Een systeem waarachter je verdwijnt
Scarlatti is alles kwijt. De constanten / die het werk bepalen kennen echter zelden / ademnood. Zolang schoonheid wordt aanbeden, / wordt schoonheid ondergraven. De stem // die hardop aftelt, telt misschien ook / zichzelf af. Hans Faverey
I
Voor zijn bundel Jaagpad /
Rust in de tent / Zwaluwen vooruit ontving F. van Dixhoorn in 1994 de C.
Buddingh'-prijs voor het beste poëziedebuut van dat jaar. Op geheel eigen wijze
voegden de recensenten van De Volkskrant en Trouw hun ereteken toe
aan deze lauwerkrans. De eerste verklaarde: 'Het hoge woord moet er maar uit: ik
begrijp geen moer van de poëzie van F. van Dixhoorn.' De tweede sprak van
'autistische poëzie'. Hij voegde aan dat oordeel nog een relativering toe:
mogelijk was niet de poëzie autistisch, maar hijzelf. Een schijnrelativering,
want hij liet eraan vooraf gaan dat het 'natuurlijk' slechts een theoretische
mogelijkheid was.
Moet begrijpbaarheid
een belangrijk criterium zijn bij de beoordeling van poëzie? Begrijpen is het
onderbrengen van iets nieuws in bekende termen. Daarbij zie je af van de
onbekende elementen. Een dergelijke operatie is derhalve niet onschuldig. Niet
alleen de elementen waarop je geen grip krijgt verdwijnen uit het zicht, ook
wat de schrijver inzet om het systeem van begrijpen te ontregelen wordt op die
manier buiten werking gesteld.
Niet zelden komt het
voor dat literaire teksten een aantal van hun mogelijke leeswijzen verraden. Wie
poëzie wil lezen is daarom niet alleen op zichzelf aangewezen. Hij kan ook
afgaan op de tekst. De poëzie van F. van Dixhoorn bevat tal van eigenaardigheden
die een houvast bieden er meer mee te doen dan haar te ondergaan of af te
wijzen. 'je moet jezelf verrassen / om de kijker te verrassen / een systeem
vinden / waarachter je verdwijnt' schrijft hij in 'Jaagpad', de eerste reeks van
zijn debuut. Dat Van Dixhoorn zijn lezer allereerst kijker noemt, komt later aan
de orde. Hier gaat het om de verrassing. Om mijn lezers te kunnen raken, zo zegt
hij, moet ik mijzelf op een onbeschermde plaats raken. Hij brengt zich zelf uit
zijn gesloten systeem, om de lezers buiten zichzelf te brengen. Hij begeeft zich
met zijn poëzie op een voor hem onbekend terrein.
Dat betekent niet dat
er over de poëzie van F. van Dixhoorn helemaal niks gezegd kan worden. Je hoeft
je niet, uit irritatie over je onbegrip, af te sluiten voor wat je
voorstellingsvermogen in eerste instantie te buiten gaat. Je kunt je laten
verleiden een hand uit het raam te steken en voorzichtig beginnen met een
beschrijving van de eerste bundel.
Jaagpad / Rust in
de tent / Zwaluwen vooruit bestaat uit de drie reeksen waarvan de naam in de
titel terugkomt. Elk van deze reeksen is samengesteld uit tientallen korte
verzen, in lengte variërend van één tot rond de tien regels. Een regel bevat
zelden meer dan zes woorden. De verzen zijn genummerd, in de reeks 'Jaagpad'
bijvoorbeeld van 1 tot en met 4. Die nummering wordt herhaald en reikt over de
grenzen van de bladspiegel heen.
De verzen bevatten
hele eenvoudige waarnemingen, gewaarwordingen, overwegingen, weerwoorden,
mededelingen, citaten, nieuwsberichten. Zo begint 'Jaagpad' als volgt: '1.
niettemin valt op / hoe rustig hier de bossen zijn / zo aan de voorkant te
zien'.
Herhaling is één van
de belangrijkste technieken die Van Dixhoorn gebruikt. Sommige verzen keren
later in een reeks weer, sommige zelfs in een andere reeks. Op die manier is net
als met de rituele telling een eigenzinnig muzikaal ritme in de reeksen
aangebracht.
