Overvloed, Kritieken en kronieken over poëzie
Inhoud:
Absoluut, maar bijna niets, over H.C. ten Berge
In het essay over H.C. ten Berge staat ‘De laatste modernist’ centraal, het openingsgedicht van de bundel Oesters & gestoofde pot. De analyse van het gedicht functioneert als prisma. Vele lijnen uit het oeuvre van Ten Berge komen erin samen. Het licht van de analyse laat vele lijnen zien. Het gedicht toont een crisis in het dichterschap van Ten Berge, die door middel van het gedicht wordt overwonnen. Is niet elke dichter die er in de wereld en letteren toe doet een laatste modernist, een dichter die elke keer opnieuw zichzelf op het spel zet, een speler voor wie alles op het spel staat?
Inzepen en afspoelen, over Paul Marijnis
Paul Marijnis wil in zijn poëzie ‘de wezenlijke aard der dingen’ beschouwen. Hij wil de dingen bevrijden van de menselijk blik, zoals de Franse dichter Francis Ponge dat deed. In deze kritiek onderzoekt Groenewegen of de gedichten tegemoet zijn gekomen aan de wens van hun dichter.
De eenheid van de versplintering, over Arjen Duinker
Martinus Nijhoff noemde een van zijn beide grote stadsgedichten ‘Het uur U’. Arjen Duinker schreef het lange stadsgedicht ‘De uren’. Meervoudigheid tegenover een verheven enkelvoud. Daarmee lijkt alles gezegd, wat in een nader precisering dient te worden ontvouwen. Maar zoals twee ogen één blikveld vormen, blijkt ook Arjen Duinker maar een eenvoudig mens.
Al was het maar in de vorm van een vraag, Over Postmoderne poëzie in Nederland en Vlaanderen
Al geruime tijd kijken verschillende scribenten vanuit een postmodern perspectief naar recente Nederlandstalige poëzie. Zoals dat gaat met verse uit het buitenland geadapteerde theorieën, veel begripsmatige eenheid is er niet Evenmin is er een duidelijke afbakening van wat allemaal ‘postmoderne poëzie’ mag heten Noch is men tot klaarheid gekomen wat de term in Nederland en wat zij in Vlaanderen beduidt. De neerlandici Thomas Vaessens en Jos Joosten bundelden hun krachten voor een boek over deze materie. In deze kritische bespreking gaat Hans Groenewegen nauwkeurig na wat de auteurs beweren, en of de structuur van hun betoog de beweringen ondersteunt. Zijn conclusies zijn hard − en tonen in de spiegel de uitgangspunten van zijn kritische praktijk. Ondanks hun stelligheid, scheppen Vaessens en Joosten slechts verwarring. De term postmodernisme betekent in hun boek dan dit dan dat. Op de ene pagina halen ze de ene autoriteit aan, op de volgende pagina zonder reflectie een andere. Regelmatig voeren zij poëzie aan als argument in hun betoog, in plaats van dat zij haar met een onvooringenomen analyse vereren, of haar gelegenheid geven vraagtekens bij hun uitgangspunten te plaatsen.
In tegenstroom een kwartmaat ruis, over Geert Buelens
Schreven dichters maar niet over poëzie. Te vaak komen er lezers naar voren die hun gedichten achter dat wetenschappelijk of kritisch werk verbergen. De dichter Geert Buelens dwingt in zijn debuut Het is de lezer in stevige ritmes. Om hem te laten struikelen op het moment dat hij er zich aan overgeeft, Als hij zich daaraan overgeeft, kan de lezer vergeten dat Buelens in schitterende studie schreef over, ja waarover ook al weer ...
Gelijktijdigheid van het tegengestelde, over Jacob Groot
Jacob Groot is zich in zijn laatste twee bundels gaan toeleggen op het sonnet. Hij geeft een zeer eigen gestalte aan deze beproefde vorm. Dit essay laat enkele van Groots technieken zien − zijn klinkdicht vertoont geen klassieke eindrijmschema’s, maar is samengesteld uit klankclusters; de klassieke volta krijgt een microscopische toepassing in de contrastrijke woordkeus en het schouwende en beschouwende is ineengeschoven. Technische bespiegelingen op zichzelf betekenen niets. Daarom onderzoekt Groenewegen het verband met het hoge doel van Groots poëzie: te laten zien dat Zij er is.
Lopend schrift, over Koos Geerds
Insekten is de meest consistente bundel die Koos Geerds tot nu toe schreef. In zijn opvatting is het de taak van de poëzie de chaos te bestrijden die wij waarnemen. Zij kan de orde zichtbaar maken die verwijst naar de Goddelijke orde. Wat zijn poëzie intrigerend maakt, is dat door zijn woordkeus de twijfel plaats krijgt in het hart van de ordening.
