Troost

 Niemand wint (1992) van J. Bernlef is een onevenwichtige en dien ten gevolge verontrustende dichtbundel. De spanningen tussen aanvaarding en verzet, overgave en weigering, inzicht en zelfverblinding, onderzoek en verlamming, beheersing en paniek, verwoording en sprakeloosheid ontstaan zowel op het particuliere niveau van het individuele leven als op de algemene niveaus van de menselijke geschiedenis en de aardse natuur. In het gedicht 'Op tijd' zijn dergelijke spanningen meegeschreven, doordat de individuele gelukservaring van het vredige ontbijt, de bezonken liefde en de geruststellende samenhang van kinderen en ouders getoond worden als het gevolg van een beperkte waarneming.

 

Laten wij dankbaar zijn

dat ons brein dit zo vertraagt

 

dat wij kunnen ontbijten

in het hart van een orkaan

 

dat ik je haren strelen kan

zonder onder stroom te staan

 

dat kinderen zo langzaam jarig

ouders steeds sneller maar toch

nog steeds bestaan

 

Konden wij werkelijk zien

het zou ons op slag vergaan.

 

 

De titel suggereert een lied over de tijd, de tekst zelf blijkt een loflied op 'ons' beperkte zicht op het verloop van de tijd. Ten gevolge daarvan wordt 'dit', het dagelijkse leven, genietbaar. Zouden we in staat zijn het totaal van ons bestaan te overzien, zou de verschrikking daarvan ons doen vergaan voor het onze tijd is. Eerst het halfrijm tussen de laatste regels van strofe 1 en strofe 2 en vervolgens het volle rijm aan het eind van elke strofe dwingt onontkoombaar naar het laatste woord, 'vergaan'. Vergaan zullen we, maar laten we dankbaar zijn dat we dat in het dagelijkse leven niet kunnen zien, zegt dit gedicht.

                Het is de kracht van Bernlefs eigen dichtkunst die hem in staat stelt hier toch niet stil te blijven staan bij de rust van de genietingen van het kalme burgermansbestaan. Hij kent deze als het hart van een orkaan. In 'Op tijd' richt hij zich op de ''vertraging van ons brein''. In andere teksten onderneemt hij op ver­schil­lende manieren expedities in de werveling van de tijd waarin het individuele leven er niet meer toe doet. 'Slufter' verkent een oervorm van de aarde, die zich toont als een gebied tussen land en water, dat ontstaat, vergaat en weer ontstaat. Alles speelt zich daar zo onafhankelijk van menselijk ingrij­pen af, dat de aanwezigheid van de dichter er niet meer toe doet. Wie daar aanwezig is, is aanwezig bij zijn eigen afwezigheid. Hij neemt een voorschot op zijn dood.

                Nauw verbonden met deze expeditie in de natuur, blijkt in andere gedichten die in de eigen psyche en die in de eigen lichamelijkheid te zijn. De ene keer neemt een deel van de mens, door het dolle heen, een kijkje in het doodsgebied waar we allemaal ingesluisd zullen worden: ''Soms treedt iemand in je uit, rent / als een hond een eind vooruit / en keert dan ijlings terug''. Een ander maal ligt het perspectief bij dat deel dat achterblijft. Dat brengt Bernlef onder woorden in een beeld dat psychologische, ruimtelijke en biologische componenten dooreen mengt:
 

Het luik naar de innerlijke wemeling klapt open-

zoals je vroeger onder een steen en net als toen

terugdeinst voor die razende paniek

rond het bestaan van een naam.


 

De paniek volgt zo snel op het zien, dat het over het woord ''keek'' heen rolt. Hier is een 'werkelijk zien' geschreven, zo, dat het zien zelf in de tekst niet meer is terug te vinden.

 

Deze bundel is geschreven in een tijdperk dat in het teken staat van de overwinning op het ''reëel bestaande socialisme''.  Toen het Westen de Koude Oorlog won, gingen er aan de kant van de overwinnaars stemmen op die verklaarden dat nu de geschiedenis ten einde was. Die claim ging gepaard met de verklaring dat de eigen maatschappelijke organisatie, waarbij liberalisme gemakshalve verward werd met de vrije markt die nu juist rigoureus de vrijheid van de ene mens ten koste laat gaan van de vrijheid meerderheid die niet de geaccumuleerde rijkdom en macht hebben om enig roer in handen te nemen, het maximaal haalbare was in de geschiedenis van de mensheid.

                De overwinnaar lijkt vergeten dat de drijvende krachten in de grote strijd van deze eeuw die de aarde bijna verwoest heeft, uit dezelfde bron putten. De utopieën van een nieuwe mens en een nieuwe samenleving, de socialistische zowel als de liberale, voedden zich via hetzelfde wortelstelsel. De verliezers blijven verplicht hun nederlaag onder ogen te zien, al mag hen in het huidige klimaat een Niemand wint als een troost in de oren klinken.

                In een paar gedichten beziet Bernlef van nabij de orkaan van de tijd, waar deze niet de ondergang van een individu betreft, maar het einde van een historisch tijdperk. Hij doet dat via een verwerking van kunstwerken van anderen. In een geval neemt hij het op met Ivens' film Het verhaal van de wind. Hij verbeeldt de filmer, aan het einde van het tijdperk van de utopie, als '''een man van zand''' op '''een stoel in de woestijn''. Deze ziet ''de cartograaf grenzen verleggen / landen opheffen, massagraven bedekken.''  Een herinnering aan het utopisch visioen dat miljoenen bezielde en verleidde, licht op; de filmer was een getuige. Vanuit die herinnering durft/kan hij eindelijk (in retrospectief) de andere werkelijkheid van zijn utopie onder ogen te zien. Hij had die, als zo velen door utopische aandrift gedrevenen, in een zelfbewuste verblinding buiten gesloten om niet aan de verschrikkingen te hoeven vergaan:

 

Er kwam geen eind aan de vermommingen van de nieuwe mens

alle kleren van de keizers kwamen in venduhuizen terecht en

in alle paleizen brandde steeds die ene ijskoude, kaarsrechte, alles
                                                                                        verterende vlam.

 

Vanuit de troost dat de overwinnaars die het alternatief niet zijn, ook niet winnen, ontstaat misschien de kracht om terug te blikken op de eigen hartstochten, en de eindigheid van de eigen verlangens en utopieën. Dan ontstaat er ruimte voor wat anders, waarbij de eigen betrokkenheid van geen belang meer is. In 'De weg' staat


Boven mij wordt de paal geslagen voor

Een nieuwe mij onbegrijpelijke eeuw.

 

 

Niemand wint bevat ongelijksoortige pogingen, even door te dringen in de sprakeloosheid die overblijft aan het eind van alles. Aan het eind van een tijdperk en aan het eind van een mens. Uit dat gebied teruggekeerd en gedwongen om weer te spreken, blijft het besef dat dan niet alles te zeggen valt en dat met deze overwinnende wereld niet alles gezegd is.

 

gepubliceerd 1993

 

 

naar de bibliografie