Poëzie en irritatie

Kan uit irritatie poëzie ontstaan? Met de dichtbundel Afstandsbediening van katoen van Maarten Doorman in de hand, zou die vraag makkelijk te beantwoorden moeten zijn. Veel van de gedichten daaruit lijken regelrecht aan irritatie ontsprongen. In zijn verzen hekelt de dichter de bronnen van zijn wrevel.
    Nederland zit Doorman dwars. Al in de eerste gedichten roept hij de benauwenis van ons polderlandschap op. De einders, de rechte sloten, de rijen populieren alles wat wij geneigd zijn te zien als uitdrukking van weidsheid vervult Doorman met huiver. Hij ziet nergens echte ruimte. Nederland is voor hem het resultaat van een ziekelijke ordeningsdwang. Waar het toeval de orde dreigt te verstoren, worden de plooien met nieuwe regels gladgestreken.
    Wij prijzen onszelf als een pluralistische samenleving. Voor Doorman stinkt deze eigenroem. Hij ziet alleen eenheidsworst. Een van zijn gedichten eindigt zo:

    Onverminderd walst infrastructuur ondertussen
    elk uur elke meter op orde, kantoren huizen zwaar
    en huizen kantoren, lag dit land niet plompverloren
    plat, het zou diep gebukt gaan onder gezwoeg van
    eensgezindwoningen, gevulde eenrichtingsborden
    amechtige eenvormigheid die deze
    zelfgenoegzaamheid wasemt.

Dit thema van Doorman herinnert aan de beroemde regels van Slauerhoff. 'In Nederland wil ik niet blijven, / Ik zou dichtgroeien en verstijven.' Slauerhoff ging daadwerkelijk weg. Hij zwierf over de zeven zeeën. Dat zal Doorman niet doen. Niet omdat hij geen zeebenen heeft. Niet omdat zijn hekel kleiner is. De wereld is kleiner gewor­den. Weggaan heeft geen zin. De weidsheid is bevolkt met toeristen. De wereldzeeën zijn niet meer dan grote aquaria waarin ontspanningshobbyisten rondzwemmen. De bijzondere soorten die last hebben van al het geplas in dat zwembad worden door de ware aquariophilen van Greenpeace voor uitsterven behoed. Daarom kun je beter thuisblijven om daarin je geestelijke bewegingsvrijheid te volharden. Daar kun je als Doorman in deze bundel, met je afkeer woekeren om er poëzie van te maken.
    Doorman brengt zijn lezers stadsbeelden voor ogen. Mensen staan op de hoeken van kruispunten op twee trams tegelijk te wachten. De dichter blikt verveeld in hun plastic tassen. In de parken drommen joggers en rolschaatser. Forenzen die nog nauwelijks de beelden van Onderweg naar morgen van hun netvlies hebben geveegd, lopen naar het beeldscherm op hun kantoor.
    In twee gedichten met de titel 'Zapbeheersing' ironiseert hij de verslaving aan de televisie. Zijn ironie brengt hij niet tot uitdrukking in bijtende versregels. Hij werkt als de dichters van het tijdschrift Barbarber. Die begonnen eind jaren vijftig ordening van flarden uit het dagelijks taalgebruik als gedichten te presenteren. In zijn zapgedichten plakt Doorman tekstflarden uit tv-programma's, reclames en nieuwsberichten aan elkaar. Met deze kleine ingreep maakt hij de absurditeit van het medium zichtbaar en anders wel het absurde gedrag van de vermoeide consument op de informatiemarkt.