Experiment en noodsprong, over Hans Andreus
Hoe repareer je de gaten in het collectieve literaire geheugen? Eenvoudig. Door te schrijven over enkele gedichten van een dichter als Hans Andreus die steeds weer voorwerp is van vergetelheid. Met de mensen die vervolgens lezen over diens tegenstrijdige opvattingen over het dichterschap, weeft de scribent een vangweb over dat gat.
Genot als drijfveer, een rêverie, over Christine D’haen
De debuutbundel van Christine D’haen die hij in handen kreeg, bleek nog niet opengesneden. Toen Hans Groenewegen de eerste bladzijden had opengesneden, ontdekte hij gedichten waarin het ontstaan van D’haens dichterschap strofe voor strofe is te volgen. Het verleidde hem tot het doordenken van een mogelijke ontmoeting eind jaren veertig van de jeugdige dichteres en een jonge dichter die een van de belangrijkste dichters van de twintigste eeuw zou worden. Want toont, bij alle verschillen, hun poëzie geen grote verwantschap?
Omwille van de schaduw, over Jan Lauwereyns
Wie de bundels van Jan Lauwereyns achter elkaar legt, ziet dat hij te maken
heeft met een eigensoortig experimenteel dichter. Niet alleen sluit elke bundel
een project af, zoals we bij meer goede bundelschrijvers kunnen zien, elke
bundel is tevens het einde van de dichter. Lauwereyns, wetenschapper van
professie, ontwerpt zichzelf elke bundel opnieuw. Hij doet dat in experimenten
waarin ethische vragen verweven zijn met vragen over literaire vormen en
tradities. In dit essay zijn de eerste drie bundels van Lauwereyns achter elkaar
gelegd.
Walgelijk, waar – een poëthica, over Erik Bindervoet
De helft van een Siamese vertalers/essayistentweeling gaat solo in de poëzie. Aap is de vierde bundel van Erik Bindervoet. De strakke vormgeving in vier omvangrijke en verweven reeksen kwatrijnen, contrasteert met de voorafgaande bundels. Aap blijkt bij nadere beschouwing een laboratorium waarin onderzocht wordt hoe het dagelijkse geatomiseerde leven in de stadse chaos door angst en wellust kan samenklonteren in collectief geweld. Door op eigen wijze maatschappelijke vragen op te werpen raakt poëzie verweven met ethiek.
Medeplichtige getuige van de overlevende, over Armando
Ter gelegenheid van Armando’s zeventigste verjaardag verschenen de Verzamelde gedichten. Dat was een goede aanleiding om te herlezen en het ongelezene te lezen. In die indringende ervaring werd het woord ‘onschuld’ voorgoed verminkt.
Woekeren met je afkeer, over Maarten Doorman
De dichter Maarten Doorman heeft een visie op Nederland, die in de loop de jaren sterk is veranderd. In zijn eerste bundel zingt hij lofliederen op het open landschap. Later benauwen hem de vinexlocaties. Krijgt zijn irritatie overtuigend beslag in zijn poëzie, dat is de vraag van waaruit deze korte beschouwing vertrekt.
Het uithouden is alles, over Erik Spinoy
Spinoy is een echte bundelbouwer. Bovendien kijkt hij bij elke volgende bundel terug. Waar heeft zijn werk hem gebracht en wat zijn de nieuwe vragen die als gevolg daarvan gesteld moeten worden? Zo ontwikkelt hij zich tevens tot een oeuvrebouwer. In dit essay wordt de constructie van het fragmentarische, organische bouwwerk getoond. Daarbij is er aandacht voor de politieke en ethische vragen die Spinoy met zijn werk opwerpt. Ook wordt de vraag gesteld hoe de constructiedrift van Spinoy zich verhoudt tot zijn poëticale theorieën waarin voorstellingen van schrijvers worden ontmanteld,. als zouden zij hun teksten onder hun subjectieve controle kunnen houden.
Polyfonie op een streep door de wildernis, over Geert van Istendael
Geert van Istendael houdt van Brussel. In al zijn dichtbundels wijdt hij gedichten aan deze internationale stad. Zijn liefde blijft onverminderd groot. Zijn houding is in de loop der jaren veranderd. Aanschouwde hij in vroeger tijden met afkeer en afweer haar verval, in zijn jongste bundel zingt hij een loflied op haar veelstemmigheid. Hoe anders is die houding eigenlijk?
Verschrijvend zoeken, over Lidy van Marissing
Om met een slapende hand te kunnen schrijven, moet je heel bewust schrijven. Lidy van Marissing volgt de dromen van haar hand. De tintelingen dringen verhevigd door in haar gedichten. Zo is het Hoe zij zoekt.
