Geëngageerd wit
Vrede is eten met muziek heeft twee aanleidingen. De eerste is precies te dateren: 18 april 1999. Op die datum verscheen in de kunstbijlage van De Volkskrant een journalistiek-polemisch artikel van Chris Keulemans en Henk van Renssen. Het had van de redactie de provocerende titel meegekregen: De pen zwijgt. De ondertitel luidde: Nederlandse intelligentsia blijft buiten Kosovo-discussie. De oorlog in Kosovo was aan de gang. De Navo bombardeerde Servië. En de jaren daarvoor hadden we oorlogsbeelden gezien en verhalen over de oorlog gehoord uit Serajevo, uit andere delen van Bosnië, uit de Krajina, uit Kroatië en voor wie verder keek en luisterde over oorlogen uit andere werelddelen.
Keulemans en Van Renssen zetten de Nederlandse schrijvers af tegen een aantal van hun collega's uit Frankrijk, Duitsland en Italië. In de genoemde landen roerden schrijvers zich in de openbare debatten over wat te doen tegen de oorlogen in voormalig Joegoslavië of welke mening daarover te hebben. Echo's daarvan waren in Nederland wel te horen. Er werd geschreven over het pleidooi van Günter Grass voor bombardementen op Servië. Dat Hans Magnus Enzensberger pleitte voor de bewapening van het Kosovaars-Albanese UCK ging aan de kolommen van onze weekbladen niet voorbij. Ook in Nederland woelde de verontwaardiging over de lange literaire reportages waarin Peter Handke verslag deed van zijn reizen door Servië. Handke had duidelijk de verkeerde kant gekozen. Susan Sontag die uit protest tegen de Servische oorlogspolitiek in Serajevo was gaan werken en wonen verklaarde dat Handke in New York nooit meer gelezen zou worden. Dat voor het intellectuele debat buiten onze grenzen.
Tegenover deze heftige meningsverschillen in het schrijvende buitenland stak volgens de auteurs van De pen zwijgt de reactie van Nederlandse schrijvers schril af: 'In Nederland reageerde geen enkele schrijver', stellen zij, anders dan hun Europese collega's: vertoonden ze niet het 'klassieke engagement'.
Er volgde een korte polemiek. Enkele boze prozaïsten klommen in de pen. Maar als om de stellingen van de auteurs te bevestigen, bleef het bij een enkele oprisping. Toch, in stilte, besloot ik dat ik ooit iets over deze kwestie zou schrijven. Ik wilde enerzijds het begrip 'klassiek engagement' ter discussie stellen. Anderzijds wilde ik laten zien dat, vanuit dat veranderde perspectief, oorlogen Nederlandse en Vlaamse dichters wel degelijk bezighouden.
Ik heb nog steeds geen antwoord geschreven. Toen ik bewust naar materiaal zocht om mijn veronderstellingen te onderbouwen, bleek het zo overweldigend te zijn dat het voor zichzelf kan spreken. De beste weerlegging van het verwijt van intellectuele passiviteit blijkt het zichtbaar maken van betrokken en betrekkende poëzie. Daarmee is met Vrede is eten met muziek toch één veelvoudig antwoord gegeven op De pen zwijgt, in commissie van 267 gedichten.
Mijn antwoord komt na zes jaar. Dat is traag. Maar misschien is een dergelijke traagheid wel een belangrijk kenmerk van de bijdrage van een intellectueel aan de debatten over actuele zaken. Ik weet van mijzelf dat ik de meest uitgesproken meningen heb over kwesties waar ik maar weinig vanaf weet.
Waarom voelde ik me genoodzaakt ooit op het stuk van Keulemans en Van Renssen te antwoorden? Ik was verontwaardigd over de impliciete oproep aan schrijvers zich in de politiekmilitaire debatten te mengen en zich met kracht van argumenten of emoties voor bombardementen uit te spreken of ertegen. Ik voelde dat als een aanval op onze poëzie.
Ik vroeg me af wat een raar engamentsbegrip de schrijvers er eigenlijk op na hielden. Wat is dat, 'klassiek engagement'. Is dat de welluidende, soms naar wellust riekende wijze waar op Homerus de slachtpartijen voor Troje beschreef? Vinden we het in het werk van Bertolt Brecht, of toch meer in de arbeiderspoëzie uit de dertig of de jaren zeventig? Is Luceberts 'minnebrief aan onze gemartelde bruid indonesia' klassiek engagement? Of zijn het de lofzangen van de futurist Marinetti op ideologie van de partij van Mussolini?
Ik kon mij niet aan de indruk onttrekken dat de scribenten weinig poëzie lazen. Mij schoten onmiddellijk namen te binnen van op een of ander andere manier geëngageerde dichters, zoals die van H.H. ter Balkt en Toon Tellegen. Mij schoten losse gedichten te binnen die op een of andere manier sporen vertonen van de gewelddadige conflicten die onze geschiedenis domineren.
