Licht is de wind der duisternis (redactie Hans Groenewegen)
Hans Groenewegen, Het wonderbeeld van een woord
Voor het eerst verschijnt de poëzie van Lucebert in het kader van de modernistische poëzie. Een zorgvuldige liefdevolle lezing van ‘mijn gedicht’ uit de bundel amulet blijkt als prisma voor Luceberts hele oeuvre te werken. Groenewegen baseert zich op inzichten in het internationale modernisme zoals die zijn geformuleerd door Ocatavio Paz en Paul Rodenko.
R.A. Cornets de Groot, Ontwerp voor een quizz
'Wat ik wil is een impulsieve omgang met poëzie, en dat betekent een intelligente omgang: want intelligentie is immers zelf een impuls, en als het goed is, de sterkste impuls.' Een van de meest inspirerende essayisten over poëzie is R.A. Cornets de Groot. Lucebert behoorde tot zijn lievelingsauteurs. In de nalatenschap van Cornets de Groot bevond zich een ongepubliceerd essay over het gedicht 'hoop op iwosyg'. Hij leert je met alle middelen lezen, zonder het gedicht uit het oog te verliezen.
Anja de Feijter, Verbannen naar het paradijs
In 1995 werd een verzameling handschriften en typoscripten van Lucebert geveild. Onder de titel 'Kaf en korrels' is het nu te vinden in het Letterkundig Museum te Den Haag. Lucebertdeskundige Anja de Feijter inventariseert de verzameling en doet een eerste aanzet tot interpretatie. Het materiaal geeft veel inzicht in de achtergronden en de ontstaansgeschiedenis van Luceberts vroege werk. De Feijter kenschetst Luceberts belangwekkende poëticale geschrift 'De tortuur der muzen' (1949) dat in het documentendeel van Licht is de wind der duisternis voor het eerst is gepubliceerd.
Peter Hofman, Ik heb met de poëzie gezeuld
Peter Hofman doet onderzoek naar feiten uit het leven van de jonge Lucebert. In dit verhaal gaat hij nader in op de eerste jaren na de oorlog. Via de katholieke koperslager Henri van Draanen kwam Lucebert in contact met de Franciscanessen in Heemskerk. Hij verwierf de opdracht voor het maken van muurschilderingen. Het werk werd afgebroken. Elementen uit die episode kwamen terecht in het 'voorwoord voor val voor vliegengod'. Hofman introduceert tevens gedichten, aanzetten tot gedichten en notities uit aantekeningboekjes uit die jaren. Voor het eerst krijgen we een glimp van de nog ongekende aanloop van Lucebert tot zijn overweldigende debuut.
Suzanna Héman, Mijn ware naam
Lucebert maakte tussen 1948 en 1951 een aantal boekjes voor vrienden en geliefden. Daarin combineerde hij gedichten met beeldend werk. Héman beschrijft die volstrekt unieke boekjes. Uniek zijn ze omdat elk boekje enig in zijn soort is. Uniek zijn ze omdat ze tegelijk een beeld geven van Luceberts dichterlijke en zijn beeldende ontwikkeling. Hier probeert een dubbelkunstenaar alles uit wat hem voor de pen komt. Het artikel is rijkelijk versierd met facsimiles van de unica, waardoor ze nu voor iedereen toegankelijk zijn.
Redbad Fokkema, Heilige nuchterheid
Fokkema plaatst het vroege werk in het perspectief van de Romantiek. Het is een nieuwe benadering die Lucebert in de traditie van het internationale modernisme plaatst. Deze positionering van Lucebert waarin het werk van Friedrich Hölderlin een belangrijke rol speelt, blijkt ook een goed startpunt om naar het late werk van Lucebert te kijken. Fokkema baseert zich op zijn diepgaande kennis van niet makkelijk toegankelijk materiaal
Uit de nalatenschap
Dit deel is verlucht met onbekende foto's. Daarbij zijn enkele fotografische zelfportretten.
Pronkstuk is 'De tortuur der muzen'. Deze tekst uit 1949 kan als Luceberts beginselverklaring gelezen worden. Dichters leven van het dagelijks 'wonder van het pessimisme'.
Opgenomen zijn brieven aan Aldert Walrecht, R.A. Cornets de Groot en Rosemarie Still, die poëzie van Lucebert in het Duits vertaalde. De brieven laten zien dat Lucebert een begenadigd prozaïst was. En ze tonen hoe de dichter zelf tegen zijn werk aankeek.
Gillis Dorleijn, Blower en wailer
Dorleijns essay is baanbrekend. De liefde van de Vijftigers voor jazz is bekend. Niet eerder werd zo grondig het motief van de jazz in de poëzie van Lucebert geïnventariseerd. Belangrijker is echter dat Dorleijn laat zien dat de improvisatie als compositorisch principe van de jazz een vruchtbaar analytisch uitgangspunt is om gedichten van Lucebert te benaderen. Jazz was voor hem niet alleen een merkteken van de tegencultuur van de jaren Vijftig. Tussen zijn poëzie en jazz bestaat een artistieke verwantschap.
Barber van de Pol, De kosmische kaakslag
Vanaf het begin van de jaren zestig bracht Lucebert een belangrijk deel van het jaar door in Spanje. Hij werkte daar niet alleen in zijn atelier. Hij leerde er ook de Spaanse literatuur en beeldende kunst kennen. Barber van de Pol gaat de sporen na die belangrijke Spaanse dichters in het werk van Lucebert hebben getrokken. En zijn toont steekproefsgewijs verwantschappen met bijvoorbeeld Lorca, Salinas en Guillén.
Arjen Mulder, Het zwijgen van Lucebert
ík tracht op poëtische wijze' is een van Luceberts meest geciteerde en becommentarieerde gedichten. Mulder vindt een nieuwe ingang. Hij toont dat fotografie voor Lucebert een metafoor kon zijn, van zijn gedichten. Mulder plaatst langs die weg en met behulp van de mediatheorie de ontwikkeling van Luceberts oeuvre tegen de achtergrond van de revolutionare veranderingen die in de afgelopen vijf decennia in de media hebben plaatsgevonden. Hij ontwikkelt een visie op de poëtische stilte in het oeuvre van Lucebert en op de relatie tussen het werk van daarvoor en daarna.
Lucas Hüsgen, Vallende vlinders
Lucebert heeft nooit gezwegen over zijn bewondering voor het werk van Hans Arp. Lucas Hüsgen kent zowel het werk van Arp en dat van Lucebert. Op zijn geheel eigen, intuïtieve wijze onderzoekt hij de dialoog die Lucebert in zijn poëzie met Arps poëzie aangaat. Hüsgen maakt daarbij naar aanleiding van 'visser van ma yuan' een uitstap naar het boeddhisme.
Cyrille Offermans, Vogel leven
Over het late werk van Lucbert is nog maar weinig geschreven. Iedereen voelt zich maar steeds weer aangetrokken tot het vroege. Cyrille Offermans gaat in dit essay uitgebreid in op dat late werk. Hij concentreert zich daarbij op het oratorium 'Troost de hysterische robot' uit de gelijknamige bundel. Offermans signaleert dat maatschappijkritiek in het late werk een dominante factor wordt. Hij richt zich op incidenten. Zijn 'tijdsdiagnoses hebben vrijwel altijd iets omvattends en totaals.' Zij komen voort uit een 'heelhuids' weten.