Duivelsicoon
In 2003
ontving H.H. ter Balkt de P.C. Hooftprijs. In datzelfde jaar verschenen de
Laaglandse hymnen in één band. Deels waren die hymnen al in de jaren
daarvoor gepubliceerd. Dit gebeurde zowel in afzondelrijke bundels afzonderlijk
als in de overvloedige bloemlezing uit eigen werk In de waterwingebieden
(2000). Voor hun gezamenlijke publicatie heeft Ter Balkt veel van hen
herschreven, zoals hij ook al bloemlezend schrapte en herschreef. Zijn oeuvre is
een palimpsest. Ook de nieuwste bundel Anti-canto's en De Astatica bevat
nieuw werk naast door de dichter bewerkte poëzie- en prozateksten uit veel
vroeger jaren.
De voortdurende bewerking van wat hij schreef, tekent Ter
Balkt. Een stellige toon is weliswaar hem niet te ontzeggen. Zijn profetische
instelling heeft hem niet verlaten toen hij zijn aanvankelijke pseudoniem
Habakuk II de Balker inruilde voor zijn burgerlijke naam. Ook in zijn jongste
bundel donderen banvloeken tussen de tedere en ingetogen passages van compassie
met de verschoppelingen op deze afgetrapte wereld. Toch, bij al zijn pogen het
dodelijke verstarde in beweging te zingen, onttrekt hij zichzelf niet aan zijn
kritiek.
Ter Balkt licht zelf de titel Astatica toe. Hij doet
dat zowel in de uitgebreide aantekeningen bij de anti-canto's als in een van de
prozateksten. Die is opgemaakt als een lemma uit een encyclopedie. Dat toont een
fragment in facsimile van het notitieboek van de natuurkundige D.R Corson die
het radio-actieve element met korte halveringstijd in 1940 ontdekte. Corson
noemde dat element 'Astatium, het onstabiele'. Voor de incorpering van het
onstabiele als literair principe geeft Ter Balkt de credits aan zijn heteroniem
Augustus Anijs, die daar omstreeks 1958 een begin mee maakte. Het lemma draagt
een motto van Hölderlin: 'Wir sind nichts; was wir suchen ist alles.'
In 2003 was ik getuige van het optreden van H.H. ter Balkt op
de Nacht van de poëzie in Muziekcentrum Vredenburg in Utrecht. Optredens van Ter
Balkt maken ervaringen mogelijk. Zijn stem woont in zijn poëzie. Als je naar hem
luistert, hoor je dat deze zeer erudiete poëzie, die ogenschijnlijk alleen met
de schriftelijke tradities verbonden is, evengoed uit orale bronnen voortkomt.
Op het punt van de zichtbare en hoorbare dubbele herkomst van de poëzie uit
schrift en stem, is in Nederland alleen Lucebert Ter Balkts gelijke. De laatste
lijkt de eerste in een van zijn gedichten een hommage te brengen. De zanger
stelt zich daar voor: 'Ik anti-Xipe en triangel in de jungle'. Xipe is de naam
van een Azteekse god die zo vaak in de anti-canto's voorkomt, dat je mag
concluderen dat Ter Balkt hem als een van de belangrijkste te vervloeken goden
van onze tijd beschouwt. Xipe - 'de gevilde' - is een gruwelgodheid. De dichter
stelt zich tegen hem te weer en identificeert zich daarbij met de titel van een
van de bundels Lucebert. Zijn zang is een ijl menselijk geluid in een
maatschappij waarin de gruwel van de survival of the fittest heerst.
Opmerkelijk genoeg liet Ter Balkt zijn optreden
in Vredenburg vooraf gaan door een statement. Zijn dictie daarbij was veel
aarzelender dan tijdens zijn poëzievoordracht. Maar iets ging hem
klaarblijkelijk zo ter harte dat hij oren en verstand van zijn hoorders wilde
openen voor een belangrijk aspect van zijn poëzie. Hij stelde dat tegenwoordig
nogal aandacht wordt geschonken aan de betekenisloze aspecten van de poëzie. Dat
gebeurt zozeer dat het lijkt alsof daarin haar essentie te vinden is. Maar hij
dacht desondanks, zo zei hij voorzichtig, dat de betekenis toch ook niet te
verwaarlozen is.
