wat ze jaren later na het debuut van Eva Gerlach opnieuw zouden doen. Onwillig zich te laten verrassen, onwillig misschien poëzie te nemen voor wat ze is, poëzie namelijk, gingen ze speculeren over wie zich achter het pseudoniem zou kunnen verschuilen. Achter Min en Gerlach moesten wel ervaren mannelijke dichters of uitgevers schuilgaan. Zulke rijpe poëzie kon toch niet van een meisje of een vrouw afkomstig zijn. Habakuk II de Balker was al een man. Op het idee dat achter een mannelijk pseudoniem een vrouw schuil kon gaan, kwam niemand. Die dwaalweg was door de natuur van de cultuur al afgesloten.
    Bij de Balker dacht men meest aan Lucebert. Helemaal vreemd was die gedachte niet. Lucebert publiceerde al een aantal jaren niet meer. Zijn rebelse poëzie, zijn profetisch pathos had het naoorlogse Nederland opgeschrikt. Nu waren in de jaren zestig de golfjes in Nederland golven en kolken geworden en de profetelijke dichter zweeg. Lag het dan niet voor de hand dat zich achter dit profetenpseudoniem Lucebert verborgen hield? Lucebert was destijds begonnen met een oorlogsverklaring aan de oude poëzie. Deze Habakuk II de Balker opende zijn bundel met het gedicht 'Slagvelden' waarin de eerste strofe met krachtige bewoordingen de oude dichtkunst verwerpt: 'Ik loop liever door brandnetels dan dat ik poëzie lees, / laat staan schrijf. Wie durft dat nog? Dit is dus geen poëzie. / Dit is een oorlogsverklaring aan de dichters, de fossielen / van een voorbij tijdperk.''
    Achteraf bezien, nu na dertig jaar, was dit waarlijk een profetisch woord. Nederland borrelde en kookte weliswaar, maar de revolutie in de cultuur was al voorbij. Dat wil zeggen, er vond wel een omwenteling in de kunsten plaats, maar dat was er een die evenzeer vooruit liep op de maatschappelijke ontwikkelingen als die culturele revolutie van Vijftigers en Cobra had gedaan. Poëzie eind veertig begin vijftig blijkt een anticipatie te zijn geweest op de politieke turbulente van de jaren zestig. Poëzie in de jaren zestig blijkt een anticipatie te zijn geweest op de commercialisering, depolitisering, demythologisering en belangeloosheid die nu overheerst. Poëzie als broedplaats of exercitieterrein van het ware woord heeft afgedaan.
    Habakuk II de Balker bleek Lucebert niet te zijn. Hij was gewoon H.H. ter Balkt, geboren in 1939 in Usselo. Wie zijn poëzie nu terugleest ziet dat die bij wijze van spreken alleen daarin op die van Lucebert lijkt, dat beiden gedichten schrijven die volstrekt onverwisselbaar zijn met de poëzie van wie dan ook. Met elkaar zijn dus ook niet verwisselbaar. Bepaalde elementen blijven vergelijkbaar.
    Ter Balkt is nu gemakkelijk terug te lezen. Onlangs verscheen In de waterwingebieden. Daarin verzamelde hij ruim een derde van de poëzie die hij schreef. In een aantal gedichten die hij opnam bracht hij wijzigingen aan. Hij nam jeugdwerk op. Ook voegde hij gedichten in, die in bundels niet eerder opnam, maar wel, soms tientallen jaren later, in tijdschriften publiceerde.