Over het hele spectrum van de Nederlandse en Vlaamse poëzie kom je gedichten tegen waarin je ziet dat de dichter geraakt werd door een beeld, een woord, een kreet of wat dan ook uit een oorlog wanneer of waar dan ook, en dat hij voor die geraaktheid een vorm heeft gezocht. Als hij een vorm vond die mij of een andere lezer raakt, kan men zijn gedicht geslaagd noemen. Dat is bijvoorbeeld een gedicht dat mijn taalgevoel opruwt, zo dat ik in steeds sterkere mate gruw van het geweld dat de taal wordt aangedaan als er over oorlog wordt gesproken: over schone oorlogen, oorlog tegen terrorisme, verdedigingsoorlog, vredesoperaties, solidariteit, bondgenootschap, vriendschapsbanden, chirurgische bombardementen, humanitaire interventie.
Het kan een gedicht zijn dat mijn onuitspreekbare woede in plaats geeft. Zo zie je in gedicht van H.H. ter Balkt hoe hij op het plein van de Hemelse Vrede twee van de duizend bloemen zag bloeien. En hoe hij zag dat 'voerlieden van steen' met 'hun maaidorsers van steen' over die bloemen heen rijden. De dichter die eerst nog 'kreunt en zingt' wordt tot een stille, wanhopige getuige.
Soms brengt een gedicht een valluik aan in mijn veilige werkelijkheid. In een op het oog vredig tekst van Gerrit Kouwenaar valt plotseling bloed uit de bomen. Moge het afkomstig zijn van de overrijpe trossen van een oude vlierstruik, Kouwenaars transformatie van een alledaags voorval in een sinistere gebeurtenis bewerkt bij mij een flits van empathie. In een gedicht van Toon Tellegen loopt iemand door een bloeiend landschap. Ineens ziet hij een berm vol bloedende mensen. Hij plukt er een paar, overweegt of hij ze op de schoorsteen zal zetten, gooit ze weg. De geschreven onverschilligheid in dit gedicht, bewerkt eveneens empathie.
Miriam Van hee beschrijft in een cyclus een lentedag: open raam, vrolijke geluiden kinderen, wellicht iemand die vol overgave op haar dwarsfluit oefent. Tegelijk zet zij in die geschreven lente haar raam zover open, dat zij in het gedicht duizend kilometers verder tanks hoort opstarten. En ze laat het de lezer horen, die het die dag en andere dagen niet kon of wilde horen. Weer een geval waarin de dichter haar lezers sensibiliseert, hun vermogen tot empathie traint. Empathie is die ene, in dit geval van oorlog, onverdraaglijke flits waarin je jezelf in de huid van een ander waarneemt, een flits die heilzaam kan verlammen. Een flits die mensen tot het onklassieke engagement van de sprakelo osheid beweegt. Misschien is dat voor politici de meest aanbevelenswaardige vorm van engagement.
Er zijn nog zoveel gedichten meer die zich op een of andere manier tot de werkelijkheid van oorlogen verhouden: gedichten die taalgeweld zichtbaar maken, gedichten die herinneren aan oude oorlogen die maar niet verouderen, gedichten die de lust aan geweld tonen, gedichten die goed-fout-schema's troubleren, die vanuit de vijand zijn geschreven die zo op de vriend lijkt. Al die vormen van betrokkenheid worden onzichtbaar achter de eis van het 'klassieke engagement'.
Toen het artikel in De Volkskrant verscheen, schoten me al gedichten te binnen die een 'argument' zouden zijn. Ik wilde niet van mijn toevallige leesgeschiedenis afhankelijk zijn. In mijn poëziekritische praktijkj ging ik bijhouden in welke Vlaamse en Nederlandse dichtbundels sporen van oorlog te vinden zijn. Elk gedicht werd een argument voor zichzelf.
De noodzakelijke intellectuele traagheid heeft ook een nadeel. Projecten komen op een lange baan terecht. Als de actualiteit je niet meer nodig heeft moet je je brood met andere projecten verdienen. Zelfs oorlogen kunnen zo'n permanente achtergrondmuziek worden dat ze niet meer als actualiteit worden beschouwd. Wie heeft er dan nog de haastige behoefte aan langzame standpunten van schrijvers? Wellicht alleen de trouwe, taaie overblijvers van de vredesbeweging van wie de meesten meer kennis van zaken hebben dan onze ministerpresident die omwille van 'de' economie en 'het' bedrijfsleven, de woorden over 'de visie van het kabinet' betreffende Irak en Afghanistaan met zijn transatlantische haaknaald aan elkaar punnikt tot bobbelige zinslierten
De tweede aanleiding redde het project en zorgde voor een versnelde afronding. Die redding kwam uit onverwachtte hoek en heette George Bush. Onze Amerikaanse president schiep de voorwaarden om een oorlog te beginnen – daarom is deze aanleiding minder exact te dateren. Hij begon een oorlog en daarmee schiep hij de voorwaarden van de voortzetting van mijn project.
