Bijdrage aan de avond over William Carlos Williams (met Krijn Peter Hesselink, Samuel Vriezen, Martin Reints) in Perdu op vrijdag 14 mei 2010. Zie voor verdergaande evaluatie Vriezen vindt.
Ik wil vanavond aangeven dat een waarde van het werk van William Carlos Williams voor mij gelegen is in zijn vasthouden aan de opvatting over de lokaliteit, over de vrijwillige plaatsgebondenheid van de schrijver.
Volgens Williams is de levenslange toewijding aan het lokale, het concrete en nabije de enige manier om iets van universele waarde te creëren. Het resultaat van die toewijding is een ervaring van tijd in allerlei aspecten.
Noties van Jean Baudrillard over het verdwijnen van de tijd, en daarmee van het plaatsgebondene en van de verbeelding en de ervaring,
moeten duidelijk maken waarom juist die aanpak van Williams voor mij van waarde is.
In 1958 verscheen er een merkwaardig boekje van Williams met als titel I wanted to Write a Poem De ondertitel luidt The autobiography of the Works of a poet.Het is samengesteld door Edith Heal. Zij viste de belangrijkste publicaties van Williams op. In de eerste decennia van zijn productie verschenen die in kleine oplagen. Ze legde ze aan de bejaarde dichter voor en noteerde diens commentaar én relativerende opmerkingen van zijn vrouw.
Een van de dingen die het boekje vreemd maken is dat er herinneringen in worden opgehaald aan een ontdekkingstocht die niet is afgelopen. Zijn hele schrijvende leven was Williams op zoek geweest naar een nieuwe literaire ordening. En hij kon desgevraagd maar weinig passages in zijn eigen werk aanduiden waarvan hij zelf vond dat ze geslaagd waren. Tot zijn laatste boek verkende hij nieuwe mogelijkheden.
Dat open einde conflicteert met de afsluitende, patriarchaal gekleurde nostalgie waarmee de terugblik op al die afzonderlijke pogingen gepaard gaat.
Het boekje begint heel triviaal, zo lijkt het. Edith Heal hangt de vraag in de lucht naar de oorsprong van het dichterschap van Williams: ''Was he a born poet, wanting to write as far back as he could remember?''
Het antwoord is heftig: ''No, no. It began with an heart attack.''
Hij vertelt de anekdote. Op zijn zestiende of zeventiende deed hij mee aan een hardloopwedstrijd op school. Er ging iets mis. Hij kwam doodziek thuis. Dokter erbij gehaald en die stelde de diagnose ''Heart murmur.''
De verleiding is groot om dat te vertalen met ''gemurmureer, woordrijke protesten van het hart.'' Met de sportcarrière van de jonge Williams was het gedaan. Hij zegt: I was forced back on myself. I had to think about myself, look into myself. And I began to read.''
Eenzaamheid, zelfonderzoek en lezen, daarmee zijn de voorwaarden voor een consciëntieus, explorerend schrijverschap gegeven. En hij gaat schrijven, eerst naar het model en de maat van de Engelse romanticus Keats.
Ik haal deze anekdote aan omdat hij voor mij bij verdergaande lectuur van het werk van Williams minder triviaal werd dan hij op het eerste gezicht leek. Zijn schrijverschap, waarin leven centraal staat, komt voort uit een confrontatie met de dood.
Bovendien is Williams in zijn schrijverschap altijd op zoek geweest naar een nieuw ritme, een nieuwe maatvoering. Hij wilde poëtische vormen die adequaat waren voor Amerika. Hij wilde in zijn gedichten niet een Engelse hartslag, maar een Amerikaanse. Beslissend voor zijn ontwikkeling als dichter noemde hij zelf de vernietigende ontdekking dat zijn moedertaal niet het Engels was.
Onder invloed van het werk van Whitman liet Williams de prosodie van Keats los en daarmee wilde hij tevens loskomen van de Europese geschiedenis en traditie waar die voor stond. Hij gaf Whitman de credits voor de bevrijding daaruit, maar vond bij hem niet de oplossing. Zulke vrije verzen als van Whitman waren voor hem uiteindelijk geen poëzie – poëzie was voor hem zoeken naar ordening, maat en gecontroleerde adem en naar de prosodie van de Amerikaanse spreektaal. Whitmans poëzie ervoer hij als die van een hyperventilerende hardloper. Zelf zegt hij
dat hij over de ontdekking van het Amerikaans zijn hele leven heeft gedaan – a lifetime, zeggen ze dan in het Amerikaans en het Engels.
Ik wil nog een anekdote aanhalen. Ze valt af te leiden uit de Selected Letters. Aan Williams werd in 1946 een eredoctoraat toegekend. Uit een brief van 26 juni van dat jaar blijkt in welke problemen hij zich gebracht voelt. In de eerste week van oktober, wanneer de prijs zal worden uitgereikt, staat hij in het ziekenhuis waarin hij werkt, ingeroosterd voor zes verwachtte bevallingen. Bij de geboorte van een van die vrouwen, vijfentwintig jaar eerder, was hij al als arts behulpzaam geweest. Hij vindt dat hij ze niet in de steek kan laten: ''I simply can't abandon them even though the man I entrust them to would be more skilled than I am. What am I to do?''