Een van de motieven
voor de herhaling lijkt Van Dixhoorn zelf te verwoorden als hij schrijft:
'tussen de bomen kom ik tot vier / steeds hetzelfde niet / vergelijkbaar'. Deze
zinsnede kan op verschillende manieren worden uitgelegd (begrepen). Een eerste
lezing zegt: de bomen (misschien mag je ook zeggen de verzen van dit gedicht)
zijn niet steeds hetzelfde, maar wel vergelijkbaar. Juist vanwege hun
verschillen kun je ze met elkaar vergelijken. Betekenis ontstaat uit verschil, betekenisgeven uit het erkennen en herkennen van verschil. Een tweede lezing kan
zijn: de bomen (verzen) zijn steeds hetzelfde, maar (daarom juist!) niet
vergelijkbaar. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn doordat dezelfde bomen/verzen
op een andere plaats, in een andere context iets onvergelijkbaar anders
betekenen. Of exact hetzelfde, zodat hun verplaatsing niets te betekenen heeft.
Op deze manier gaan mijn
beschrijvingen vanzelfsprekend over in pogingen te begrijpen. Met de aangegeven
bezwaren van dien wil ik er achter komen wat deze poëzie met mij doet. Het
geheim van die effecten ligt niet zozeer in een poëtisch verwoorde gedachte. Hij
ligt ook niet in een in de tekst gerealiseerde melancholie of in een treffend
verwoord verlangen. Dat geheim lijkt mij te liggen in de ritmes van de tekst.
Als ik me daar lezend aan overgeef, word ik bijvoorbeeld gedwongen dingen in
close-up te zien, en als ik me op het nabije heb ingesteld sta ik ineens in een
panorama. Als ik net voor een bos ben gezet, blijk ik me ineens tússen de bomen
te bevinden.
Van Dixhoorns reeksen
staan de lezer geen gedistantieerde houding toe. Zonder (direct) begrip moet hij
zich laten meevoeren in een bepaalde manier van kijken en bewegen. Of níet
natuurlijk. Men kan overgave weigeren in de wetenschap op een grens te zijn
gestoten. Wie deze gedichten echter de kans geeft grip op hem te krijgen,
begrijpt misschien nog altijd de gedichten niet, maar hij kan wel proberen zijn
eigen ervaringen met die gedichten te begrijpen.
Op een andere manier
valt er daarom nog wat over de ritmes van de reeksen te zeggen. Het ritme van
het zien is gebonden aan het ritme van het voortgaan. Lezend loop of fiets ik
mee. Het eerste woord van de bundel luidt 'niettemin'. Heb ik één woord gelezen,
blijk ik al in het bezit van een voorgeschiedenis. Ik was al vertrokken en ik
ben op weg naar een doel dat steeds voorbij het einde van elk vers ligt. Steeds
opnieuw.
Is er dan geen doel
(meer)? Rest dan alleen het gaan om het gaan? Dat is de vraag. De herhalingen
dringen het besef op dat ik niet vooruit kom. Tegelijkertijd blijkt een
terugkeer naar het uitgangspunt onmogelijk. Ik vertrok uit een zachtmoedige
tegenwerping: 'niettemin' en bevond me daarom al op weg voor ik vertrok.
Waar geen doel is kun
je ook niet vertrokken zijn. Ik kom lezend terecht in een beweging zonder
richting en ben tegelijk gedwongen me af te vragen of er wel beweging is. Iets
van de jachtige stilstand komt in de boven geciteerde regels tot uitdrukking.
Als alle bomen die ik zie steeds hetzelfde zijn, dan kunnen het ook dezelfde
bomen zijn en kom ik niet vooruit. Als ze niet steeds hetzelfde zijn, zou ik
vergelijkenderwijs wel tot mijn voortgang kunnen besluiten. Maar kom ik vooruit?
Zo lijken de reeksen
op een steeds hernieuwde vluchtpoging van iemand die niet weet hoe zijn
gevangenis eruit ziet en wat de maten ervan zijn. De laatste muur kan overal
zijn. Elke muur kan om de binnenste kerker zijn gebouwd. Waar flarden herhaald
worden in een en dezelfde reeks, of in een volgende reeks, daar kruist de
vluchtende een spoor dat hij eerder trok. Het tellen is een poging om punten op
de vluchtroute te markeren als houvast. Door hun herhaling veranderen ze van
herkenningspunten in vicieuze cirkels en ellipsen.
In de greep ervan,
begrijp ik het ritme van sprekend en tellend herhalen ineens als de spreekcadans
van iemand die zich uit zijn gevangenschap probeert te praten. Hij kletst maar
door, tegen de muren, tegen de bewaarders, tegen zichzelf. Almaar pratend,
mompelend, murmelend in de hoop ongemerkt buiten deze labyrintische gevangenis
te raken. Ik vermoed echter dat deze manier van spreken (dichten) voor de
spreker (dichter?) moet verbergen dat de taal zelf dat labyrint is. De draad van
spreken die uit de gevangenschap moet leiden, is de draad waarin de vluchteling
gaandeweg verstrikt raakt. Of anders gezegd, deze gevangene sluit zichzelf
sprekend in; de woorden uit zijn mond zijn de bewaarders die hem bewaken.
