Anderling
 

Bij het woord 'anderling' geeft Van Dale alleen een samenstelling waarin het gebruikt wordt. Een 'witte anderling' is een witte kip die bruine eieren legt. In heel de dichtbundel Anderling van Elly de Waard is geen kip te bekennen, laat staan een ei. Als een woord met zo'n specifieke betekenis van zijn context wordt ontdaan, werkt het bijna als een neologisme. Een neologisme zou je kunnen omschrijven als een nieuw woord dat een dichter wel moest maken, omdat voor wat zij te zeggen heeft nog geen woord voorhanden was. Omdat De Waard dit eenzame, zonderlinge woord tot titel maakte, verleent zij het woord anderling een nadruk die het tot programma maakt.

    Lange tijd heeft Elly de Waard geprofileerd als het boegbeeld van een groep vrouwelijke dichters. De groep stond bekend als 'De Nieuwe Wilden'. De dichters traden gezamenlijk op en Elly de Waard verzorgde enkele bloemlezingen. In dezelfde tijd, eind jaren tachtig, presenteerde een clubje heren zich als de Maximalen. De Maximalen kopieerden de uiterlijkheden van de Vijftigers om zichzelf als een nieuwe generatie te stileren. Dat vormt de achtergrond van een polemische uitspraak van De Waard. Daarin probeert ze een andere dan de traditionele scheidslijnen in de literatuur aan te brengen: ,,De nieuwe stroming in de Nederlandse poëzie is er een van vrouwen. Wat hebben generatieverschillen ons nog te zeggen? In de groeiende kloof tussen de seksen schuilen een veel grotere uitdaging om tot een nieuwe standpuntbepaling in kunst te komen.'' Met deze achtergrond zou de titel Anderling in verband gebracht kunnen worden.

    Van 'De Nieuwe Wilden' is weinig meer te vernemen. Blader je de bloemlezingen door, is de naam van Elly de Waard zelf eigenlijk de enige die in de in de heersende verhoudingen in de wereld van de letteren is doorgedrongen en daar gebleven. Uit de recensies van haar bundels, Anderling is alweer haar tiende, blijkt dat zij nog steeds op dit strijdbare standpunt wordt afgerekend. Haar eenvoudige presentie als feministische en lesbische vrouw die het geslacht van haar geliefden niet onder stoelen of banken steekt, blijkt bij de overwegend mannelijke recensenten iets van dedain op te roepen. Soms valt onder een negatieve beoordeling weerzin te bespeuren. Verwante weerzin lijkt het uiterlijk rationele betoog van sommige politici over vreemdeling te voeden. Tegen deze achtergrond zou 'anderling' als een geuzennaam kunnen worden opgevat.

    Overigens, die 'groeiende kloof tussen de seksen' blijkt nu een erg tijdgebonden uitspraak. Wat 'De Nieuwe Wilden' zichtbaar maakten, wees misschien minder naar de toekomst dan naar het verleden en het toenmalige heden. De verschillende literaire generaties van deze eeuw zijn verbonden met de namen van mannen. De toorn van De Waards groep maakte zichtbaar hoezeer literatuur van vrouwen in de literatuurgeschiedenis is gemarginaliseerd. Ook op het uitgeefbeleid lijkt haar 'wilde optreden' effect te hebben gehad. Een nu opgemaakte dichters topdertig zou beduidend meer namen van vrouwen bevatten dan een vergelijkbare topdertig van tien jaar geleden. Misschien mag je zeggen dat de 'Nieuwe Wilden' een weg voor andere vrouwen hebben gebaand.