Ook als deze brief een zelfstilering zou zijn, vind ik hem veel betekenend voor de beleving en opvatting van Williams over de noodzaak van verworteling in de locale samenleving en de tijdbeleving die daarmee gepaard gaat. Een vrouw helpen bevallen die hij een kwart eeuw daarvoor geboren heeft zien worden met een been van haar moeder om zijn nek, zoals hij schrijft – het tekent de continuïteit van zijn betrokkenheid bij het ritme van het dagelijks leven. Literatuur en leven zijn voor hem verstrengeld.
Als Edith Heal hem The complete Collected Poems van 1938 ter commentaar voorlegt, verzucht hij dat dat boek hem eindelijk de kans gaf
om eens rustig te gaan zitten om te kijken wat hij in de voorgaande jaren van en met zijn poëzie had geleerd – niet alleen over poëzie, maar ook over het leven: ''Two dominating forces had ruled, were still ruling me: the need to learn all I could about poetry and the need to learn all I could about life.''
Op dat moment werkt hij al geruime tijd aan zijn boek Paterson, het boek waarin hij rivier, stad en man laat samenvallen tot een complexe zoekfiguur om Amerikaanse geschiedenis – de geschiedenis van de plaats – te laten samenvallen met het ritme van de taal van die plaats. Zijn poëzie moet voor hem de ruimte zijn, waarin hij als import-Amerikaan de hartslag vindt van de taal die zijn identiteit vormt. Moet vormen, want in zekere zin is Amerikaan-worden zijn levensproject.
In 1939 schrijft hij in een brief naar aanleiding van een herdruk van In the American Grain woorden die ook op Paterson slaan: ''Of mixed ancestry – zijn vader uit Engeland, zijn moeder met complexe Zuideuropese, joodse en caraïbische wortels - , I felt from earliest childhood that America was the only home I could ever possibly call my own. I felt that it was expressly founded for me, and that it must be my first business in life to possess it; that only by making it my own from the beginning to my own day, in detail, should I ever have a basis for knowing where I stood. I must have a basis for orienting myself formally in the beliefs which activated me from day to day. Nothing in the school histories interested me, so I decided as far as possible to go to whatever source material I could get at and start my own valuations there: to establish myself from my own reading, in my own way, in the locality which by birthright had become my own.''
In Paterson resulteert deze aanpak in het dooreen weven van verschillende soorten tijd. Daarbij verdicht Williams de tijd door het gedicht uit te laten dijen:
- er is de cyclische tijd van de seizoenen
- er is de nauwelijks meetbare tijd van het landschap
- er is de historische tijd van de samenleving
- er is de individuele tijd van afzonderlijke individuen
- er is de tijd van de taal zelf, die ook weer in zichzelf gelaagd is.
Het verzwegen pijnpunt van de Amerikaanse geschiedenis,
dat de natie gebouwd is op de genocide op de oorspronkelijke bevolking wordt benoemd – de klagende tijd van verzwegen moord;
- er is de voortdurende reflectie op het lezen en schrijven zelf;
er is tijd van proza, er is tijd van poëzie; er is natuurlyriek, er zijn krantenartikelen, er is toneel, er zijn brieven en ga zo maar door
– het gedicht maakt tijd en taal ervaarbaar.
Zo produceert het identiteiten. Het produceert voor Williams wijsheid over het leven.
Ik maak nu een sprong.
Voor een artikel bezocht ik onlangs Poëzienotities, het weblog dat Jeroen Mettes bijhield van juli 2005 tot aan zijn dood op 26 september 2006. Er is iets in het verloop daarvan dat mij exemplarisch leek te zijn voor wat internet en de samenhangende virtuele wereld met ons doen.
Het blog begint met een enorme explosie van energie en ideeën. Mettes stortte zich met zijn grote eruditie, taalbewustzijn en denkkracht – dat is gecondenseerde, geconcentreerde tijd – op de dichtbundels die in de kast stonden bij een grote boekhandel in zijn woonplaats Den Haag.
Zijn analyses en de begrippen die hij introduceert, roepen in het begin gelijkwaardige reacties op. Bijna dagelijks ontstaan er discussies op niveau. Deelnemers brengen elkaar op ideeën. Ze komen op standpunten terug. Kortom er is dialoog.
Na pakweg een maand treden er veranderingen op. Mettes zelf wil de frequentie minderen omdat hij een spanning voelt tussen het medium van het blog en dat van zijn studie voor zijn proefschrift en van de colleges die hij moet voorbereiden. Reacties veranderen. Discussies waarin deelnemers hun geconcentreerde tijd van jaren lezen en leven met elkaar delen worden, lekgeslagen door korte snelle interventies met of zonder sarcastische toonzetting. De denktijd lost op. Kwaliteit die uit langdurig lezen en zorgvuldig formuleren ontstaat wordt gewantrouwd.
