De ware getuigen keerden niet weer

Van Primo Levi verscheen onlangs in vertaling De eekhoorn. Daarin zijn alle verhalen en essays opgenomen die nog niet in het Nederlands toegankelijk waren. De eekhoorn werpt geen nieuw licht op het werk van Levi, maar toont de thema's van de schrijver/chemicus die Auschwitz overleefde, in een andere gestalte.

In Primo Levi's eerste boek, in het Nederlands verschenen onder de titel Is dit een mens, staat het hoofdstuk 'De zang van Ulysses'. Daarin wordt verhaald hoe hij, de Italiaanse jood, over het uitgestrekte terrein van het Lager Auschwitz-Monowitz loopt, samen met Jean, een Elzasser die perfect Frans en Duits spreekt. Alleen al die eigenschap had Jean in een begunstigde positie gebracht, die enerzijds zijn eigen kans op overleven vergrootte en hem anderzijds in staat stelde anderen kleine, levensnoodzakelijke voordeeltjes te verschaffen. Zij halen samen soep voor hun Kommando.

            Levi vertelt in dat hoofdstuk het verhaal van Jean en het verhaal van hun wandeling. Hij vertelt hoe hij uit alle macht de XXVIe canto van het Inferno van Dante's Divina Commedia uit zijn geheugen opdiept. De canto die bekend staat als de canto van Ulysses. Het zijn fragmenten, flarden. Soms vindt Levi een reeks verzen achter elkaar, dan is er een leemte en dan weer vindt hij de rijke verzen van Dante. Hij reciteert ze voor Jean en vertaalt ze in het Frans. Met behoedzaamheid en teder geduld helpt Jean hem juiste vertalingen te vinden. En zo helpt hij, zonder zelf Italiaans te kennen, Levi tevens ongedachte geheimen en sprankelende taalconstructies te ontdekken in het werk dat hij vroeger met de weerzin tegen de verplichte leerstof, op de middelbare school tot zich had genomen.

            Daar op de bodem van het bestaan, waar alles is ingericht op eerst de vernietiging van de psychische en culturele persoonlijkheid van de mensen en daarna op hun fysieke vernietiging, helpen twee mensen elkaar de schamele resten van waardigheid te vinden die hen op de been kunnen houden. Bij die schamele resten spelen naast levensbedreigende onderlinge sympathie – met keihard egoïsme was het makkelijker overleven – eigen taal en cultuur een belangrijke rol.

 

Gegeven de verschrikkingen, die achteraf door geen enkele gedachte een zin kunnen krijgen, was het Lager voor Levi een plaats waar de zwarte, de witte en vooral de grijze kanten van de mensheid zichtbaar werden. Naast wat hij beschouwde als een onverklaarbaar, onberedeneerbaar en zinloos 'gelukkig' toeval, waren het zijn nieuwsgierigheid, zijn observatie- en onderscheidingsvermogen en zijn beroep als chemicus die het feit van zijn overleven mede bepaalden. Zelden verloor hij de wil om te begrijpen. En ook na de oorlog heeft de wil om te begrijpen zijn leven en schrijverschap bepaald. Mede dankzij zijn formidabele geheugen en zijn taalvermogen was hij in staat steeds opnieuw te onderzoeken wat zich tussen mensen op de bodem afspeelt. En dat gedrag werpt, naar de vaste overtuiging van Levi, een scherp licht op het leven van mensen in de normale maatschappij. Zijn esthetische talent speelde daarbij een doorslaggevende rol, maar altijd als een waardige ethische gestalte tegenover de absolute barbarij van het nazisme.

 

Ook in het laatste boek dat hij voor zijn zelfmoord in 1987 schreef, De verdronkenen en de geredden, komt de kwestie van de taal naar voren. Daar beschrijft hij niet in verhalende, maar in essayistische vorm hoe de joden na dagenlange treinreizen in volgepakte veewagons in het Lager aankwamen. Na al dat vernederende geweld werden ze met nog vernederender geweld ontvangen. Geschreeuwde bevelen in een vreemde taal. Voor de Italiaanse, Griekse, Joegoslavische joden was het gebrul onverstaanbaar. Het onvermogen tot verstaan en communiceren betekende voor de meesten een wisse dood. ''Het grootste deel van de gevangenen die geen Duits kenden, en dus bijna alle Italianen, was binnen tien, veertien dagen na aankomst dood; op het eerste gezicht stierven ze aan honger, kou, uitputting, ziekte, maar als men beter toekijkt, was het aan onvoldoende informatie.''

            Van de kant van de SS'ers tekende het onvermogen van Häftlinge Duits te verstaan en te spreken hen nu precies tot de 'niet-mens' die ze konden en moesten vernietigen. ''De kwestie is dat onontwikkelde mensen ... eigenlijk geen onderscheid kunnen maken tussen wie hun taal niet begrijpt en wie niet begrijpt tout court. ..wie geen Duits verstond (was) per definitie een barbaar; en als hij zo koppig was om toch zijn taal, of juister zijn niet-taal, te willen spreken, moest je hem zijn mond dichtslaan en zijn plaats leren, en die was om te trekken te dragen en te duwen, omdat hij geen menselijk wezen, geen Mensch was.''