Dit beeld komt bij mij op nadat
ik me door deze poëzie heb laten grijpen. Zelf komt ze met andere beelden, met
andere beschrijvingen. Heel mooi vind ik de volgende omschrijving: 'zij denkt
erover / een eind bij het eiland vandaan / te zwemmen / zien / hoe het eruitziet
/ vanaf het water.' Hoever moet iemand zichzelf te buiten gaan, om inzicht in
haar situatie te krijgen? In ieder geval tot voorbij de klippen van het eigen
begrippenkader. Als je daar in de branding dobbert weet je tenminste waar die
zwempartij toe leidt: 'met zwemmen / kom je nergens anders / dan terug bij de
kleren'. Niettemin heb je gezwommen.
II
4. voor een loods
ook met een loods
aan boord
blijft de kapitein
baas over het schip
dan: ingenomen
1. sleept steeds
van alles naar de bodem
wat je mooi vindt
het is er nog stil
2. op de bodem
3. er zijn constanten
iedereen zoekt iets
wat herkenbaar is
een gedachte
kan een vaste vorm aannemen
Dit is de zevende pagina uit de
reeks 'Loodswezen I' die deel uitmaakt van de tweede bundel van F. van Dixhoorn,
Armzwaai / Grote keg / Loodswezen I (1997). Zij is in hoge mate
karakteristiek voor alle teksten uit alle reeksen van deze dichter, zowel die in
deze bundel als die in het debuut als die in Kastanje jo / Hakke tonen /
Hakke tonen / Uiterton / Molen in de zon (2000). Korte zinnen samengesteld
uit eenvoudige woorden zijn verdeeld over korte regels, geordend achter cijfers.
Elke reeks is op eigen wijze uitgeteld, soms van 1 tot 4, soms van 1 tot 9, soms
van 1 tot 3. 'Molen in de zon' heeft eenmaal het nummer 1.
'je moet jezelf
verrassen / om de kijker te verrassen / een systeem vinden / waarachter je
verdwijnt'. F. van Dixhoorns werk is een loot aan de stam van de visuele of
concrete poëzie. Deze met name door dichters van dada gepraktiseerde vorm is in
het Nederlandse taalgebied perifeer gebleven. Bekend zijn de typografische
experimenten van Paul van Ostaijen in De feesten van angst en pijn en
Bezette stad. Begin jaren zestig speelde in Barbarber het concrete
visuele aspect van de teksten soms een rol. De Vlaamse dichter Mark Insingel is
in de loop der jaren zijn experimenten met tekst- en letterbeelden trouw
gebleven. Henk van der Waal, die debuteerde in 1995, werkt met een keur van
driehoekige tekstbeelden. Marc Kregting hanteert rechthoekige tekstblokken.
De lezer van F. van
Dixhoorn dient zich tevens als kijker op te stellen. Pas als je afziet van je
eerste leesreflex en het tekstbeeld voorrang geeft boven de woorden van de
tekst, zie je iets wat zich op deze plaats alleen laat beschrijven. De tekst aan
de keerzijde schemert door de bladzijde heen. De teksten aan weerszijden vormen
samen een rechthoek. Je kunt nog verder gaan. Omdat die rechthoek elke reeks
zich blad na blad opstapelend als driedimensionaal beschouwd kan worden, vormen
de zijden en keerzijden van een reeks een doos. Misschien is het niet toevallig
dat de dichter in zijn debuut verschillende malen aan dozen refereert.
Het basispatroon van F. van Dixhoorns poëtische dozen is in alle reeksen gelijk: zestien regels hoog
(zeven centimeter) zeseneenhalve centimeter breed. Niet altijd zijn, als in
'Loodswezen I', alle regels met tekst gevuld. Witregels tellen mee. Zo ontstaan
variaties van verschillende rechthoeken op elkaar, of anders gezegd, stapeltjes
van twee doosjes van verschillende grootte. 'Rust in de tent' telt een blok van
vijf regels en een blok van tien, gescheiden door een witregel; 'Zwaluwen
vooruit' een blok van zes en een blok van negen. De daarop volgende reeks
'Armzwaai' in de daarop volgende bundel telt twee blokken van zeven regels,
gescheiden door twee witregels.
