Te thuis

 

Elma van Haren schrijft in haar bundel 'Grondstewardess' verhalende poëzie. De poëtische verhalen die ze vertelt, gaan over van alles. Over een vrouw die staat te wachten in de stad. Over iemand die uien snijdt. Eén verhaal gaat over een verwarrend minnespel, één over dronken worden, één over een noordwesterstorm, over Vrouw Holle één, één over de Sneeuwkoningin van Hans Christian Andersen. In de afzonderlijke gedichten beperkt Van Haren zich niet tot één verhaal. Vaak vertelt ze verschillende verhalen tegelijk. Schrijven lijkt bij haar te gaan zoals ze zelf in een gedicht zegt: ''Ik zeg niet zoveel, maar geef mij één woord / en ik vertel een waar gebeurd verhaal.''
   
Dat we dat ''waar gebeurd'' op een bijzondere manier dienen te begrijpen, blijkt al wel uit de verhaalvoorbeelden die ik gaf. De waarheid van iemand die dronken wordt en de waarheid van Vrouw Holle zijn van een andere orde. Het eerste voorbeeld verwijst dan naar iets wat ''echt gebeurd'' is. En uit het tweede spreekt de moralistische waarheid van het sprookje, dat deugd en deemoed worden beloond. In de poëzie van Van Haren zijn beide verhalen toch van eenzelfde orde.
    In het gedicht waaruit ik citeerde, vertelt Van Haren van een zeereis. Het is een heel speciale zeereis. ''en kijk wat ik kan! / Met losse handen / op één letter / de zee over! / Lavendel / Lavender...''. De dichter verandert een 'l' in een 'r' en zij is in één beweging van Nederland in Engeland. Zij reisde onder de ogen van de lezer. Als lezende getuige kun je niet anders dan beamen dat haar reis gelukt is. Zoals ze schrijft: ''Lila/ en dan lila overzee!...'' Zo'n verhaal gaat niet over een gebeurtenis, het vertellen van het verhaal is zelf de ware gebeurtenis. Die voltrok zich toen de schrijfster schreef. Die voltrekt zich als de lezer leest.

 

Elk woord, elke letter zelfs, is aldus de kiem van een eigen verhaal. Een veelvoud aan diverse verhalen is daarvan het gevolg. Dat roept de vraag op of er iets is wat ze met elkaar verbindt. In Grondstewardess lijkt de belangrijkste verbinding tussen de meest uiteenlopende of tegenstrijdige verhalen te zijn, dat ze verteld moeten worden. Wat zijn dan de drijfveren van het vertellen? Vaak worden zulke drijfveren indirect of direct in een verhaal zichtbaar.
    In het eerste gedicht van haar bundel beschrijft Elma van Haren een schok die haar trof. Het gedicht begint overigens heel tekenend met het woordje ''toen''. Zo begint elk spontaan verteld verhaal. Bij mij op school gold als gulden regel voor een keurig opstel dat je 'toen' niet mocht gebruiken. 'En toen' was helemaal uit den boze. Van Haren trekt zich van die regel van mijn lerares Nederlands niets aan. Om van haar eyeopener te vertellen valt zij met de deur in huis:

 

    Toen ik op een avond plotseling knipoogde

    tegen die reuzebende in de lucht, die

    het bloed van de borden likte,

    bedacht ik met een schok,

                             dat ik verdwijnen moest.

    Ik was te thuis op deze aarde;

         maar waar naar toe verhuizen?

 

In hetzelfde gedicht geeft Elma van Haren een antwoord op haar vraag. De ik-verteller trekt zich terug uit de wereld waarin zij zich ''te thuis'' voelt en blijft voortaan in haar eigen huis. Terugtrekken roept misschien de verkeerde associatie op van onthechting en kalmte. Dat is geenszins het geval. Twee woorden komen centraal te staan: ''onrust'' eerst en dan ''verlangen''. Binnen is alles binnen handbereik. Alles kan worden gemaakt. Binnen in huis kan de aarde zelfs verlaten worden middels een ruimtereis. Hoe? Vertellend natuur­lijk.
    Onrust is het symptoom van het verlangen, constateert de doktercriticus. Verlangen is een drijfveer van het vertellen. In de poëzie van Elma is de onrustige, voortgaande stroom van het vertellen een symptoom van het verlangen. Tegelijk is het vertellen een poging om het verlangen te vervullen. Dan kan de stroom verhalen ophouden en de rust intreden. Deze paradox komt verscheidene malen in Grondstewardess naar voren.
    In het gedicht 'Oefening tot overgave' wordt verteld van een minnespel. Als we ergens verwachten dat het verlangen naar de ander wordt opgeheven in het samenvallen met de ander, is het wel in de liefde. Dan valt de noodzaak weg om woorden te gebruiken waarmee we ons verlangen uitdrukken. In het spel van de liefde vervullen wij ons verlangen, zou je denken. Daar lijkt het in dit gedicht ook op, maar langzaam sluipt er een onrust binnen. De  zoete tongval minnekozend op het lichaam van de geliefde, brengt toch de knarsende woorden voort die tot de tongval van het vertellen behoren. Het sprakeloze minnen blijkt ineens toch een taal te zijn, een met een  ''handenalfabet''. De ik raakt daardoor toch weer van de vervulling verwijderd ''in een zee van doordewarbrengende tekens''. Ook hier elk kan onderdeel van een verhaal, zelf weer een nieuw verhaal worden. Zo drijft het verlangen voorbij elk punt dat een eindpunt leek te zijn.
    Het verlangen wordt in de poëzie van Elma van Haren een zelfstandige kracht. Die kracht is uit op duurzaamheid. De mens geeft met lichaam en taal uitdrukking aan het verlangen. Tegelijk maakt het zich daarin ongrijpbaar:
 

    Want de manier waarop mensen verlangen

    is een manier waarin verlangen zich schuilhoudt.

    Het laat zich in toom houden door het lichaam,

     zoals je met tranen tranen kunt tegenhouden

     door snel uien te gaan snijden.

 

Verlangen moet het geweest zijn, dat de verteller van het eerste gedicht deed beseffen ''te thuis'' te zijn op deze aarde. Dat bracht de verhalen en daarmee de gedichten op gang. Met haar gedichten verstoort Van Haren het gevoel van de lezer thuis te zijn in de wereld. Ze wakkert de onrust aan. Ze jaagt het verlangen uit zijn schuilhoek. Wie poëzie leest beseft vreemdeling te zijn op aarde. Hij raakt vervuld van verlangen, en blijft lezen.

 

 

 

gepubliceerd 1996

 

 

naar de bibliografie