Vreugde

Vreugde. De vreugde begint al bij het lezen van de titel van de bundel: Van de roerloze woelgeest. Die kan slechts van één dichter zijn. Ik tenminste, ken geen andere dichter dan Lucebert die het woord ''woelgeest'' in de titel van een dichtbundel zou gebruiken. In de combinatie met het contrasterende ''roerloze'' opent hij de betekenisbewegingen met zijn onverwisselbare handtekening.
    Lucebert is bij uitstek een filosofische, wereldbeschouwelijke dichter, een geestelijke. Hij is dat in de lijn van de grote Franse dichter Arthur Rimbaud, die zichzelf ''ziener'', ''magiër'' en ''engel'' noemde. Net als Rimbaud verlaat hij zich daarbij op de materiële kracht, de weerbarstigheid van de taal. Voor hem zijn taal en beelden geen vervoermiddelen voor heldere gedachten, maar zelf woekerende gedachtekronkels, gedreven door woede en mededogen. De verhevene van de wereld van de filosofie of de fantasie, treedt bij hem op in de gestalte van de gevallenen, de wroeters. In deze bundel schrijft hij: (de dichter) ''verdicht ziek van geluk het geritsel van elfen tot onopgesmukt materialisme''. Hijzelf is dus de woelgeest. In de naam die hij zich geeft, verenigt hij het verhevene en zuivere van de geest, en het bezoedelde van de wroeter in taal en teken. In die gestalte haalt hij bittere waarheden boven. Dat hij de werkelijkheid van deze wereld kan veranderen, de droom waar Rimbaud op stuk liep, gelooft Lucebert niet (meer). Hij schrijft, schildert en denkt vanuit de nederlaag van de utopische beweging. Toch ziet hij zichzelf als dichter nog wel de zelfgenoegzame beleving van de mensen aan deze wereld verstoren. Zijn gedicht 'de nederlaag' is vanuit een metafysische of maatschappelijk hiernamaals geschreven; vanuit de eeuwigheid van de dood of de eeuwigheid van de nederlaag. Het besluit zo:

 

    in de eeuwigheid zou ik uittreden en deel zijn

    van doodseskaders die de bedevaart van bedelaars

    en hoopvolle filosofen verstoren en uiteenrijten

    zodat een ieder dwaalt in eeuwig onbehagen

    zonder dageraad zonder lenteboden zonder liefde

    zonder morgenrood zonder jaargetijden zonder taal


Vreugde. Je kunt Luceberts poëzie inhoudelijk benaderen. Je kunt zijn beelden en associaties, zijn woedende tirades tegen papen
 en generaals, zijn treurende liederen over materieel en geestelijk geknechte mensen (''het verdrietige geknevelde vlees''), ontrafelen. Je kunt zijn ontregeling van zinnen en grammatica nauwkeurig beschrijven. Voor mij gaat echter aan dat alles vooraf, dat ik de magnifieke klankpatronen van zijn gedichten kan ondergaan, zonder al die duidende gedachten. Neem alleen al weer die titel, Van de roerloze woelgeest. Als ik een bundel met een dergelijke titel zie aangekondigd, dan klinkt en zingt hij de maanden tot de verschijning in mij rond. Ik hoop dat ooit een componist een systeem ontwerpt dat taalklanken verbindt met noten. Alleen om de gedichten van Lucebert om te kunnen zetten in een equivalente muzikale compositie.

    Soms lijkt het of Lucebert zelf via de omgekeerde weg te werk gaat. Dat hij een voorgegeven klankpatroon belichaamt met woor­den. Dat hij vanuit die beweging de ons bekende taal geheel nieuwe combinaties en betekenissen meegeeft. Mij ontroert dat. Ik huiver als ik zijn teksten lees omdat zij me laten ervaren hoe sleets de taal is waarin ik mij dagelijks beweeg, hoe beladen met de wreedheid en domheid die zij verhult. Ik huiver omdat zijn gedichten mij iets anders aanreiken. Zij reiken mij de herinnering aan een taal met benoemend en veranderend vermogen. En met die herinnering beloven zij de mogelijkheid weer met taal te benoemen en te veranderen. Ik huiver vanwege het gevoel van onbehagen tussen die herinnering en belofte te leven.

    Onze wereld is vergeven van een taal die alleen lijkt te worden geschreven en gesproken om het ene oor in te gaan en het andere uit. Wij worden voortdurend met nietszeggendheid doorgespoeld, als om te voorkomen dat ooit iets van waarde in ons blijft haken, als om te voorkomen dat wij ooit ergens aan blijven haken. Als we spreken ademen we niet meer, we hyperventileren. We voelen ons licht in ons doorzichtige hoofd, en raken los van onze zintuigen die ons aan de aarde verbinden.

    De woorden zoals ze in de gedichten van Lucebert een plaats krijgen, blijven dwars in mijn gehoorgang steken. Ze zetten me stil, maken me roerloos. Er blijft van alles aan hangen, nut en onnut, geregeld en ongeregeld, geloof en ongeloof.

 

    je moet niet alleen de zin naast de onzin bewaren

    je moet ook nog bedaard in beide blijven geloven

 

Deze twee regels lijken ook een advies van de dichter aan de lezer. Wat je ook aan grammaticale onzinnen in mijn zinnen tegenkomt, wat je ook aan nonsens (of waanzin) in mijn wijsheid ziet, laat ze staan, accepteer ze en geloof erin. In die onzuiverheid schuilt de enige mogelijkheid tot het herstel van de eenheid van zintuigen en woorden, lichaam en taal, werkelijkheid en waarheid. Vreugde dus.

    De gedichten liggen in schriftelijke vorm voor me. Maar de klank van Luceberts gedichten heeft zo'n eigen, eigenaardige kracht dat ik, sinds ik hem ooit zijn teksten heb horen voorlezen, niet meer in staat ben zijn gedichten te lezen zonder er tevens zijn stemgeluid bij te horen. Daarom klinkt in de meest boosaardige visioenen mededogen mee, in de bitterste aanklacht compassie, in de zwaarste ernst speels plezier, in de vreugde over de verrukkende schoonheid woede. Zijn bundels zouden tegelijk op een geluidsdrager moeten uitkomen.

    Luceberts poëzie wordt gedreven door een utopische kracht die deze wereld als hel ontmaskert. Hij verwoordt de teleurstelling over het utopisch potentieel, dat weliswaar in de mensen schuilt, maar dat in de experimenten van de vorige eeuwen en deze eeuw vernietigd werd en verloren ging. In zijn klinkende verwoording van de nederlagen weet hij iets van de utopische kracht te bewaren. Troost schuilt in zijn verwoording van de ellende. Aan de lezer om daaraan deel te nemen, aan de reddende activiteit van het schrijven en lezen. Zonder de luisterende en meesprekende lezer, die in zijn gehoorgang alleen doorgang wil verlenen aan wat er niet of moeilijk door kan, gaat deze utopische kracht van deze visionaire dichter verloren. Dan bloedt diens mond dood.

 

    soms spreekt de mond het ware woord

    het woord van hoop geloof en liefde groot

    de mond is dan rondom helemaal rood

    wordt dat niet gezien dat niet gehoord

    of anderszins gemeden vergeten gesmoord

    dan bloedt hij dood

 

Leest, ziet, hoort en verheugt u.

 

gepubliceerd in 1993

 

 

terug