Gerijmd
 

Guillaume van der Graft is een ander geworden. Hij verloor een deel van zijn naam. Op zijn jongste bundel, Onbereikbaar nabij staat alleen Van der Graft.

    Guillaume van der Graft, pseudoniem van Willem Barnard, heeft zich wel eens over het gebruik van zijn pseudoniem uitgelaten. Hij debuteerde in de oorlog in een clandestiene uitgave. Hij had een schuilnaam nodig. ''Guillaume'' noemden zijn vrienden hem al en ''Van der Graft'' koos hij omdat deze variant van ''gracht'' zo dierbaar Hollands was. Voor de beantwoording van de vraag waarom hij na de oorlog zijn schuilnaam handhaafde, verwijst hij naar zijn gelief­de. ''De eerste reden was gelegen in de schroom die het meisje 'Katinka' eigen was en is ... ze heeft een trotse, nobele afkeer van publiek gesnuffel.'' Met haar is zijn naam in de literatuur verbonden. Het kale Van der Graft op het omslag kan betekenen dat de dichter met haar dood een deel van zichzelf is kwijt geraakt.

    De gedichten in Onbereikbaar nabij heeft Van der Graft geschreven na de dood van zijn geliefde. Met dat gegeven is tegelijk de grens gezet aan publiek gesnuffel. Gedichten worden de lezer geboden, geen ontboezemingen of anekdotes. Poëzie is het resultaat van vormkracht. Verdriet, rouw, eenzaamheid worden getransformeerd in woorden die in hun gevonden samenhang standhouden zonder hun aanleiding. Een gedicht is een vorm waardoor wie het leest - of lezer of dichter zelf - getroost kan raken. Van der Graft begint een van zijn teksten als volgt: ''Alles is ongerijmd / behalve in het gedicht.''

            ''Ongerijmd'' duidt aan dat het leven zonder zin en samenhang is. Daarmee betekent ook de gerijmde staat waarin de wereld zich in het gedicht bevindt, meer dan dat de verschillende regels op elkaar rijmen. Feitelijk rijmen de gedichten van Van der Graft ook niet altijd. Soms het doorbreken van het rijm zelfs een zinvolle manier om de ongerijmdheid van ''alles'' te tonen. In het volgende gedicht is ''de andere oever'' het klassieke beeld voor de scheiding tussen de levende en de dode:

 

    O verduisterd gelaat
    aan de andere oever,

 

    hoever, hoever

    van mij vandaan?

 

    Vlakbij, te ver om te gaan.

 

Op het oog rijmen de tweede en de derde regel op elkaar. Daarom neig je er lezend toe het accent in de twee woorden van de derde regel ook op de eerste lettergreep te leggen. Een hapering is het gevolg. De klanken van de woorden ''oever'' en ''hoever'' tonen een onoverbrugbaar verschil. Door op deze vormkrachtige manier niet te rijmen, wordt hoorbaar dat een liefdevolle orde definitief verstoord is.

 

Vormkracht toont Van der Graft niet alleen in de afzonderlijke gedichten. Deze bundel maakt met name indruk door zijn compositie. Die is zo uitgewogen dat zij als geheel een rijmen is in de ongerijmdheid.

    Onbereikbaar nabij  is opgebouwd uit vijf afdelingen die elk een pregnant motto hebben gekregen. De eerste afdeling heeft als motto een vers uit het Bijbelboek Zefanja. Van der Graft geeft het weer in een vertaling in het Frans van André Chouraqui. In de Statenvertaling en het NBG staat het vers in de toekomende tijd: ''Hij zal zwijgen in zijn liefde''. Chouraquis vertaling stelt Gods zwijgen present: 'Il se tait en son amour' ('hij zwijgt in zijn liefde').

    Stilte ìs ingetreden. De poëzie gewaagt van zwijgen, van zìjn zwijgen. De naam van God valt hier niet. Hij wordt alleen aangesproken op de toon van een gebed:

 

    Ik spreek tegen u, ik noem u,

    al ken ik u niet van nabij,

    alleen maar van horen zeggen,

    alleen maar van horen zwijgen (...)

 

Stilte kan verlatenheid beduiden. Zwijgen is communicatie. In zwijgen laat iemand zich kennen. Met zijn motto durft Van der Graft zelfs te veronderstellen dat het een zwijgen in liefde zou kunnen zijn. Op sommige momenten. In een van de gedichten wordt het met wrevel in twijfel getrokken: 'Hoe gij dan lief hebt / ontgaat mij.'

    Deze eerste afdeling geeft een mogelijke zin aan de stilte, als de ruimte van de zwijgende aanwezigheid van God. De gedichten in de tweede afdeling tasten de ruimte af waar de gestorven geliefde zich zou kunnen bevinden. In de loop van de tijd zijn daarover vele voorstellingen ontwikkeld. Door de keuze voor twee elkaar tegensprekende motto's voor deze afdeling geeft Van der Graft de ontoereikendheid van elke voorstelling aan. De motto's corresponderen met de nadrukkelijke aanwezigheid van de thematiek van licht en donker in zijn werk. Van Henry Vaughan citeert hij: 'They are all gone into the world of light'; van T.S. Eliot: 'O dark dark dark. They all go into the dark.'

    Ook in deze afdeling is het nadrukkelijk stil. Alleen is er geen sprake van zwijgen. De geliefde antwoordt op vragen. Ze spreekt uit brieven van vroeger, ze spreekt in een gedachteflard, als een los woord misschien. Bovenal antwoordt ze op een verschrikkelijke manier:

 

    Hoe is dat, wonen

    in de stilte, vraag ik haar

    en ze antwoordt zoals ze

    woont. Stilte.

 

Of is het troostend? Als stilte Gods zwijgen is, is zij in die stilte dan niet bij God? Is zijn zwijgen daarom liefdevol?

 

In de derde afdeling komt de poëzie zelf aan bod. Dichten was voor Guillaume van der Graft altijd een mogelijkheid met het woord aan het Woord te raken. Hier wordt de mogelijkheid beproefd om met het dichterlijke woord in de stilte (terug) te komen. Volgens het motto van Ignatius van Antiochië komt het uit de stilte: ''Woord van Stilte herkomstig''. God, de gestorven geliefde en de dichter bijeen in de stilte, is dat de belofte van ''alles in allen''? Dichten wordt dan niet het onuitsprekelijke uitspreken, maar zelf het onuitsprekelijke zijn:

 

    Die van de stilte uitgegaan

                                          daar geen dagreis van verwijderd

 

    naar de stilte weergekeerd, hoor

                                          wat ik in dat zwijgen kraste:

 

    ik blijf op u wachten, ik wil

                                          zijn wat onzegbaar is, met u.

  

In de laatste twee afdelingen staan gedichten waarin het verlangen naar die vereniging wordt uitgedrukt en, in poëzie, geprobeerd.

    Ik huiver als ik merk dat ik door de schoonheid van deze bundel wordt aangeraakt. Ik krijg de neiging om me in die schoonheid te verliezen. Ik vergeet dat haar rijmen de ongerijmdheid van het bestaan niet opheffen. Toch, op sommige momenten belooft ze dat de gruwelijke stilte een liefdevol zwijgen is. Of mag ik zeggen dat de schoonheid van deze poëzie dat op sommige momenten toont?

 

gepubliceerd 1997


 

naar de bibliografie