elegie voor hans faverey
ter plaatse. enkele verhaallijnen houden zich
ternauwernood.
aan wat het licht nog raakt is twijfel mogelijk. bermen
branden.
plastic smeult in trensoevers. honden likken kermend
spiegels leeg.
gedurig eist terugkeer zich in hem op. wie trager vergaan
wil
dan zijn huis vindt hier een plek om te wonen. hij heft
wat hij drinkt
nooit hoger dan de lippen. maar stoot wel het geslepen
kristal
van zijn hoofd tegen de hardrubberen nacht tot het hem
duizelt.
ten tijde. hij slaat tegen de grond. want werkt aan een
traan van aarde.
toch. het glas dat brak is niet het gebroken glas dat
verscherven zal
als hij, eens, weer zit op de bakstenen trap in de kade
en hij
staart in het troebele tegen de treden deinende water.
het gezonken veer is tot zinken gebracht. wacht aan de
waterkant
iemand op die van de overzij komen. men ziet niet wat men
weet.
een wolk. langs luchtwegen dwalen zinnen. geen vliegangst
mijn afkeer
van ongeaarde vleugels. altijd. overal. honden. bermen.
in de spiegel de steen van mijn gezicht. purperhart
onvindbaar.
groenhart bloeit. goudkoorts. in de palmentuin sterven de
koningspalmen.
Voor het eerst gepubliceerd in mijn bundel en gingen uit sterven, wereldbibliotheek 2005. Eerder verscheen onder mijn redactie de essaybundel Die zo rijk zijn aan zichzelf. Over Hans Faverey bij de Historische Uitgeverij.