Ziel
 

Voor Renée van Riessen hoort poëzie thuis in het gebied van de ziel. Via onze ziel zijn wij ontvankelijk voor de dingen die ons omringen. Met onze ziel verstaan wij samenhangen die wij met onze dagelijkse taal en voorstellingen niet kunnen benoemen. Poëzie voedt de ziel. Poëzie komt uit haar voort.

 

In het midden van Van Riessens recente bundel Gevleugeld / ontvleugeld staat een gedicht waarin de ziel een hoofdrol speelt. Dat gedicht is getiteld 'het donker van de tijd'. Dat duidt de situatie aan waarin de ziel zich in het huidige tijdsgewricht bevindt. Winter is het. Het leven is door duister omsloten. Van Riessen maakt de verlatenheid voelbaar door in dit ene gedicht verschillende beelden te gebruiken die niet goed op elkaar aansluiten.

    De eenheid in dit gedicht ontstaat door de toon van de vertelling. Er wordt verteld wat een getijdenboek, een gebedenboek, voorschrijft te doen. De ziel moet uit haar kluisters losgemaakt worden. Vervolgens moet ze zich reinigen door zich over te geven, door ontvankelijk te worden. Op dat punt in het gedicht verruilt Renée van Riessen de taal van het voorschrift, voor de taal van de belofte. In de bevrijde ziel zal de geschiedenis van het menselijk lijden leesbaar worden. Niets zal vergeefs zijn geweest, geen traan worden vergeten. In haar poëzie, in andere gedichten uit deze bundel, ruimt Van Riessen plaats in voor herinneren van geliefde doden.

    'Het donker van de tijd' eindigt met een beeld uit de natuur dat de lading van een visioen krijgt.

 

    Ten slotte zal ze trachten op te stijgen

           

    met de vogels die in V-formaties

    dagenlang al verleidelijk overvliegen.

Het moeten de vogels-voor-de-winter-op-de-vlucht geweest zijn, die de mens herinnerden aan zijn vleugels, aan zijn ziel. Zij hebben de dichter het getijdenboek doen openslaan.

    Onder die spanning staat deze dichtbundel. Het gevleugelde wezen mens, heeft zichzelf ontvleugeld. Alles wat hij om zich heen ziet vliegen, of het nu vogels en vlinders in de natuur zijn of de gevleugelden in de kunst, herinnert hem aan zijn vleugels. Krachtens het motto van Plato dat Van Riessen voor haar bundel koos, horen vleugels tot onze geschapen staat: ''Van alles wat in verband staat met het lichaam heeft een vleugel eigenlijk nog het groot­ste aandeel in het goddelijke.''

 

Al eerder noemde ik de term verlatenheid. De dichter weet zich in een wereld die in twee opzichten verlaten is. In het gedicht 'Vlindertuin' toont ze de godverlatenheid. In de context waarin ik haar gedichten bespreek zou je die titel kunnen parafraseren met 'reservaat voor zielen'. Een vlinder wordt in dit gedicht omschreven als

 

    (..) een minuscuul ophaaltje

    in de signatuur van degene

    die schiep en sindsdien is verdwenen.

 

Het ophaaltje in iemands handtekening is uniek, maakt die handtekening is niet te vervalsen. Degene die de wereld schiep, heeft diezelfde wereld verlaten. De vlinder, een wezen dat net als de ziel louter vleugels is, getuigt dat hij haar geschapen heeft en er was.

    Onze wereld is volgens andere gedichten van Renée van Riessen op nog een wijze verlaten. De mens heeft als antwoord op de afwezigheid van God, zelf de wereld losgelaten. Wij hebben voor onszelf een mensverlaten wereld geschapen. We hebben onze aandacht voor de dingen laten verkommeren. Nu verkommeren de dingen en dientengevolge verkommeren ook wij. De onaanzienlijke vlindervleugels sterven uit, onze onzienlijke zielevleugels sterven af.

 

Voor de dichter is die crisis direct zichtbaar in haar materiaal. De taal zelf wordt erdoor aangetast. Het gedicht 'Ontvleugeld' opent met de volgende strofe:

 

    Steeds minder gevleugeld de woorden,

    vertrouwd met het brommen, het bonzen,

    het schokken, maar niet met het schikken,

    het vallen van toeval, het wikken.

 

De woorden vallen onder het beslag van mechanische bewegingen en geluiden. Paradoxaler wijs toont Van Riessen met haar woordkeus de kracht van de poëzie. De drie donkere o-klanken brengen de verstoring tot uitdrukking. Maar dat gebeurt met de middelen van de poëzie. In dat spel is de verstoring voor de duur van het gedicht ongedaan gemaakt. 'Wikken' en 'schikken' brengen door hun referentie aan de uitdrukking ''De mens wikt, god beschikt'', het schrijven in de sfeer van het goddelijke. De dichter wikt met de woorden en schikt ze in verzen. Over gevleugelde woorden beschik je niet.

 

Wie nu mocht denken dat Renée van Riessen een dichter is die zich in het esoterische begeeft,  heeft zich door mij op een dwaalspoor laten brengen. De ziel moge in de verleiding zijn om op te stijgen en met de vogels weg te vluchten uit de winter, of zij werkelijk van de grond komt is een tweede. Dat blijkt uit het volgende gedicht, dat een verwoording is van de icoon van de Moeder Gods met het teken van Vladimir.

 

    Als de Moeder Gods haar palmen

    biddend naar de hemel opent

 

    zie - twee vleugels staan geheven

    op de hartslag van haar handen

 

    en geen hemelwezen waagt het

    in azuur te blijven baden:

 

    naar de zware grijze aarde

    wordt er blindelings gevallen

 

    als de Moeder Gods haar palmen

    opent in de donkere avond.

 

De vleugels dienen hier niet ter verheffing. De gevleugelde handen openen zich als een poort, waardoor het verhevene kan terugkeren naar de aarde. 'Uit leem gevoegd' heet een van de afdelingen van de bundel. Stof zijn wij, bevlogen, gevleugeld stof. Wie zo aards is, zo aanwezig, met aandacht voor de dingen, opent de poort voor ''degene die verdwenen is''. Die bedrijft de kunst van het wachten en roept de honger van de verwachting wakker.

 

 

 

  

 

gepubliceerd 1996


 

naar de bibliografie