Pelgrim

De pelgrimsweg van Pavia naar Rome heet Francigena. Hoogtepunt van de pelgrimages lag in de twaalfde eeuw, toen ook de wegen naar Santiago de Compostella en Jeruzalem druk begaan waren. Francigena betekent 'weg die van de Franken afkomt'. De pelgrims waren over de Alpen gekomen en bij de pas van de Grote St. Bernard afgedaald. Dan kozen ze hun weg langs plaatsen als Piacenza, Fidenza, Lucca en Sienna. Langs de route zijn nog steeds vele kerken, kerkjes, kloosters of de resten daarvan terug te vinden. Op timpanen, lateien, kapitelen, doopvonten bevinden zich, beschadigd of onbeschadigd, nog altijd voorstellingen in steen. Scènes uit het evangelie of het oude testament, fabeldieren, dierenriemtekens, scènes uit heiligenlevens, demonen, bloemen en abstracte versieringen brengen de boodschap van het geloof en brengen de boodschap van hun eigen schoonheid.

    Al bijna een jaar staat met enige regelmaat een verslag van een tocht langs de Francigena in de bijlage Letter en Geest van het dagblad Trouw. De dichter Rein Bloem trok over het oude pelgrimspad en gaf er zijn ogen de kost. Hij vertelt in elke aflevering van de achtergronden van voorstellingen en bovenal van wat hij ziet. Daarbij ontstaat een eigenzinnige combinatie van weten en verwondering, van onwillekeurige verkondiging en genieting. Hoewel Bloem natuurlijk een twintigste-eeuwer blijft, lijkt soms de afstand in tijd tussen de pelgrim van toen en de (kunst)pelgrim van nu opgeheven. Midden in een alinea kan hij ineens uitroe­pen: ,,Wat bezielt ons eigenlijk?'' In dat 'ons' sluit hij zowel zichzelf in als de twaalfde-eeuwse pelgrims en de hedendaagse lezers van zijn reeks.

    Als het verslag van de pelgrimage voltooid is, zal zij in boekvorm verschijnen. Nu al is er de dichtbundel De troost van de pelgrim. Daarin is een cyclus opgenomen getiteld 'Francigena'. Hij bestaat uit twaalf gedichten. Bij elk gedicht is een foto afgedrukt van de kerk, de ruïne, het doopvont of kapiteel dat de aanleiding vormde. Bovendien dragen de gedichten alle een motto. Dat kunnen enkele regels zijn van collega-dichters van nu en vroeger, het kunnen ook regels zijn uit een anoniem lied. Bloems pelgrimage is er een zowel langs de feitelijke Francigena, als een door de geest. Daar combineert hij wat hij ziet, met wat hij weet van heiligenlevens, bijbelverhalen, motieven, symbolen, steensnijders en met literaire teksten die bij dat alles resoneren.

 

Wie Rein Bloem op zijn tocht over de Francigena volgt, gaat niet langs een rechtlijnig spoor. Bloem reist niet van het ene bekende hoogtepunt naar het volgende. Hij maakt zijsprongetjes. Hij wijkt herhaaldelijk van de vaste route af. In onooglijke kerkjes, in het halfdonker gaat hij op zoek naar verrassin­gen. Zijn oog blijft niet rusten op het werk van de bekende steensnijders, maar op dat van naamloze leerlingen. Als zo'n leerling zijn meester niet overtreft in een hele compositie, dan misschien wel in een niet eerder be­schreven detail. Het is dezelfde openheid voor het anonieme, die hem even makkelijk kinderliedjes doet citeren, als een grote dichter als Dante.

    Ontegenzeggelijk weet Bloem veel van de Middeleeuwse voorstellingen waarover hij schrijft. Vanzelfsprekend is dat een voorwaarde om op zoek te kunnen gaan naar het onbekende. Die zoektocht staat echter niet in dienst van de uitbrei­ding van de kennis. De kennis van de weetjes is eerder een bijproduct dan een doel. Uit zijn gedichten spreekt voor het verlangen naar wat in de kennis niet te vangen is.

    Heel duidelijk wordt dat in het eerste gedicht van de Francigena-cyclus. Het is genoemd naar de Middeleeuwse naam van Fidenza: 'Borgo san Donnino'. De kathedraal en zijn vele afbeeldingen worden beschreven in de cliché termen van 'stripverhalen' en 'ondertiteling'. Dat duidt op een irritatie die de kathe­draal bij de dichter oproept. De kathedraal van Fidenza is het resultaat van een politiek-religieus machtsproject. Het machtsvertoon drukt zich uit in een overmaat aan boodschap en betekenis. De dichter voelt zich daardoor verstikt. De twee slotstrofen beschrijven de weigering om het vertoon van macht te beantwoorden met een vertoon van eruditie:

 

     Duid de tekens niet, je wilt nog adem halen.

     Het werk is onvoltooid, dat redt mij van een vloek.

 

     Eer is hier alleen voor weetals te behalen.

     Ik keer de Po de rug toe. Leve de muziek.
 

 

Zoals alle gedichten van deze cyclus is ook dit opgebouwd uit zes strofen van twee regels. In 'Borgo san Donnino' gebruikt Bloem twee rijmklanken. Na vijf keer een klank als in 'vloek' te hebben gehoord, maakt de wanklank in het woord 'muziek' in de laatste regel, hoorbaar dat hij dit stripboek achter zich dichtslaat.

Op andere plaatsen vindt de dichter wel wat hij zoekt. Hij zoekt wat de kunstenaars van eeuwen geleden dreef. Hij bewondert de schoonheid van de producten van hun verbeelding. Hij is op zoek naar het geheim van de verbeeldingskracht. Hij kan dat geheim alleen vinden als hij de werkzaamheid daarvan bij zichzelf onderzoekt. Dan vindt hij tevens hetgeen de afstand in tijd tussen de mensen uit de Middeleeuwen en hemzelf doet wegvallen. De verbeeldingskracht waaruit alle religieuze en artistieke voorstellingen voortkomen over wat wij niet kunnen kennen is wat mensen in de hele geschiedenis gemeen hebben. Het is niet toevallig dat in het gedicht 'Badia a Isola' op het moment dat het inzicht in het geheim doorbreekt, het woord troost valt.

 

     We zoeken tastend naar een zeker kapiteel

     en vallen op het glazen oog ... en wat voor een:

 

     een groene scheut, de troost die uit het lichaam zweet,

     de onvermoede wending die het huis afbreekt.

 

     Raphèl may amecche zabì almi. Het spreekt

     tot de verbeelding, omdat het niets betekent.

 
 

Waar de weetals tot zwijgen zijn gebracht, krijgt de aangesproken verbeelding de ruimte om zelf te spreken.

 

gepubliceerd in 1997

zie perdu voor een avond over Rein Bloem

 

naar de bibliografie