Kwaadaardigheid wordt in discussies verondersteld. Immers democratie is dat iedereen alles moet kunnen volgen?
Er zijn nog af en toe inspirerende flitsen, maar de Poëzienotities en de commentaren worden meer en meer kruisende monologen. De laatste posting van Mettes verbeeldt het gevoel dat je lezende krijgt. Alle spanning opwinding en alle gedeeld plezier in ontdekkingen is uit de deelnemers gezogen – niet door deze of gene beperkte deelnemer, maar door het medium zelf, dat zulk soort nivellerende destructieve bijdragen genereert. Het zuigt domheid aan zoals het de deelnemers leegzuigt. De laatste posting van Mettes is leeg – geen woord, geen beeld, geen link – leegte die niet meer ademt.
Dat deze persoonlijke geschiedenis exemplarisch is, valt af te leiden uit observaties van Jean Baudrillard. In zijn essay De moord op het Reële schrijft hij: ''In de virtuele realiteit komen absolute transparantie en absolute gelijktijdigheid in één punt samen. Deze kortsluiting en onmiddellijkheid van alle dingen in de globale informatie noemen we ''reële tijd'' (real time). Real time kan beschouwd worden als de Volmaakte Misdaad tegen de tijd zelf: want met de alomtegenwoordigheid en de onmiddellijke beschikbaarheid van de totaliteit aan informatie bereikt de tijd het punt van zijn vervolmaking, wat tevens zijn verdwijnpunt is. Want een volmaakte tijd heeft natuurlijk geen herinnering en geen toekomst.''
Bijgevolg worden in de virtuele ruimte alle traditionele functies waardeloos die de identiteit van een mens uitmaken. Niets werkt meer, noch de kritiek, noch de politiek, noch het seksuele noch het sociale.
Als Baudrillard gelijk heeft, verklaart dat waarom op internet soms geen remmingen lijken te bestaan – dat mensen hun virtualiteit loskoppelen van hun (empirische) identiteit. Identiteit ontstaat uit ritme, accentpatronen in een tijdsverloop. Zelfreflectie is alleen mogelijk als je niet met jezelf samenvalt. We kunnen onszelf en de ander alleen ervaren als we nog ruimte en tijdsverloop ervaren. Hoe sneller internet, hoe minder er van ons overblijft. Het globale van internet lost het locale op – is totalitair.
We verliezen ons vermogen onze plaats te bepalen en en dus om onze plaats te kennen, we verliezen ons vermogen om iemand te worden met en tegenover anderen. Baudrillard zegt: ''We begeven ons in een wereld waar alles wat alleen als idee, droom, fantasie of utopie bestaat teniet gedaan wordt, omdat het onmiddellijk gerealiseerd , geoperationaliseerd wordt. Niets zal als idee of concept overleven. Je zult zelf niet genoeg tijd hebben om je er een voorstelling van te maken.''
Voorstelling, verbeelding, het is een kernbegrip van het werk van William Carlos Williams. Zijn werk is van waarde omdat het laat zien hoe het is om een leven lang aan één project te werken, aan te komen waar je thuishoort te verkennen wat je beweegt, het ritme te zoeken van de taal die je spreekt en die om je heen gesproken worden, de tijdgeledingen, de geschiedenis te onderzoeken waaruit je voortkomt. Zo, in de verkenning van wat beweegt en stilstaat in onze plaatselijke bepaaldheid, kunnen we weerstand bieden aan het oplossen in een levenloze universaliteit, aan de uitwissende vrijheid van de globale wereld.
Williams zelf was ervan overtuigd dat hij maar een enkel maal de taal gevonden had die hij zocht. Hij wees de passages aan waarin hij zich geslaagd achtte. Ik lees er één voor. Het is er een die over tijd en beweging gaat: over herinnering, over het onverwachte, over verlies. Het is raar natuurlijk dat ik het voorlees. Op de middelbare school heeft men geprobeerd mij een Engelse zinsmelodie bij te brengen. Williams probeerde zijn leven lang te ontsnappen aan de mal van het Engels en eindelijk Amerikaans te schrijven en te zijn. In deze passage vond hij zichzelf geslaagd:
The descent beckons
as the ascent beckoned
Memory is a kind
of accomplishment
a sort of renewal
even
an initiation, since the spaces it opens are new
places
inhabited by hordes
heretofore unrealized,
of new kinds –
since their movements
are towards new objectives
(even though formerly they were abandoned)
No defeat is made up entirely of defeat – since
the world it opens is always a place
formerly
unsuspected. A
world lost,
a world unsuspected
beckons to new places
and no whiteness (lost) is so white as the memory
of whiteness.