Als je de vorm verandert, over Mark Insingel
Geen dichter hecht zoveel waarde aan de betekenis van de materiële verschijningsvorm van zijn gedichten als Mark Insingel. Bij de uitgave van de bloemlezing Gezichten is voor een uitzonderlijke, luxe uitvoering gekozen. In dit essay over Insingels oeuvre worden de nieuwe betekenissen die zo ontstaan, nauwkeurig afgezet tegen de oude van de oorspronkelijke bundels.
In de amfoor van zijn eenzaamheid, over Lucebert
Wat hebben volgende zaken met elkaar te maken: de lezing van een aantal gedichten van Lucebert door Remco Campert tijdens de Nacht van de Poëzie van 2003, Luceberts bundel Troost de hysterische robot; Luceberts schilderij Drie groeifasen van een dichter en een ingezonden brief van Adriaan Roland Holst in Reflex, het tijdschrift van de Experimentele groep in Holland? In het essay ‘In de amfoor van zijn eenzaamheid’ hebben ze alles met elkaar te maken.
Verijdeling van de voltooiing, over René Huigen
Waarom voldoen de gedichten van René Huigen niet aan de hoge verwachtingen die ze oproepen? Misschien omdat de dichter ze welbewust laat ontsporen. Dat zou een ander licht op de zaak kunnen werpen.
Wachten op een voorbije ondergang, over Jan Baeke
Jan Baeke zou een paard willen zijn. Maar dat kan niet. Hij heeft te weinig cultuur. Daarom is hij een dichter die met een echolood zijn plaats probeert te bepalen in een wereld die hij maar niet leert kennen.
Het ritueel begrijpt ons niet, over Alfred Schaffer en J. Eijkelboom
In die goeie ouwe tijd van de jaren zeventig en tachtig had je de heldere tegenstelling van autonome poëzie aan de ene kant en anekdotische poëzie aan de andere kant. Zeg maar Eijkelboom versus Kouwenaar maar dan andersom. Nu zijn er de nieuwe anekdotici: Nachoem Wijnberg, Tonnus Oosterhoff, Jan Baeke en Alfred Schaffer. Ineens staat alles op zijn kop. Wat blijken Eijkelboom en Kouwenaar ineens gemeen te hebben vanuit dit nieuw perspectief. Wat scheidt Schaffer van Eijkelboom, wat delen beiden? Is Schaffer dan een experimenteel anekdoticus? Een verhelderend essay over als deze vragen in Overvloed.
Geboren uit het Nederlands, over Mustafa Stitou
In zijn bundel Varkensroze ansichten zet Mustafa Stitou eenmaal het woord moedertaal tussen aanhalingstekens. Twee gestileerde stipjes in een forse dichtbundel openen een afgrond van vragen naar identiteit, verbondenheid en verworpenheid. Stitou komt naast zijn traditioneel Nederlandse lezers staan en nodigt hen uit als hem te zijn. Maar lukt dat als de afstand tussen hen en hem een breuk is in hemzelf? Lezer laat u splijten, het zal u niet spijten.
Particuliere tijdingen, over Anne Vegter
Anne Vegter volgt de trend van de tijd. Zij gooit het private in de openbaarheid. Hier lezer, tast toe. Waarom voelt deze lezer zich dan toch buitengesloten? In zijn antwoord reikt hij naar het onoplosbare geheim van Vegters poëzie.
Het laken over de afgrond, over Peter Holvoet-Hanssen
De publicatie van de groteske poëticale roman De vliegende monnik was de aanleiding om de drie dichtbundels van Holvoet-Hanssen te herlezen. Ook die blijkt te lezen in de context van de groteske. De regels van waarneming en maatschappelijke omgang die ons zo vertrouwd zijn dat we vaste grond onder voeten voelen, blijken nergens op gebaseerd. Holvoet-Hanssen loopt over de dunne lucht die de afgrond afdekt. Wie loopt er mee achter hem aan?
In ouderlijke monden begint de zondeval, over Henk van der Waal
Henk van der Waal is een volbloed romanticus. Hij verlangt terug naar het paradijs, het paradijs van de sprakeloosheid. Toen viel een mens nog met zichzelf samen. Nu breekt elk woord dat hij spreekt hem in tweeën. Van der Waal wil zich terugschrijven naar dat paradijs. Maar drijft niet elk nieuw woord hem er verder vandaan, omdat het de tussenliggende geschiedenis van verantwoordelijkheid en schuld zichtbaar maakt?
