Alleen onzin

Michael Krügers gedichten in Idyllen, illusies getuigen van onontkoombare en onoplosbare tegenstrijdigheden. Opgezet als beschrijving van wat de dichter zoal in het dagelijkse leven tegenkomt, vormen ze bijna altijd weer een apocalyptisch beeld. Wat in de wereld zichtbaar ontstaan, gegroeid of gemaakt is om te blijven, toont zich alleen nog maar in stervende, vervallende staat. Als Krüger als een zeventiende-eeuwse Hollandse meester wolkenluchten oproept in een gedicht dan weet hij dat ze niet meer de stoffage van een aardse ruimte zijn, waarin de op drift geraakte mens bijna verloren klein is maar toch niet aan kan ontsnappen. Hij weet dat de Westerse mens allang zijn mogelijkheden te buiten is gegaan en bezig is zichzelf onmogelijk te maken. Wolken vormen nu een ''grauw en verzuurd'' decor. En misschien, zo schemert door de regels, is die gedachte nog te zeer als een illusie geformuleerd en moet je eigenlijk vaststellen dat de Westerse mens de wereld allang onmogelijk gemaakt heeft.
    Als Krüger zo bezig is met zijn directe waarneming van de wereld om hem heen dan komt hij lang niet altijd in het bittere cynisme terecht dat je zou verwachten in een wereld waarin prachtig geklede dames en heren zich per auto naar hun protest tegen de vernieling van het tropisch regenwoud begeven. Deze bittere wending voltrekt eigenlijk in maar een paar gedichten. Meestal spreekt er een ontembare vreugde uit. Niet een vreugde aan de ondergang, maar een aan het formuleren, aan het schrijven zelf. Alsof de verdrinkende in het heldere moment van het besef van de onvermijdelijkheid van zijn verdrinkingsdood even geniet dat hij nog de trilling in zijn keel voelt van het hard geschreeuwde help.

    Tegelijk met de golf van irrationele vreugde die door hem heenslaat als hij zijn eigen help boven het geluid van het water uit hoort klinken, slaat ook een golf water binnen. Het hulpgeroep dat de redding naderbij brengt, brengt tegelijk de verdrinkingsdood dichterbij omdat het de krachten van de verdrinkende sloopt. De tekening van het verval en de ondergang, zo lijkt Krüger te zeggen, sloopt onze weerstand en brengt onze eigen ondergang dichterbij. Maar omdat we ook zonder het te zien, te horen, kunnen weten dat deze wereld ten einde is, moet dat wel zichtbaar gemaakt worden om nog de hoop te kunnen ontwikkelen dat het ook nog een andere kant op kan. Zoals het ''help'' uit de drang van de doodsnood zonder overwegingen geschreeuwd wordt, ook als daarmee de golven zich voor het laatst sluiten, zo kan Krüger niet aan de noodzaak ontkomen om op zijn best te formuleren:

    als het verborgene zichtbaar wordt
    gaan wij ten onder; blijft het onzichtbaar
    dan kunnen we nergens op hopen. 

Dergelijke dragende tegenstrijdigheden die telkens weer door de beschrijvingen van landschap, planten en stenen heen komen sijpelen, wijzen op een andere tegenstrijdige houding van de gedichten. Steeds opnieuw wordt de waarneming van dit gerepte landschap als die van de idyllisch ongereptheid die in de 18e en 19e eeuw aan het landschap werd opgelegd. Ondanks het feit dat Krüger, anders dan zijn literaire voorgangers zonder oog voor de sociale dood in het landschap, het land als stervend waarneemt, wordt de poëtische verwerking van de waarnemingen daarbij toch tot idylle. Schrijvend kan niemand ontkomen aan de dwangmatige zingeving van de taal. Schrijven is vormgeven, ook als al schrijvend alle vormen lijken te worden afgebroken. Met de vorm ontstaan verbanden en betekenissen, zelfs al lijkt de het resultaat te bestaan als vervormingen zonder zin. Daarin is alle schrijven idyllisch. Zelfs , wat nog verder gaat dan het verwoorden van wanhoop, is het formuleren van de afwezigheid van hoop, een wakker houden van hoop.
    Een manier die voor een schrijver overblijft – als hij niet ontsnappen kan – om tenminste een houding te vinden om de beweging van de ontsnapping aan de idylle in vastleggen, is die van het verraad. Krüger verraadt de tegen wil en dank ontstane idylles door erbij op te schrijven dat het illusies zijn. Misschien snijdt dat uiteindelijk wel dieper dan welke heldere beschrijving van een stervend landschap ook. De intensiteit van het samenvallen van idylle en illusie is in de vertaling van de titel, door de dichter Cees Nooteboom, uiteindelijk nog beter verwoord dan in de oorspronkelijke titel. Nooteboom verving in Idyllen und Illussionen het woordje ''en'' door een komma. Daardoor staan
beide elementen niet alleen meer naast elkaar, maar vallen ze ook samen.
   
Woorden vinden voor beelden die in al hun diepten, verborgenheden en uiteinden direct duidelijk zijn, leidt tot ellende. De lezer legt de teksten uiteen tot een weg die voor hem begaanbaar is. Heel misschien hoopt de schrijver dat ook wel:

    Je ziet het zware werk van de vernietiging,
    de ondergang van de soort, ziet fragmenten.
    Waar anderen de vorm verheerlijken, zeg jij:
    alleen maar overblijfselen. En leest het woordenboek
    van de macht als Boek der Boeken. In omvallende letters
    staat er op jouw deur: dit is een kaartenhuis.
    Wie binnenkomt wordt begraven. Als ik zweer bij de hoop
    zie je het trillen onder mijn oog.
    Is er nog tijd een stand van zaken op te nemen? Nee,
    alleen onzin kan de boel nog redden.
    Jij ziet mij zoals ik met het liefst zou zien.

 

 

gepubliceerd in 1990

 

 

terug