'Uiterton' is
samengesteld uit twee blokjes van vier regels, gescheiden door acht witregels.
Met deze derde bundel werkt F. van Dixhoorn op een nieuwe manier met de visuele
aspecten van zijn poëzie. Door een intensief gebruik van wit binnen het
rechthoekig basispatroon van zestien regels bij zeseneenhalve centimeter
ontstaan werkelijk driedimensionale objecten. Regels en tekstblokken verspringen
op de afzonderlijke bladspiegels zo, dat pas wanneer je een hele reeks tegen het
licht houdt, de rechthoek zichtbaar is. Extreem is de pagina uit de laatste
reeks 'Molen in de zon' waarop alleen 'gele poeder' staat. Steeds weer kleurt
bij lezing de pagina geel.
Laat de uitgever de
bundels van F. van Dixhoorn voortaan in glas uitvoeren: zoveel glazen platen als
een reeks teksten telt kort boven elkaar gemonteerd. Dan kan de lezer een reeks
in één oogopslag doorzien. Dan is zichtbaar dat de hoekige poëzie van F. van
Dixhoorn steeds vluchtiger wordt; dan is tastbaar dat men, al te achteloos, zijn
poëzie gemakkelijk breekt.
'wat zit er in die doos', vraagt
iemand in 'Jaagpad'. Van alles, maar er zijn zoveel constanten dat je steeds
weer dingen herkent. Gedachten krijgen dan als vanzelf de vaste vorm van een
beschouwing over deze poëzie.
In elke reeks
verschillen de tekstflarden onderling sterk van karakter. Er zijn eenvoudige
waarnemingen, over bijvoorbeeld de bomen die langs een jaagpad staan. Er zijn
abstraherende gedachten, de dagelijkse filosofietjes die meedrijven in onze
gedachtestroom. Er zijn fragmenten uit kinderliedjes zoals 'een aapje wou eens
lollig zijn'. Nieuwsberichten zijn opgenomen, over de levering van duikboten aan
Taiwan of over de vaste oeververbinding over de Schelde. Er zijn reflecties op
het eigen gedrag, literaire citaten, liefdevolle woorden, klachten over pijn,
boze uitroepen, plotselinge argumenten in discussies die al voorbij zijn of die
nog moeten komen. Kortom, met elkaar vormen de afzonderlijke teksten de golfslag
in de stroom van gedachten die iemand dagelijks door het hoofd gaat. Steeds
onveranderlijk anders. In de eerste reeks zouden het de gedachten kunnen zijn
van iemand die een lange periode over een jaagpad van de ene naar de andere
plaats fietst. In de tweede ligt iemand in zijn tentje en kijkt en luistert naar
de wereld om hem heen. Elders is sprake van Kouwenaars 'stilstaande wandelaar'.
Weer elders roepen de regels het beeld op van iemand die seizoen na seizoen door
zijn raam naar buiten staart.
Hoe willekeurig de
montage van al die onderscheiden flarden ook lijkt, de constanten in het werk
ondergraven die impressie. In alle reeksen zijn elementen te herkennen die in
een andere context al zijn voorgekomen, woorden die in andere formuleringen al
eerder zijn gebruikt. Regelmatig duikt een aapje op, of een eend, of iemand met
een hondje; iemand kijkt door takken naar het water, of naar de maan, of ziet
niets omdat de takken vol bladeren zijn; noten hangen in de bomen; er wordt
gedanst, toeristen komen langs, er rent regelmatig een man voorbij; de zon gaat
onder, een enkele bloem bloeit.
Je zou kunnen zeggen
dat F. van Dixhoorn naast de continuïteit van vorm voor de continuïteit van
personage heeft gekozen. Het is een verstrooid personage die tevoorschijn komt
uit het bric à brac van taal. Dit personage is niet onder te brengen in de
gangbare psychologistische termen. Hij heeft geen karakter. Hij heeft geen
persoonlijke geschiedenis. Hij heeft alleen de geschiedenis van zijn vluchtige
gedachtestromen. Hij kijkt, hij luistert, hij denkt, hij reageert.
F. van Dixhoorn
gebruikt zonder enige verfraaiing de meest simpele taal. Die is toegesneden op
deze persoon. Weinig mensen denken in samengestelde zinnen, gesmeed uit de
woordenschat van Prisma's Vreemde-Woorden-Boek. Toch verschijnen de reeksen als
ontoegankelijke, onbegrijpelijke poëzie. Dat zou kunnen samenhangen met haar
intieme karakter. Deze poëzie toont van haar personage de hoogste graad van
intimiteit. Daarom is een lezer zich onmiddellijk bewust van de enorme afstand.