Vanwege de hernieuwde actualiteit dacht Uitgeverij Van Gennep dat er mogelijk behoefte zou zijn aan een bloemlezing van poëzie die met oorlog te maken heeft. Door het zo uit te drukken doe ik de taal waarschijnlijk geweld aan. De uitgever zal in termen van 'markt' hebben gedacht. Hij kwam bij mij met de vraag of ik zo'n bloemlezing zou willen samenstellen. Met mijn jawoord werd ik zelf een klein Nederlands bedrijfsleventje dat aan de oorlog in Irak zijn geld verdient.
Ik ben systematisch gaan zoeken in de Nederlandstalige poëzie vanaf 1989, het jaar waarin het oude oorlogsbedrijf onder een nieuw gesternte kwam te staan. De verzameling van enkele honderden gedichten groeide aan tot enkele duizenden. De hele Vlaamse en Nederlandse poëzie blijk je te moeten lezen onder de voortdurende dreiging dat met de keuze voor een woord, een beeld, een zin, een klank, een ritme reminiscenties aan oorlogen kunnen binnenbreken. Soms, zoals Soldatenlaarzen van Arnold Jansen op de Haar is zelfs een hele bundel aan de oorlog gewijd. Soms trekt een enkel gedicht je uit je vreedzame verdoving en geeft de hele bundel een bijklank.
Toen niet langer het toeval mijn verzamelwoede bepaalde zag ik al snel dat zich een aantal verschillende thema's een aantal verschillende engagementen liet onderscheiden. Ik besloot om niet zomaar willekeurig wat gedichten bij elkaar te zetten, maar om deelbloemlezingen te maken. Van die deelbloemlezingen heb ik een samenhangend boek gecomponeerd. Binnen de verschillende boeken heb ik gedichten zo tegen elkaar aan gezet dat stem en tegenstem kunnen klinken dat er complicaties kunnen ontstaan, onbeslisbaarheid over welk perspectief je inneemt. Zo staat bijvoorbeeld een gedicht van Fouad Laroui naast een gedicht van Georgine Sanders. Hij ironiseert onze angst voor niet-Westerse culturen als angst voor 'de barbaren'. Zij schrijft over een oude Amerikaanse vriendin die meedemonstreerde tegen de jongste Golfoorlog maar daarvoor teveel van haar lichaam vroeg en bij thuiskomst stierf.
Bij het verzamelen werd ik regelmatig verrast. Het werk van een dichter bleek dan anders dan zijn reputatie. Het meest 'klassiek geëngageerde' gedicht in de bundel is afkomstig van Kees Ouwens – een dichter waarvan men denkt dat hij alleen op zichzelf gericht was. Zijn gedicht is geschreven naar aanleiding van de tweede Golfoorlog en staat in de afdeling 'Her en der'. Daarin zijn gedichten opgenomen die verwijzen naar oorlogen over de hele wereld.
Ook de aanwezigheid van een gedicht van Hans Faverey kan verrassen. Zijn reputatie is die van iemand die van de actualiteit was afgwend. Het van hem gekozen gedicht staat in de afdeling 'Oorlogsmythen'. Via de spiegel van de mythologie kan een dichter op de actualiteit reageren. Faverey richt zich in zijn gedicht tot de goden Erra en Nergal Ze zijn verwant. Erra komt uit Babylon. Zijn specialiteit is blinde massavernietiging. Nergal komt uit Kutha. Hij is de god van de onderwereld, de oorlog en de plotselinge dood. Zo verheft Faverey zijn stem tegen hen beiden:
Hoe komt het dat het roerloze
mij al zo inne is in oplaaiend
vuur, in kirrend gesteente,
je aanwaaiende vleugels, Erra.
De oude man, bezig aan de oversteek
naar de schaduwkant van het plein:
ontruk hem zijn stok niet. Het meisje
dat voor het eerst wil bloeden:
help haar; veeg niet met éen
gebaar van je arm alle glazen
tegen de grond. Gooi niet met
stenen naar een vreemdeling
in een doodlopende steeg.
Ik waarschuw je: wil dit
niet doen, Nergal, anders
zwijg ik je dood.
Misschien hebben de niet in deze bloemlezing zichtbare dichters ervoor gekozen de goden van oorlog en vernietiging dood te zwijgen. Díe onzichtbare dichters heb ik allemaal toch opgenomen. De laatste twee pagina's van deze bloemlezing zijn wit. Het wit in de poëzie lijkt daarmee nog het meest op het 'klassiek engagement', als zij de oorlogsgoden actief en effectief doodzwijgt.