 

Dit inzicht, vanuit deze ervaring voortgekomen maakt iets duidelijk over Levi's fascinatie voor taal. In De eekhoorn staat een aantal essays specifiek over taal. Levi gaat daar in op de geschiedenis van een aantal woorden, of hij zingt een lofzang op het Piëmontese dialect. Met vrolijkheid verhaalt hij van zijn speurtocht in woordenboeken, zijn inzet om na vijftig jaar van zijn leven Jiddisch te leren om de roman Zo niet nu, wanneer dan? te kunnen schrijven. Hij leerde Jiddisch om vervolgens een Italiaans te kunnen schrijven, dat iemand die Jiddisch was opgevoed, zou spreken als hij zich in Italië verstaanbaar moest maken.

            We zien hier een beweging die we ook herkennen in de manier waarop hij in zijn verhalen over het Lager en over het leven daarna schrijft. Hij richt zich hier op het bijzonder en individuele van elke taal, op de geschiedenis van elk woord. Zijn verhalen richt hij steeds in om de persoonlijke en individuele geschiedenis van bijzondere mensen. Dat is een esthetische en ethische manier van denken en handelen die recht tegen de mensonterende structuur van het nazisme in gaat. Daarin worden individuen, wordt hun uniciteit uitgevlakt in algemene categorieën.

            Die beweging maakt ook zichtbaar dat het vervagen van unieke mensen in algemeenheden een algemener kenmerk is van onze Wester­se cultuur. Dat brengt met een schok het nazisme dichterbij ons eigen denken. Niet in die zin dat praten over 'de asielzoekers', de 'sociale minima' fascistisch ìs, maar in de zin in het soort van denken in algemene groepstermen in plaats van in termen van het bijzondere, doof maakt voor de onbekende, de vreemde, de andere.

 

In De eekhoorn komen naast verhalen en essays over taal, schrijvers, chemie en (groteske) machines teksten over de meest uiteenlopende diersoorten voor. Levi blijkt gefascineerd te zijn door rupsen en vlinders, kevers, vlooien, gefantaseerde monsters, spinnen, eekhoorns en mieren. Hoewel die dierenteksten op het eerste gezicht niets met zijn ervaring in het Lager te maken hebben, lijken ze toch daardoor losgemaakt. Een van de constanten die in die fascinatie voor al die dieren te bespeuren is, is Levi's inzicht dat elk van deze wezens met zijn eigenschappen en vermogens een antwoord vormen op de vraag hoe te overleven in een vijandige wereld.

            Het bewustzijn overlevende te zijn en te moeten getuigen is het gebinte van al Levi's boeken. Of hij nu rechtstreeks schrijft over zijn leven onder het fascisme in Italië, zijn gevangenschap in het Lager, zijn zwerftocht door Europa naar huis of het leven van de zwervende monteur Libertino Faussone (in De Kruissleutel). In dat laatste geval ontwerpt hij in de beschrijving van de ervaring van werkelijk vrije arbeid het tegenbeeld van de verne­derende slavenarbeid die de gevangenen in het  Lager moesten verrichten. In Levi's visie dient de arbeid de activiteit te zijn waarin elke mens zich kan ontplooien. In Auschwitz was de meeste arbeid volstrekt zinloos, en had tot doel de persoonlijkheid en de waardigheid van de mensen te vernietigen.

            Omdat de mens talig is en kan begrijpen onderscheidt hij zich van de dieren. De laatsten perfectioneren hun overlevingsstrate­gieën volgens de natuurwet. Bij de mens is sprake van moraal die de natuurwet buiten werking stelt. Mensen kunnen daardoor schuldig zijn en zich schamen.

            Vanuit die gedachte onderzoekt Levi zelfs de 'schuld' van de overlevenden. 'Schuld' moet met aanhalingstekens geschreven worden, omdat aan alle overwegingen daaromtrent de volgende vaststelling vooraf moet gaan. ''De onderdrukker blijft wie hij is en het slachtoffer evenzo: ze zijn niet verwisselbaar, de eerste dient te worden gestraft en verafschuwd (maar, zo mogelijk, ook begrepen), de tweede beklaagd en geholpen...''.

 

Levi wil begrijpen wat er gebeurd is en hoe het kon gebeuren. Maar hij weigert de suggestie van een religieuze vriend te aanvaarden dat hij overleefde omdat dat een zin zou hebben. Bijvoorbeeld omdat hij zou moeten getuigen. De overlevende getuigt, dat is duidelijk. Maar als zijn overleven een 'redding' zou zijn, en geen toeval, zou de dood en het lijden van de anderen ook gewild zijn. Die gedachte mogen we niet aanvaarden, schrijft Levi in De verdronkenen en de geredden. Die is immoreel.

            Daar ligt een van de belangrijke vragen die Levi met zijn werk vanuit de bodem van de Europese cultuur aan ons stelt. Hoe kunnen wij ons, met onze drang tot (religieuze) zingeving verantwoorden voor het leven wat wij leiden. Hij als overlevend slachtoffer begeeft zich in de twijfel: '' het kan dat ik leef in de plaats van een ander, op kosten van een ander, het kan dat ik een anders plaats heb ingenomen, en dus in feite heb gedood.'' Hoe kunnen wij ons in deze cultuur van louter overlevenden dan aan die twijfel onttrekken. Hoe kunnen wij ons beeld van de wereld vertrouwen tegenover Levi's vaststelling dat de ware getuigen van de verschrikkingen van de werkelijkheid ''niet wij, de overleven­den zijn''.  De ware getuige is, degene die ''de Gorgon heeft gezien, (hij) is niet teruggekomen om te vertellen, of is sprakeloos teruggekomen; zij, de 'muzelmannen', de overweldigden, zijn de echte getuigen, wier getuigenis alles en allen zou hebben omvat.''

 

 

gepubliceerd in 1993

 

 

terug