Zappen gaat je het makkelijkste af met een afstandsbediening. Het lijkt of de consument daarmee macht heeft over het medium. In werkelijkheid heeft het medium macht over de kijker. De afstandsbediening ketent hem aan de beeldbuis. Als iets niet kan boeien, zapt hij verder. Niet wat hij ziet telt, maar dat hij kijkt.
    Doorman noemde zijn bundel Afstandsbediening van katoen. In het gedicht waaruit deze zinsnede afkomstig is, schetst hij een man in zijn elektronische bedoeninkje van modem, fax en computer. Plots ziet deze een glimp van zijn geliefde. Tegenover de kunstmatige wereld ervaart hij die van het reële contact met een ander mens. Het katoen dat de geliefde aan heeft, of uitdoet, herinnert hem aan zijn lichamelijk bestaan. Hij smeekt haar van die katoenen 'afstandsbediening' gebruik te maken.
    Deze zinnenprikkelende verbeelding van een geliefde als stoorzender in de elektronische wereld, is nog een frivole noot in deze bundel. Het laatste gedicht eindigt met een wanhoopskreet van de beeld­schermverslaafde. Of moeten we zeggen, met een bede: 'Ik moet me laten raken, / ik wil me wat verbeelden.'

Deze regels verraden dat aan Doormans poëzie een diagnose ten grondslag ligt, die iets dieper gaat dan alleen irritatie. Ik schreef dat het polderlandschap de dichter benauwt. In zijn debuutbundel Weg, wegen uit 1985 toont hij een heel andere waardering voor datzelfde landschap. Ook toen noemde hij de kanalen en de populieren. Ook toen was er sprake van ordening, alleen in heel andere bewoordingen. 'Opengewerkte weidsheid' heette het. In zo'n landschap kun je wel ademhalen.
    Doorman gaf het polderland in zijn debuut zelfs een metafysische dimensie. 'De brugwachter / en de sluiswachter / bedienen onein­digheid.' Die dimensie is tien jaar later verdwenen. Nu schrijft Doorman dat in onze cultuur 'open en bloot het fataal ontbreken van eeuwigheid' wordt ontkend. God is dood. De grote verhalen zijn gedoofd. Wij zappen van de ene zingeving naar de andere. Ze zijn ons allemaal even veel of weinig waard. Wie de eeuwigheid niet wil kennen, zo stelt Doorman, verliest zijn gevoel voor menselijke tijd en maat. Daarmee sterven de emoties en de zintuigen voor het schone en het ware. Doorman schrijft dit over en voor de toonzettende culturele bovenlaag, waarvan een gering percentage poëzie leest.
    Maarten Doorman legt een verband tussen het verdwijnen van de eeuwigheid en het verdwijnen van de verbeeldingskracht. De geciteerde bede legt op ironische wijze een paradox van onze cultuur bloot. Onze cultuur produceert aan de lopende band beelden. Die beelden verlammen onze verbeelding. Doormans irritaties verwijzen naar die diagnose. 

Ik vroeg mij af of uit irritatie poëzie kan ontstaan. Ik vermoed van wel, maar deze bundel kan mij daarvan niet overtuigen. Daarvoor zijn mij de meeste gedichten te gezocht. Zij kleden een idee aan. Doorman geeft zich wel eens over aan woordspelletjes, zoals boven 'eensgezindwoningen' in plaats van 'eensgezinswoningen'. Af en toe fonkelt iets lyrisch door de diagnostiek. De overtuigendste gedichten in deze bundel zijn juist niet ontstaan uit een irritatie. Ze verwoorden een moment van inspiratie waarin woord en waarneming versmelten.
    Misschien ligt de oorzaak daarvan niet bij de irritatie. Misschien zijn Doormans verzen gewoon te Nederlands. Misschien mis ik het waagstuk op het slappe koord van de taal. Doorman kan niet vallen. Hij blijft met beide benen op de grond. Misschien mis ik passie. Slauerhoff vervolgde zijn afscheid van Nederland met:

     Het gaat mij daar te kalm, te deftig,
    Men spreekt er langzaam, wordt nooit heftig,
    En danst nooit op het slappe koord.
    Wel worden weerlozen gekweld,
    Nooit wordt zo'n plompe boerenkop gesneld,
    En nooit, neen nooit gebeurt een mooie passiemoord.

(Terug) naar het vooraf met de verwijzingen naar de andere essays