Hij kan er niet zomaar bij. De begrijpelijke intimiteit van veel hedendaagse
literatuur en roddelbladen is toegesneden op consumptie. Zij is herkenbaar, dus
volstrekt onpersoonlijk.
Het personage mag
moeilijk te duiden zijn, makkelijker is het zijn plaats te bepalen. Hij bevindt
zich meestal in grensgebieden: voor het raam, op de grens van land en water, op
een jaagpad bijvoorbeeld, of in een tent op een eiland, of aan de kade kijkend
naar boten in de haven, op een boot die een woonboot zou kunnen zijn. Die
situering komt overeen met de tweeslachtigheid van de gedachtestroom zelf. Die
is vloeibaar, omdat ze altijd maar door kabbelt. Ze is vast, omdat ze zich
steeds herhaalt. Tijdsverloop doet er nauwelijks toe. De reeks 'Loodswezen I'
begint met de volgende vier regels:
1. even alleen
in blad komen
bloeien verkleuren
blad verliezen
In één gedachteflard met de duur
van een fractie van een seconde, in drie regels razen vier seizoen voorbij. Je
kunt ook denken aan iemand die een jaar lang voor zijn raam zit en naar buiten
staart. Vier regels die jaren duren. Verschillende malen kom je in dezelfde
reeks de regel tegen: 'een rennende man'. Waarheen hij rent, is niet duidelijk.
Naar een drenkeling, jogt hij, haalt hij hulp, is hij voortvluchtig? Doordat de
rennende man steeds weer in beeld komt, lijkt hij maar niet vooruit te komen.
Net als de lezer. Vluchtigheid als eeuwigheid.
F. van Dixhoorn schaaft net
zolang aan zijn teksten tot ze de indruk wekken van een dagelijkse chaotische
gedachtestroom. Met de nummering brengt hij een ordenende tegenkracht op gang.
Het muzikale raam van het ritme van de getallen biedt, net als het strakke kader
van de visuele compositie, een ruimte voor een denken dat anders zou
vervluchtigen voordat het zich van zijn constanten bewust zou worden. Muziek en
visualiteit bieden vaste vorm voor de gedachten. Niet verwonderlijk is daarom
dat in Van Dixhoorns totaalkunst met enige regelmaat van dansen sprake is. Dans
vertaalt de tijd van de muziek in de bewegingsruimte van en voor het lichaam.
Van Dixhoorn schrijft choreografieën voor taalbewegingen.
Met de visuele kant van zijn
poëzie geeft F. van Dixhoorn ruimte aan een indifferent element. Hoe abstract of
concreet ook gebruikt, taal is niet los te maken uit het proces van
betekenisgeven. Hoe zeer iemand ook recht wil doen aan het vreemde en de
eigenheid van de dingen, altijd kapselt hij ze in, in de subjectieve blik van
zijn taal. Eva Gerlach oppert een onmogelijkheid in een gedicht uit Alles is
werkelijk hier: 'Stel het was mogelijk / om de dingen te zien, gewoon /
zoals ze zich voordoen. Zo.' K. Michel zou blijkens zijn debuut Ja! naakt als
de stenen de dingen willen zien 'zonder aap noot mies ertussen.' Hans
Faverey sluit zijn ogen om de dingen niet met betekenis aan te tasten. Van
Dixhoorn vraagt zich af:
5. hoe kan ik
het eiland zien
zoals je het ziet
tegelijk zoals het is
slaap ik uit
dan slaap ik niet
De dingen zien zoals ze zijn,
indifferent voor de menselijke blik. F. van Dixhoorn voegt zijn hoogst
subjectieve gedachtestromen, die elk ding dat zij aanraken wegsleuren en
verslijten, in de indifferente blokvormen. Hij geeft de dingen daarmee een
ankerpunt, opdat ze niet meegespoeld worden. Kunst wordt bondgenoot van de
dingen tegenover de verslindende herkenning van het denken. En Van Dixhoorn
geeft zichzelf mogelijk een ontsnappingsroute uit de vicieuze cirkels van de
taal. Vorm en werkelijkheid, hoewel niet zonder betekenis waar te nemen, zijn
onaantastbaar. Dat verbindt ze.
2. zwarte eend
wonderlijke vlek
kan ontroeren
als niet een deel
van de werkelijkheid
erin is opgenomen
hoe nietig dit deel ook
het is onaantastbaar
(terug) naar het voorwoord met het overzicht