Zinloos
 

 Bij een dichter kan de gewaarwording van zinloosheid samenvallen met de feitelijke stand van zaken in de
uitoefening van zijn metier. Hij zit zonder zinnen, in een ontregeld bestaan. Een dichter, zoals Remco Campert er een is, die desondanks probeert te schrijven, en daarvoor al zijn zintuigen gebruikt om zinnen te vormen, geeft zich over aan een paradoxaal project. Als hij een passende zin maakt bij de gewaarwording dat het drijven van de mensen onder elkaar, wat zij geschiedenis noemen, zinloos is, heeft hij het een zin gegeven. Hij heeft een houding gevonden, een vorm waarin het kan worden uitgehouden. Zinloosheid is niet te formuleren, je kunt het alleen, in een kleine heroïsche daad, proberen. Lukt dat niet, ook niet bij benadering, is hij verlo­ren. Anders gezegd, zolang hem nog de passie drijft het te blijven proberen, is hij niet verloren en blijken wij nog niet verstoken van de compassie die het ons mogelijk maakt te blijven drijven.

                In zijn jongste dichtbundel Rechterschoenen, schrijft Remco Campert in het gedicht 'Aan de schilder Jean-Paul Franssens', over de reddende kracht van zinnen en taalvormen. De ik-figuur van het gedicht bevindt zich in een toestand waarin hij dreigt onder te gaan. In de hem vernietigende chaos is het een gedachte, niet toevallig een herinnering, die hem redt. Herinneren verbindt mensen, zoals een zin woorden in een verband brengt, het geeft hun gezamenlijk bestaan zin.

 

    ...

    in dit geweld meende ik reddeloos te zijn

    verkrampte zwemmer van wie de kusten weken

    tot herinnering me een boei toewierp

 

    ik dacht aan de wijze waarop jij

    temidden van vrienden gezeten een verhaal vertelt

    hoe je woorden grijpt uit de aanstormende chaos

    en die tot reddende vorm bedwingt

  

Nu is de kracht van de taalvormen zelf paradoxaal. In het gere­gelde bestaan kapselen de mensen zich erin in, zeker van hun plaats en zich er van verzekerd wetend dat hun benoeming van de wereld samenvalt met de werkelijke samenhangen in de wereld. Zijn concentratie op de verdichte vormen van taal confronteert de dichter juist met de afwezigheid van het verband tussen samenhangende namen voor de wereld en de samenhangen in de wereld. Identieke woorden blijken poorten naar verschillende werelden. Vormen waarin hij zich veilig waande, zijn geconstrueerde weefsels die razendsnel uiteenrafelen als zijn gedachten blijven haken aan meerzinnigheden van woorden en zinnen. En dan hangt hij daar, tussen wat was, maar niets bleek te zijn en wat zich aankondigt, maar nog niets is. Komt een dichter van deze kant, uit het bestaan vol zinnen en zekerheid, wordt hij ontregeld.

                In het gedicht 'Alles anders' dringt zich aan de ik de ontregelende gedachte op, dat alles anders zou kunnen zijn dan het zich aan hem voordoet. Eenmaal dat gedacht hebbend, kan de schrijvende mens niet anders doen dan die gedachte tot uitgangspunt van elke gewaarwording maken. Als methode en zonder hem te koesteren, want dat zou een nieuwe zingeving zijn, die absoluut zinloos is.

 

    alles anders woorden anders

    huizen anders landschappen anders

    kinderen anders

 

    men mag niet die gedachte

    eenmaal opgekomen onthutsend koesteren

    maar ook haar loslaten mag men niet
 

In de dichtbundel van Campert leiden deze twee oorsprongen van de gedichten – de leegte waarin gezocht wordt naar enkele klampen, de volte die verbrokkelt tot op enkele laatste halmen –  tot verschillende stijlen van schrijven. Sommige gedichten zijn anekdotes, zij vertellen gepointeerd een direct toegankelijk verhaal. Andere zijn lyrische snippers, frag­menten zonder direct doorzichtige verbindingen.
    De lezer lijkt het niet uit te kunnen maken uit welke bron een gedicht, met anekdotische inslag of versplinterd, afkomstig is. Een fragment, soms niet meer dan een woord zoals 'maanpijn', kan het resultaat zijn van een moeizaam reductieproces. Het is dan het laatste wat na de ontregeling overblijft. Hetzelfde fragment kan ook het eerste en enige zijn wat vanuit een bepaalde gewaarwording van leegte zichtbaar werd. Was het niet het enige, heeft het zich laten uitwerken tot een anekdote. Voor de lezer maakt het uiteindelijk niet uit, uit welke bron afkomstig, als de dichter erin slaagt het gedicht te laten hangen tussen 'koesteren' en 'loslaten'. Het vervolg is aan de lezer. Een fragment kan via zijn associaties verbanden krijgen waarmee de dichter het tot volzin brengt. De anekdote kan via de ingeweven vervreemdingen uiteen vallen in de fragmentarische associaties van de lezer. Ontregeld kan hij worden door een dergelijk gedicht, maar ook gegrepen en vastgeklampt. 

 

gepubliceerd 1992.

 

 

naar de bibliografie