Ter Balkt leek te doelen op Het schandaal van de poëzie,
het spraakmakende essay van J. H. de Roder. Daarin betoogt de auteur dat wat de
essentie van poëzie uitmaakt, wortelt in haar rituele oorsprong. Hij refereert
daarbij aan wat hij noemt de betekenisloze klanken die de basis vormen van de
Vedische riten. De Roders these wordt in de Hollandse variant van het
postmodernisme overgenomen. Daarop leunend stelt men dat het subersieve karakter
van poëzie te vinden zou zijn in haar neigen naar betekenisloosheid.
Dat H.H. ter Balkt deze karakteriseringen als minachting
ervaart van wat zijn poëzie vermag, blijkt niet alleen uit zijn verdediging van
de poëzie in Vredenburg. Heel de textuur van veellagige poëzie verzet zich
ertegen. Ter Balkt schrijft met bijzondere constructies. Hij maakt assemblages
van woorden uit heel verschillende taalvelden, van wetenschappelijk jargon tot
dialectwoorden. Zijn teksten vormen gecompliceerde weefsels van verwijzingen,
naar geschiedenis, naar klassieken, naar bijbelteksten, naar popsongs, naar
middeleeuwse auteurs, negentiende en twintigste eeuwse auteurs, met commentaren,
vertalingen, citaten, toelichtingen, met lyrische zang, profetische uitroepen.
Hij mengt en vermenigvuldigt betekenissen tot een dicht netwerk. Je kunt als
lezer dwalen en verdwalen zover en in zoverre je je lokken laat. Het maakt je
soms sprakeloos. Dan maar zeggen dat betekenis een minimale rol speelt in deze
poëzie, zou een zwaktebod zijn.
Een expliciet weerspreken van het belang van de
betekenisloosheid is te vinden in de proza-afdeling 'Astatica'. Die besluit de
bundel met een 'Brief aan de vinder van de Voyager II'. Daar introduceert hij
Ter Balkt het begrip waarheid. Waar dat wordt losgelaten, is de ondergang nabij.
De Voyager is
in 1977 de ruimte ingestuurd om beschaafd buitenaards leven over ons bestaan in
te lichten. Ter Balkt waarschuwt de vinders van het aardse ruimtevaartuig. Ze
moeten zich niet in de luren laten leggen door de prachtige boodschap die ze van
ons te horen krijgen. Ze moeten elders in het heelal niet denken: 'daar is de
gelukkige wereld, het paradijs der hemelen; de stortplaats van de waarheid ...
Ach, als jullie komen: jullie zullen niets meer vinden, hoogstens opvliegende
donsveertjes van stof maar die vliegen overal. Een mooie wereld, vinders, was
het vanwaar de sonde opsteeg. Een prachtige wereld voordat ze bedachten dat ...
de waarheid niet bestond. De ongelukkigen: als de waarheid niet meer bestaat is
alles leugen (..)'. Als de waarheid niet bestaat, doet het dichterlijk tasten
naar en met betekenis er niet meer toe. Dan is alle betekenis uitwisselbaar.
Substituties hebben geen enkel effect. Dan lijkt door het spel van substituties
alles wel in beweging, maar is door de effectloosheid - de betekenisloosheid -
het hele systeem eendimensionaal en statisch geworden. Ter Balkt heeft de
waarheid nodig. Niet om haar te pachten. Maar omdat zij in haar ongrijpbare
bestaan alleen, de bewegingen van de betekenisgeving kan generen.
Zijn brief aan de vinders van de Voyager eindigt met de bede:
'Blijf geloven in de muziek van de boom.' Muziek mag zonder betekenis zijn. De
boom kennen we als zowel de boom des levens als de boom van de kennis van goed
en kwaad. Zolang je er naar blijft zoeken - 'was wir suchen ist alles' - blijft
de beweging en blijft de muziek van die boom klinken. Dat zoeken naar de
waarheid is wellicht de reden van Ter Balkts voortdurende herschrijvingen. Wat
had hij nog voor reden al geschreven gedichten te herschrijven, zou het hem niet
dichter bij die waarheid kunnen brengen? Als je niet alleen leest wat Hölderlin
schrijft, maar het ook beluistert, heeft zijn uitspraak twee betekenis tegelijk.