Nam het sonnet wraak, over Maria van Daalen
Ooit debuteerde Maria van Daalen met vrije verzen. Nu kiest ze voor de meest gebonden vorm uit de literaire traditie, het petrarkistisch sonnet. Tegelijkertijd kiest ze voor eigen accenten. In dit essay wordt onderzocht hoe die accenten zich tot de traditie verhouden en wat de keuze voor het sonnet voor verschuivingen bewerkt in de mystiek angehauchte liefdesthematiek in Van Daalens werk.
Spelen en zich verspelen, over Esther Jansma
Sommige gedichten van Esther Jansma lijken een luchtig spel. Lezenderwijs word je vervolgens meegesleept in een wereld waarin alles op het spel staat. Daar, ergens in die vreemde wereld verandert de dichter bijna ongemerkt de regels. Dat doet ze om de grootste valsspeler, de dood, buitenspel te zetten.
De nasmaak van de taal, over Van der Graft
Dit essay gaat nader in op een aantal gedichten uit de periode dat Van der Graft nog Guillaume van der Graft heette. In die gedichten staat de relatie tussen de dichter en de doden centraal. De dichterlijke taal zelf is geritmiseerd door het als in de dood stokken van de adem. Van der Grafts verhouding tot de dood en de doden kan worden vergeleken met die van Gerrit Achterberg − zij kijken elk een andere kant op.
Een vreemde, mijnheer, over Gerrit Achterberg
En daarom nu Gerrit Achterberg zelf aan het woord. Dit keer is een gedicht naar voren gehaald dat een lezing mogelijk maakt die haaks staat op de gebruikelijke gedichten-van-Achterberglezingen.
Osmose, over Anneke Brassinga
De poëzie van Anneke Brassinga ontstaat in het orfisch schemergebied. Dat is een gebied waarin de taal dooddoorlaatbaar is. Rouw en pijn verhevigen betekenis zo, dat er over het onuitsprekelijk toch nog iets te zeggen valt. Met deze poëzie bijvoorbeeld.
Deze is aansprakelijk, over Frans Budé
De gedichten van Frans Budé brengen iets moeilijk vatbaars aan het licht. Het essay over zijn werk is dan ook een voorzichtig essay. Het probeert tastend enkele betekenissen uit, deinst terug, probeert weer enige andere betekenissen. U bent uitgenodigd mee te denken, of er tegen in.
Door een webgedicht nader beschouwd, over Tonnus Oosterhoff
Tonnus Oosterhoff experimenteert op het net met gedichten die voortdurend in beweging zijn. Zinnen lichten op en verdwijnen. Soms komen ze terug. Soms worden woorden vervangen. Soms vallen er gaten. Wat betekent dat eigenlijk voor de rol van de lezer? Misschien herinneren deze gedichten hem er wel aan dat het gedicht bepaalt wat er te lezen valt, en niet de lezer. Meer bescheidenheid voor lezers die poëzie op laten gaan in wat zij ervan vinden. Meer bescheidenheid voor dichters die poëtische kwaliteit verwarren met hun eigen al dan niet luidruchtige persoon. Meer zelfbewustzijn voor de gedichten. Meer ongepaste schoenen voor wie ze aan wil trekken.
Bijeengebracht om op te breken.
Criticus Yves T’sjoen koos zeven gedichten uit van zeven zeer verschillende dichters. Hij legde ze voor aan een aantal poëziecritici. Hij vroeg hen een pagina over die gedichten te schrijven. Het was een experiment. In die zevenvoudige spiegel moest iets oplichten van de vooronderstellingen van die critici. Of dat in mijn geval gelukt is kunt u in Overvloed nalezen. De gedichten zijn van Erik Spinoy, Ingmar Heytze, Paul Bogaert, Esther Jansma, Luuk Gruwez, F. van Dixhoorn en Ilja Leonard Pfeijffer.
Voor de verschijning al, over Jozef Eijckmans
Donker noemen wat helder opkomt, over Ilja Leonard Pfeijffer
Ilja Pfeijffer is een mystery-man. Waar gaat hij heen waar komt hij vandaan. Een analyse van de resten in zijn alchemistenkolf toont aan: op een bodempje Hans Faverey goot hij een overdosis Hendrik de Vries. Wat er uit zijn kolf opborrelde noemde hij Lucebert. Maar het is niet dat goud wat er blinkt. Het resultaat blijkt onvervalst Pfeijfferdoublé.
Afscheidsmuziek, over Nachoem M. Wijnberg
Als Paul Rodenko uit de hedendaagse dichters een favoriet zou kiezen, zou het dan niet Nachoem M. Wijnberg zijn? En nog veel meer over Eerst dit dan dat en de rol van Juan de la Cruz.