Er zou

 

De Vlaamse dichter Miriam Van hee (1952) schrijft heel ijle, onnadrukkelijke poëzie. Dat heeft met haar onderwerpen te maken. Die zijn alledaags. Zo opent haar jongste bundel Achter de bergen' met een reeks over 'Het verband tussen de dagen'. Dat verband bestaat uit hun opeenvolging in de week. Zo dragen de gedichten achtereenvolgens hun titels: 'maandag', 'dinsdag' en zo verder tot en met 'zondag'. Een uitzondering in deze reeks duidt nog een ander verband aan. Een van de gedichten is getiteld 'dinsdag of woensdag'. Blijkbaar verschillen de dagen zo weinig dat ze moeilijk van elkaar zijn te onderscheiden. Ze vullen zich met werk, met forenzen en het zitten in de stationsrestauratie, met mijmeringen en wakker liggen, met liefde en misverstanden. Elke dag kan alles, kan hetzelfde gebeuren.

    Het effect van onnadrukkelijkheid ontstaat ook uit de manier waarop Van hee de taal gebruikt. Weinig kunstgrepen zie je, weinig grammaticale hoogstandjes. Haar verzen lijken weifelende mededelingen over een anoniem leven. Soms wekt een tekst de indruk of hij zich in de staat bevindt, voordat de dichter de taal tot gedicht schikt. Miriam Van hee lijkt zelfs met haar schrijven op zoek naar die staat van actief dagdromen: ''ik wilde schrijven maar / de woorden kwamen niet''. Als de inspiratie, de wil tot schrijven, niet voldoende is, dan moet de herinnering aan inspiratie blijkbaar de krachtbron zijn om de woorden tevoorschijn te halen.

    Die indruk is bedrieglijk. Dat het onnadrukkelijke resultaat is van zorgvuldige calculatie, zie je als de genoemde reeks vergelijkt met de versie in een eerdere publicatie. Die reeks werd oorspronkelijk geschreven op verzoek van de bibliofiele uitgeverij Herik en gepubliceerd met tekeningen van Gèr Boosten. Nu drie jaar later zijn verschillende gedichten bewerkt. In alle gevallen betekent dat: vereenvoudigd. Via het door intensieve bewerking tot stand gekomen, dus bedrieglijk, eenvoudig taalgebruik verbindt Miriam Van hee de diverse thema's met elkaar. Het alledaagse leven zelf wordt daardoor het overkoepelend thema.

 

In haar vroegere bundels koos Miriam Van hee voor het perspectief van een stadsmens. Haar blik is daarbij niet die van een vrouw die zich onderdompelt in het flitsende, afwisselende voortrazende stadsleven. In de poëzie van die bundels is iemand aan het woord, die voornamelijk door het raam van haar woning het leven aan zich voorbij ziet trekken. Als er al kleur aan dat leven zit, dan is het de onbestemde kleur van teleurstelling. Daaruit valt ten laatste af te leiden dat er ooit iets van verwachting moet zijn geweest.

    In Achter de bergen staan gedichten die aan die vroege herinneren. In 'vrijdag' wordt verteld van een nacht waarin iemand vol verwachting heeft wakker gelegen:

 

    de nacht was al over de helft

    op de radio werd bach

    op piano gespeeld

 

    ik wilde niet slapen

    maar waken opdat je zou komen

    en zien maar misschien

    wilde jij net hetzelfde en zo

 

    werd het ochtend met sneeuw

    op de daken die tegen de middag

    verdween

 

De eerste strofe al stemt mij mistroostig. De verwachting die de naam Bach bij mij wekt, majestueus orgelspel, wordt ontstemd door de gedachte aan een uitvoering op piano. In de tweede strofe vindt een verheffing plaats. Het is niet dat zij niet kàn slapen, zij wil niet slapen. Zij weigert dat vanuit de magische overtuiging van iemand die verliefd is of iemand die verwacht: als ik niet slaap, dan komt hij. Het uitblijven wordt met een pijnlijke fantasie bezworen. Je kunt de fantasie lezen als: hij verlangt net zo zeer naar mij als ik naar hem. Hij ligt wakker en waakt opdat ik kom. Even komt het beeld op van een stad, waarin mensen vanuit een teder misverstand, de nacht doorwakend op elkaar liggen te wachten. Hoeveel mensen liggen 's nachts zo wakker? Die fantasie maakt de eenzaamheid minder eenzaam en houdt de gedachte vergeten te zijn op een afstand.

    De derde strofe zet dit beeld nog kort door. Weliswaar is het ochtend. De een is niet naar de ander gegaan, de ander niet naar de een. Toch belooft de sneeuw op de daken dat er iets te verwachten is. Wat zij niet allemaal verbergt? Uiteindelijk de teleurstelling die al in de eerste strofe is aangeduid. Als de sneeuw is weggesmolten zijn weer dezelfde grauwe daken zichtbaar, waaronder mensen wakker liggen die vergeefs op elkaar wachten.

 

Zo eenvoudig is het. Sneeuw op de daken smelt weg en we weten dat het wachten vanaf het begin tevergeefs was. Vaker doet Miriam Van hee dergelijk laconieke mededelingen in haar gedichten. Ze geven een blik op wat er allemaal niet in wordt gezegd, en desondanks meespeelt. Ze wekken de suggestie dat sommige dingen niet in het gedicht gezegd kunnen worden.

    Een gedicht eindigt met de woorden: ''de dijken / braken niet en ik / werd niet gered''. Het alledaagse leven wordt niet door een ramp verstoord. Het gaat zijn gewone gangetje. Dat gewone gangetje is voor wie hier aan het woord is rampzalig. Ze blijkt verloren te zijn. Het motto dat Van hee aan haar bundel meegeeft werkt op soortgelijke wijze. De machteloze pogingen waarin mensen elkaar proberen te bereiken en in hun levens te integreren, hun onbestemde bestaan wordt geladen met verlangen. Van hee citeert de Oostenrijkse schrijfster Ingeborg Bachmann: ''Er zou een zekerheid moeten zijn die niet van deze wereld is''.

    Een andere ondertoon van ons alledaagse leven brengt Miriam Van hee aan in het eerste gedicht van Achter de bergen. Deze blijft in de hele bundel meeklinken. Ze beschrijft een eerste lentedag: kinderen op straat, muziek uit open ramen, elementen van vreugde en verwachting. Iets moois staat te gebeuren. Misschien zal het ook gebeuren. Dat wordt niet beschreven, het wordt niet ontkend. Alleen, het gedicht eindigt met de kale  mededeling:

 

    elders kwamen de troepen

    weer in beweging.

 

 

gepubliceerd 1996
 

naar de bibliografie