Bloem
De latere gedichten van de
Indonesische dichter Sitor Situmorang, opgenomen in de overzichtsbloemlezing
Bloem op een rots, worden beheerst door een onopgeloste spanning tussen het
mythisch-mystieke en het historische. De ene pool vormt zich uit beelden en
landschappen van het eiland Samosir in het Tobameer in het Batakse gebied van
Noord-Sumatra. De andere pool ontstaat uit gebeurtenissen uit de geschiedenis
van Indonesië. Met die geschiedenis is Sitor Situmorang persoonlijk sterk
verbonden geweest. Zijn politieke activiteiten kostten hem uiteindelijk acht
jaren gevangenisschap.
De in
Nederland woonachtige Situmorang roept in het laatste deel van zijn leven zijn
geboortegrond op. Hoewel hij er slechts een klein deel van zijn leven heeft
doorgebracht en voornamelijk als een wereldzwerver naar heeft teruggekeken wordt
het nu een plaats om naar terug te keren. Niet langer het verlangen naar huis
van de zwerver, dat altijd de keerzijde is van zijn verlangen én zijn onvermogen
om terug te keren, maar de wil en gevoelde noodzaak van wederkeer beheerst nu de
gedichten. Alleen daar, in de tijdloze en naamloze samenhang van worden en
vergaan van een volk, kan de cirkel van het eigen leven worden voltooid. Geboren
niet alleen uit een moeder, maar uit de aarde, moet de dode straks daar in
diezelfde laatstgenoemde schoot weer worden opgenomen. Op de rots bloeit een
bloem, zo is het verhaal van het leven van een mens. Als hij is uitgebloeid
blijft de rots onveranderd achter. Diens tijd van leven is van een andere orde
dan die van de mensen. De tijd van de rots is de mythisch tijd, de tijd van de
bloem is de tijd van de menselijke geschiedenis.
Het dal (Oerafstamming)
Dit is de plek van mijn
geboorte. Plek van mijn graf -
wellicht
het nog ongeborene.
Oeroude vallei,
een handbreed paadje
tussen de rotskloven.
Hemel, bergen, genealogie
van de stam.
Moeder is ongenoemd doch
altijd aanwezig.
Grootvader - zijn schedel
- zit zich te zonnen
hoog op de schouders van
de berg.
Verhaal van weerbarstig
land:
Bloem op een rots.
Kroniek van een
onsterfelijke vallei
gewiegd in Tijd.
De afdeling met deze late
gedichten van Situmorang heet 'Arend boven de vallei'. De dichter zweeft
cirkelend boven zijn geboortegrond. Hij kan elk moment landen en die landing zal
tevens zwijgen betekenen. Zoals het vertrek en afstand het de zwerver pas
mogelijk maakt om te spreken zal de thuiskomst hem tot zwijgen brengen. In het
kosmisch evenwicht vormt de menselijke geschiedenis hoogstens een rimpeling en
het menselijk spreken een ruis dat minder is dan het ruisen van de bomen.
Situmorang vergelijkt de geschiedenis met een boot die vergaan is, boven op dat
schip groeit alweer een ''lommerrijke boom''. Hij spreekt zijn twijfel aan de
geschiedenis uit: ''de geschiedenis noteert niet alle gebeurtenissen, en dan, /
wat heeft het voor zin herinneringen te wekken uit de eeuwige windsels?'' Alles
is straks voorbij: ''het heelal geeft niet om geschiedenis''.
De bloem mag vergankelijk
zijn en de rots onverschillig voor haar zoals de kosmos onverschillig is voor de
menselijke geschiedenis, zij is tegelijk met pijn en moeite aan de
onverschilligheid ontworsteld leven. De taal van de dichter is niet alleen
registratieapparaat voor mystieke trillingen, het is ook een vangnet voor
herinneringen, dus voor geschiedenis. In een gedicht van veertien jaar terug,
gepubliceerd onmiddellijk na zijn vrijlating uit de Salemba-gevangenis
definieert Situmorang geschiedenis als ''een optelsom van slachtoffers en
dromen''. Met die definitie verliest de wereld iets van haar cyclische kosmische
allures en wordt ze tot een plaats waar mensen kunnen schelen. Een wereld waarin
de herinneringen van gekwetste individuen een plaats hebben, is een wereld
waarin woorden krachtig en aards worden. Daarin staat niet meer een evenwicht,
maar de liefdevolle verstoring daarvan door het toeval van de menselijke
betrekkingen centraal. Situmorang herinnert zich de brief en de slaapmat die
zijn zus hem stuurde toen hij in de gevangenis was; de herinnering van het
slachtoffer is een droom van liefde.
In de taal krijgen niet
alleen individuele herinneringen een plaats om de kwetsbare bloem van de
geschiedenis te laten groeien. Situmorang herinnert zich ook, dwars het
verhullende gebladerte van een kosmische boom heen, hoe een schip met
driehonderd meisjes in de oorlog is gebombardeerd. En hoewel hij ergens schrijft
dat ''straks alles voorbij is en er van alles zal groeien'', ziet hij van deze
de vraatzuchtige roofbouw op de bossen ''om de huizen te bekleden van de
welgestelden in de rest van de wereld.'':
de gordel van smaragd
aan de evenaar,
allang kaalgeslagen.
Een uiterste spanning tussen natuur en geschiedenis ontstaat in een gedicht dat geschreven is naar aanleiding van het zien van de begrafenis van Hirohitho. Situmorang citeert de nieuwe Japanse keizer die spreekt ''in natuursymboliek'', het is een naamloos verdriet dat geen geschiedenis meer kent. Daartegenover spreekt de Indonesische dichter van de miljoenen slachtoffers in Azië. Ook na de dood ontkomt de Japanse keizer niet aan de geschiedenis. Zijn slachtoffers ''dragen zijn geest weg'.
gepubliceerd 1990