Verdwalen
K. Michel debuteerde met een dichtbundel als een exclamatie: Ja! Naakt als de
stenen. Hij bleek het postmoderne cliché van ''het einde van de grote
verhalen'' goed te kennen. Hij nam het heel serieus. Met pathos koos hij het als
uitgangspunt, als een uitnodiging de wereld opnieuw te benoemen. Voor een nieuwe
Adam ligt onze met verhalen verstopte werkelijkheid open. Naamgeving moet nog
beginnen. Michels pathos in die bundel is een kinderlijk pathos, ernstig, maar
zonder de naïviteit en zelfoverschatting van de volwassenen. Daar zijn
jeugdigheid kundig geschreven is, en daarmee het resultaat van een bewuste
operatie, werkt zijn ernst als ironie. In een van de gedichten spreekt de
dichter zichzelf toe bij het opstaan. Hij zal de wijde wereld in gaan om als te
ontmoeten en te begroeten. Dan eindigt het gedicht met de beschrijving van een
vrolijk tabula rasa:
We reizen zonder landkaart.
We komen overal.
En we schudden alle handen, alle dingen
alle namen door elkaar.
En we roepen, we brullen overal:
Aap! Noot! Mies! Aap! Noot! Mies!
De schone lei na het 'einde van de grote verhalen' blijkt een elementair leesplankje. Nieuwe namen geven blijkt van voren af aan beginnen met leren lezen en schrijven. Niet nieuw maar opnieuw. Deze ironische wending werd voorbereid door de heimelijke verwijzing naar Paul van Ostaijens gedicht 'Marc groet 's morgens de dingen' dat in alle bloemlezing voor de middelbare school voorkomt.
De titel van Michels onlangs verschenen tweede bundel herinnert aan het pathos van zijn debuut, Boem de nacht. Die pathetische geste is echter van een zelfspot die de lading niet dekt. Misschien twee gedichten gaan nog dezelfde richting op, de wijde wereld in, als de gedichten in het debuut. De kijkrichting in de andere is tegengesteld. De beweging gaat niet de wijdte van de werkelijke ruimte om ons heen, maar volgt patronen die werkelijk nog onverkend zijn.
Het openingsgedicht zet meteen dat spoor uit, met de ironie die K. Michel eigen is. Kondigt de titel van de bundel nog een plotselinge overval van de nacht aan, de eerste regel toont de eerste handeling van de dag. Met die regel knipoogt de dichter tevens naar de lezer die net de bundel opensloeg. Wat in het gedicht gebeurt kan direct als metafoor gezien worden van het lezen van gedichten. De rivier in de tweede regel lijkt op de stroom van elk vers afzonderlijk en de stroom der verzen. Naar buiten kijken is zo een andere gestalte van de inkeer van het lezen. De eerste drie strofen van het openingsgedicht zijn als volgt:
ik doe de gordijnen open
in de verte stroomt een rivier
glinsterend in het ochtendlicht
trekt een diep geladen aak
een v-vormig spoor
ik ruim de tafel leeg
de bloemen in een ranke vaas
zijn vraagtekens, de radio
geeft een overzicht van de feiten
ik ga zitten en staar
naar de nerven in het blad
In de derde strofe vallen dichter en lezer bijna samen door het weglaten van het woord tafel. De ''ik'' kijkt, mogen we aannemen, naar de nerven in het tafelblad. Ik kijk als ik die regels lees naar de ''nerven'' op het blad papier.
Deze zogeheten poëtologische lezing, een lezing waarin je wil zien dat een bepaald gedicht ook iets zegt over de voorwaarden waaronder en de manier waarop het is geschreven, is niet helemaal een geintje terzijde. Hij weerspiegelt de veranderde omgang van de dichter met onder andere dat enorme verhaal over het einde van de grote verhalen. Niet naar buiten om de wereld opnieuw te benoemen, maar naar binnen. De bloemen in de vaas worden tot vraagtekens bij de overzichtelijkheid van de buitenwereld.
Die nerven deden mij denken aan een verhaal van dezelfde K. Michel, dat in een verhalenbundel verscheen die tussen beide dichtbundels uitkwam. Het behandeld de kunst van het verdwalen. Verdwalen in de wereld vindt de verteller geen kunst aan. Verdwalen in je eigen huis, daar begint de kunst. Hij werkt verder uit onder welke voorwaarden het kunst blijft. Je mag geen hulpmiddelen gebruiken, je moet, laten we zeggen, jezelf blijven. Wie dat is doemt eerst dan op, dat spreekt waarschijnlijk voor zich. Als ultieme uitdaging formuleert Michel in dit verhaal: ''het verdwalen in een kamer terwijl je stil aan tafel zit.'' Over deze kunst mijmert de hoofdpersoon van het verhaal: ''voordat hij zich met volle overgave in het gewoel stortte van de nerven in het tafelblad.'' Met die zin eindigt het verhaal. Het eindigt met een begin. In het boven geciteerde gedicht vormen de nerven een opening naar een nieuwe wereld.
De kundige fantasie van de dichter is verantwoordelijk voor het ontwerp van deze werelden. Deze in stilte ontworpen werelden van de gedichten, blijken een eigen zegging te hebben over de wereld die in de vorige nieuw te benoemen was. Uitgangspunt lijkt hetzelfde. De gangbare manieren om zin en betekenis te hechten zijn ongeldig verklaard.
Toch blijkt een essentiële verschuiving te zijn opgetreden. In Boem de nacht sprankelt ons geen nieuwe of oude Adam tegemoet die de wereld nieuw benoemt. Als we al van Adam spreken, is hij er een die getekend is door verlies en vergeten. Dat besef vormt de ondertoon van alle lichte, vrolijke waarnemingen en benoemingen. De lege wereld is een geleegde wereld. Alleen is verlaten. Niets weten is iets zijn vergeten. Wachten, wachten ergens op. In een gedicht over toevallen die de werkelijkheid kloppend lijken te maken schrijft Michel:
Naarmate mijn leven zich ontrolt
en ontbindt in steeds grilliger patronen
ontvang ik dit soort signalen des te
gretiger; souvenirs van een vergane
samenhang; de suggestie dat om de hoek
het geluk wacht op een botsing
Niet een schijn van een samenhang is vals gebleken, de samenhang is vergaan. Daarmee dient niet het einde van de grote verhalen zich aan. Het ontbrekende, de leegte, de onwetendheid, de eenzaamheid, het vergeten, hoe je het wilt noemen, centreert alle verhalen en structureert tot een weerbare vorm. De kunst van het verdwalen, blijkt de kunst te zijn, iets te vinden wat je nergens achter heb gezocht. De oefening in het verdwalen, oefening in verwachten.
gepubliceerd in 1994