Inzepen en afspoelen

De flaptekst presenteert het debuut van Paul Marijnis tegen de achtergrond van de zeventiende-eeuwse emblematabundels van P.C. Hooft en Roemer Visscher. Het verschil met de grote voorbeelden is, zo wordt ons Diets gemaakt, dat in Gillette prent en moraal ontbreken. De brief die het recensie-exemplaar vergezelde, noemt een derde naam die criticus moet helpen het werk van Marijnis te plaatsen. De Franse dichter Francis Ponge richt zich in bundels als Zeep op 'de dingen'. 'Hij wilde, dat de dingen via zijn gedichten hun wezenlijke aard uitdrukten, bevrijd van de menselijke blik. Iets soortgelijks beweegt ook de poëzie van Paul Marijnis.' Zeep is inderdaad een mooie bundel om te herlezen. En als achtergrond is hij heel verhelderend voor Gillette.
 

Het begin van zijn muzikale prozagedicht schreef Francis Ponge in de Tweede Wereldoorlog. De muzikaliteit lag niet alleen in het klankspel. Belangrijker voor hem was de uitwerking van de formele muzikale principes van herhaling en variatie. Zo wilde hij het ding zeep loszingen van de menselijke betekenissen die eraan kleefden.
    Dat hij de zeep als onderwerp koos, was niet geheel willekeurig. Zeep was in de oorlog schaars. Daarbij was zeep, anders dan de door Ponge eveneens geliefde steen, een ding tussen natuur en cultuur in. Als een steen zo hard, maar als je de zeep tot spreken wilt brengen over zichzelf, glipt hij je uit handen. Het woord is zeep, zegt Ponge ergens, de betekenis schuim. Zodra wij over de dingen spreken, ontglippen ze ons. Dan worden ze onbereikbaar.
    Ponge wilde met zijn prozagedicht niets anders dan de wereld der dingen en de woorden zuiveren van de menselijke vervuiling. Het ging hem om 'grondige reiniging'. De politieke implicaties van zijn poëticale operatie vinden we in de passages waarin hij pleit voor het 'schone' en 'delicate'. Hij pleit niet voor het klassieke duo van het schone en het goede. In naam van die laatste en van de waarheid, was al teveel delicaats verpletterd.
    In zijn speels en ironisch reinigende prozagedicht formuleert Ponge wat aan dichters de hoogste eisen stelt. Hij schrijft bijvoorbeeld over de relatie tussen de beschrijving en het ding (hier zeep). 'Toch zal iedere zin, die op een concreet kenmerk van haar bestaan steunt, slechts van kracht mogen zijn voor zeep alleen, en voor geen enkel ander voorwerp van betekenis mogen zijn!' Deze uitgangspunt betekent het einde van elk metaforisch spreken. De dingen hun eigen taal geven, betekent ze losmaken uit het web van de menselijke betekenisgeving. Daarin zijn ze cia aan andere dingen verbonden. Alleen zo kan elk ding afzonderlijk recht worden gedaan.
    Eén van de manieren waarop Ponge in Zeep probeert het ding van het menselijk woord probeert te bevrijden, noemde ik al. De formeel muzikale benadering in de tekst, reinigt de woorden van hun geijkte betekenis, en is iconisch voor het thema van het reinigende schuim waarin de zeep oplost.

De poëzie van Paul Marijnis heeft in de praktijk weinig met de poëtische praktijk van Francis Ponge te maken. Zij toont eerder de omgekeerde weg. De dingen die Marijnis beschrijft — onder andere een ringnekfazant, een ekster, een kerkuil, een koekoek, een alikruik, een buldog, populieren, paddestoelen, gras, een pen, een dichter, een bril, een stoel, een tafel en een gillette — vervuilt hij met zijn en onze betekenissen. Marijnis valt een 'gillend peloton' meeuwen lastig met zijn persoonlijke afkeer. Een iele zwerm zwaluwen valt de eer te beurt vergeleken te worden met jachtvliegtuigen: 'De formatie davert in Mach 3 / over het gladde blauwe glas'. De fazant wordt in de kop gekeken. De diagnose van het arme dier luidt: 'hersenloos'. De bonte specht komt op de divan te liggen. Het arme dier moet en passant een intelligentie-test afleggen. Geen wonder dat de uitkomst luidt: 'dom beest'; enigszins vertederd uit te spreken. De tafel wordt geanimaliseerd tot een (ontstaartte) koe. Kerkuil, berk en vele andere dingen zijn door Marijnis geantropomorfiseerd. In, de overigens prachtige, 'Elegie' over het sterven van een poes, is de dood geallegoriseerd. Kortom hun zelfstandigheid en onaantastbaarheid is geheel verdwenen onder de schuimlaag van de betekenisgeving.
    Hooft en Roemer Visscher schreven een moraal bij een prent. De prent ontbreekt inderdaad in de bundel van Paul Marijnis. De moraal eigenlijk niet. De hedendaagse gestalte van de moraal is het psychologisme. Dat is in deze verzen volop terug te vinden. Met de dingen die ze, soms virtuoos, beschrijven, hebben de gedichten weinig meer te maken. Denk ik, voor zover ik de dingen niet ken.

(Terug) naar het vooraf met de verwijzingen naar de andere essays.