Niet alleen is zoeken alles. Evenzeer is alles hetgeen wij zoeken: 'was wir
suchen ist Alles.' De waarheid.
De brief aan de vinders van de Voyager is vanzelfsprekend aan deze wereld gericht. Zijn profetische boodschap luidt: als we op deze kwade weg doorgaan, gaat de wereld ten onder. Die onderliggende boodschap voedt de apocalyptische toon van de anti-canto's. Onze beschaving zelf voert tot de ondergang. In verschillende gedichten verzelfstandigt Ter Balkt het statische woord beschaving tot het gewelddadige beeld van de 'Schaaf'. Het krijgt dubbelzinnige de status van vormer en vernieler. 'Anti-canto 4' is een mooi voorbeeld. De eerste strofe na het citaat van Leopardi maakt duidelijk dat de inzet van Ter Balkts apocalyptische, profetische verzen een positieve is. Voor het leven
Zang
'Maar moet een schaaf dan niet
geslepen worden,' vroeg ik, 'als ze slijt?'
'Jawel', antwoordde zij, 'maar 't schort aan tijd!'
Giacomo Leopardi, I Canti XXXVI (Pisa, 1828)
'Ik, relmuis, ik de dwaas op de klip,
wil niet dat het uit is, ik meen, tussen
hemel en aarde, tussen blad en wind.'
'Tussen wat eindigen wil en doorgaan.'
'Lynxen, wees niet zo talrijk!... En wervel
niet omhoog zee, want Haasje Doornzicht had
al haar dagen niet meer.' Velen spraken
over ontvangen loon in doorboorde
buidel. (Vuur kleurde toen de slaghoedjes.)
(...Uit holen geglipte reisgenoten.)
'Ja, ik ben de schaaf,' zei Frederik, Niet
hij, de centaur-mier, draagt de schaaf. Nooitniet
de blutsers van de beschaving, die laf
in de Dom van Siena, bij olijfblad
verzuchten en kreunden, 'De beschaving
is heen'. Zij allen zetten de Schaaf stil.
Blije Schaaf, drijf toch de mummies huiswaarts;
dregwaarts, westwaarts; hoog aan de wilgen waar
perplex de lier hing, langs de oude weg.
Rock 'n' roll van de gruisweg stokt zijn zang.
Ruw gas onderneemt een kruistocht en trekt
uit het brood (op het aanrecht), uit de slang
naar stomme Pleiaden; sterrenflarden.
'Eg, zwijgen is beter dan jouw zangen.'
De helden in de poëzie van Ter Balkt zijn de
eenlingen, de zwervers. Die eenlingen gaan ten onder in een tijd die het
individu zegt te vereren maar het in menigten klonen produceert. De
afzonderlijke mens heeft niets te betekenen.
Ter Balkts poëzie is te lezen als een poging om de heersende
machten te neutraliseren. In een van zijn prozateksten refereert hij aan de
'duivelsicoon'. Dat is 'een boosaardig tekentje, dat oorspronkelijk in het
geniep op de achterkant van een icoon werd aangebracht om de goede werking van
de icoon teniet te doen, of om het tegendeel ervan te bewerkstelligen.' Ter
Balkt krast zijn goedaardig duivelsicoon op het aangezicht van deze tijd in een
poging haar kwaadaardigheid op zijn minst te neutraliseren. Een van de
kwaadaardigheden is dat mensen gereduceerd worden actoren op de vrije markt met
volstrekt inwisselbare overtuigingen en levens. Ter Balkt verzet zich tegen de
inwisselbaarheid van alle meningen en mensen door in zijn poëzie betekenissen te
vermenigvuldigen. Mocht hij daarbij onbegrijpelijk worden, dan moeten we onze
oren en verstand daaraan maar scherpen. Zelf zegt Ter Balkt over zijn
anti-canto's: 'Ze doen wel hun best maar ze weten soms van hun gezond niet af,
en daar moeten we het helaas mee doen, want het is 2004.'
Uit: Ons erfdeel
H.H. ter Balkt, Anti-canto's en De Astatica, De Bezige Bij, Amsterdam 2004. 176 blz.