    'Slagvelden' nam Ter Balkt niet in deze verzameling op. Het gedicht zal zijn functie gehad hebben. De profetische contrastschildering van 'het voorbije tijdperk' waarin het bestaande als doodlopende weg  zichtbaar wordt gemaakt, dient geen doel meer. Zij is een anekdote uit het verleden geworden. Wat toen nog niet zichtbaar was, manifesteert zich nu in de volle breedte. Dat neemt niet weg dat Ter Balkt, lijkt mij afgaande op zijn poëzie, zijn eigen dichterschap nog steeds even serieus neemt als destijds. Lopen door de brandnetels is een pijnlijk programma van authenticiteit: terug naar de bron van de lichamelijke ervaring. Politiek, in de weerzin tegen de macht en de vernietiging van de aarde, is zijn poëzie nog steeds te noemen. Van de mythe maakt hij nog steeds gebruik om de aard van de mens te verkennen. Wars van de commercie is hij gebleven. Geen enkele buiging makend naar eenvoudige consumeerbaarheid heeft hij zijn eigen wijze van omgaan met de taal verder ontwikkeld.
    Hij noemde deze verzameling In de waterwingebieden. Ik associeer die titel met zuiver water. Ter Balkt wint zijn poëzie als zuiver water, acht haar even noodzakelijk voor het leven. Misschien kun je Ter Balkts poëzie als zuiveringsinstallatie opvatten. De taal zelf is voor hem niet een onbesmette bron. Dat blijkt uit een scheppingsverhaal dat hij in 1972 schreef. Hij nam het niet op in de bundel De gloeilampen de varkens die toen verscheen. Nu plaatst hij het voor de gedichten uit die bundel.
    Het verhaal opent met de vraag: ,,Willen jullie weten waarom de dieren zwijgen?''. Evengoed had de openingsvraag kunnen zijn: ,,Willen jullie weten waarom de mensen spreken?'' Ter Balkt vertelt van de schepping. Toen de schepper met een schreeuw de wereld tot stand had gebracht, verrezen ''naar het beeld van de Demiurg geschapen uit klei, en behept met alle kenmerken van klei, twee schepselen vóor hem, adembenemend mooi, zo mooi dat de Demiurg zweeg.'' Voorts beschrijft Ter Balkt in liefdevolle bewoordingen het paradijs met daar doorheen de gang der dieren. Ze minnen en praten met elkaar in een ''onbeschrijfelijke vrede''. Zij hebben de taal.
    Dan richt het verhaal zich weer op de Demiurg en de zwijgende mensen naar zijn beeld. Van een zondeval is geen sprake, eerder van een defect in de goddelijke natuur van de mens. De Demiurg zag in hun ogen zijn eigen scheppingsschreeuw, hij zag er ,,de tunnel van verdriet; boosaardigheid, aan de Zijne verwant ..''. De boosaardigheid karakteriseert Ter Balkt als de bezitsdrang van de mens. Ze kunnen niet spreken als ze te horen krijgen dat de schepping van hen is. Hun ogen echter spreken, opnieuw, boekdelen: ''Het is van ons.'' Ten tweede male schreeuwt in de versie van Ter Balkt de schepper. Dit keer lijkt het in wanhoop te zijn, om nog iets van de schepping te redden. Met deze schreeuw schenkt hij de mens de taal. ''Tussen twee kwaden koos de Demiurg: tussen spreken en zwijgen. Hij koos voor het spreken.'' De dieren veroordeelt hij daarop tot het zwijgen. Zij verliezen hun vrede. Gif komt los, de dood en de vernietiging doen intree. Ter Balkt besluit zijn versie van de mythe: '' 'Nu zijn de geheimen voor altijd bewaard en onherroepelijk verloren', zei de Demiurg en terwijl hij, alleen voor de dieren nog zichtbaar, oploste in de grondmist die opsteeg vanuit de aarde, het gras en de struiken, klonk hard en dodelijk in de zwarte nacht het lachen van de Mens.''
    Misschien zoekt Ter Balkt met zijn poëzie de oorspronkelijk taal der dieren. Misschien probeert hij de geheimen onder woorden te brengen. In ieder geval tracht hij het verlies van beide ervaarbaar te maken.

 

gepubliceerd 2000

 

 

naar de bibliografie