nee

 

geen cirkels zijn het, die wij hier beschrijven

brandpunten geen, het is het louter doel

en ademloze deinen van de lijven

tussen de gevelboorden, tussen voor

en achterplat, waarop woordschuim vlokt

dat wij ontleden tot een vredig landschap

 

wij de weiden, wijde landerijen

achter dijken daalt en strekt het, strekt en rijst, rijst het

tot een nieuwe dijk die zee belooft en zee

zich evengoed alleen herinnert

als wetering, of als het nevelt, regens nevelen

over boezems, monden, armen, branden

 

dit leggen wij uiteen, dit opgaan neer

dit strekken, samentrekken, dit razend voortgaand

stilstaan en zo verkeren wij verbeten

straten, stegen, balustraden in een dijklichaamlandschap

dat golft, dat gloeit, dat wijder wordt en aanwakkerend

afvloeit, aangolft, en begint met zachtjes

bijten

 

 

noodtrap

naar het schone geheim