 

Misschien heeft bij de keuze van de titel deze literair historische achtergrond een rol gespeeld. De gedichten in de bundel maken zichtbaar dat De Waards haar dichterschap nu langs andere lijnen afgrenst. Haar vrouwelijke stem is in haar liefdesgedichten weliswaar verneembaar, maar dan toch bijna uitsluitend in de keuze van het persoonlijk voornaamwoord. In de articulatie van afwijzing, verlangen, verdriet, vervulling en miscommunicatie maakt zij gebruik van de traditionele dichterlijke taal van geliefden. En precies op het dichterlijke gebruik van taal lijkt de titel Anderling geënt. De gelijknamige afdeling in de bundel begint met een plaatsbepaling van de dichter in deze tijd:

 

    En in een tijd, waarin een dichter

    geworden is tot curiosum, tot

    marginaliteit, een tijd ook

    waarin alle talen, (als de zijne)

    zich vermengen of verdwijnen

 

    toch dichter te willen zijn

    van zo'n historisch rijk, maar klein

    en koppig taalgebied, dat van

    een eigenzinnigheid van zeggen is

    en in benoemen authentiek.

 

Tekenend is in dit verband dat Elly de Waard voor dichter de mannelijke vorm kiest. Ook de dichters waarin zij in motto's en titels openlijk naar verwijst, zijn mannen: Leopold, Valéry, Hölderlin. Via deze omweg komt toch de eigenlijke betekenis van de titel weer in beeld. De dichter is de anderling, een witte raaf die zwarte eieren legt. Daarin zijn opnieuw traditionele betekenissen opgenomen. Het ei als metafoor van het gedicht is verwant aan de beeldspraak waarin het gedicht verbeeld wordt als kind. De dichter die naast, of tegenover de gemeenschap staat, is een denkbeeld dat vanaf de romantiek opgeld doet.

    Dit gedicht heeft meer, de poëzie van De Waard typerende eigenschappen. De keuze van de woorden 'koppig' en 'eigenzinnigheid' vond plaats op grond van hun meerzinnigheid in deze context. Dat de dichter in dit gedicht mannelijke is, lijkt mede ingegeven door de mogelijkheid die hij daarmee bood om te rijmen. Elly de Waard houdt van duidelijk klankspel in haar poëzie. Meestal kiest zij niet voor eindrijm, zoals hier, maar bij de keuze van de woorden laat zij zich leiden door de mogelijkheden tot voorrijm of binnenrijm die ze haar bieden.

    Bij haar voorliefde voor het klankspel tussen de woorden gaat zij zover dat regelmatig archaïsche woorden neemt of verbleekt rijm dat je alleen nog bij zondagdichters verwacht. Daarin is haar poëzie zeer verwant aan die van Huub Beurskens. Hun beider amateurisme in woordkeuze en zinsconstructie is schijnbaar. Het is een superieur spel. Zij zetten het in om eens te meer hun meesterschap en virtuositeit te tonen. De poëzie van Elly de Waard in deze bundel is alleen strenger en minder exuberant dan die van Beurskens in de laatste jaren.

    De verwantschap tussen de poëzie van Elly de Waard en die van Huub Beurskens gaat verder dan alleen de techniek. Beiden balanceren op het slappe koord van het sentiment boven de afgrond van het sentimentele. Beiden vallen er wel eens vanaf. Bij De Waard ontaardt een gedicht dan in verbeeldingloze psychologismen.

    Zij loopt dat gevaar in haar poëzie, omdat het gevoel, het sentiment voor haar uitgangspunt is. Voor andere dichters is in het beginne het woord. En de woorden verzetten zich tegen de psychologie. Voor De Waard zijn woorden de noodzakelijke maar onvolkomen vervoermiddelen van het gevoel. Dat zij de dichterlijke vorm in de volgende strofe vergelijkt met wrakhout mag als een van de vele voorbeelden van zelfspot gelezen worden. Meestal zijn haar gedichten zeer degelijk getimmerd wrakhout:

 

    het gevoel dat bij iets

    voorgevallens hoort

    kan het niet stellen zonder

    beeld of woord, zonder het

    wrakhout van een vorm

    gaat het verloren

    op wat het meer is van

    zichzelf in de stille storm

    van alle dag -

 

gepubliceerd 1998


 

naar de bibliografie