Met het oog van de ander, nawoord als opdracht

Altijd vergezelt je de blik van je geliefde.' Soms, als ik haar weken niet heb gezien, ben ik uitgenodigd met haar ogen te kijken. Dan mag ik het meervoudige zicht op het veelzijdige herwinnen. Daarom ga ik in de Gemäldegalerie in Dresden voorbij aan de schilderijen van de Saksische Canaletto, de werken van Greco, de portretten van Velázquez. Daarom ga ik voorbij aan overdadigheden van Rubens en aan de talloze vorstenportretten van Anthony van Dijck die de Saksische vorsten in de achttiende eeuw op het hoogtepunt van hun macht hebben aangeschaft om haar aura te versterken. Dertien schilderijen van Rembrandt zijn er; schilderijen die ze kent en waarvan ze houdt. Ik wil ze zien. Ik wil ze zien zoals zij ze mij zou hebben laten zien, opdat ik zelf iets zien zou; iets anders dan ik vanzelfsprekend zie.
    Rembrandts 'Zelfportret met Saskia in de gelijkenis van de verloren zoon' hangt naast een portret van Saskia waarop ze een rode bloem in haar rechterhand heeft. Ze houdt de bloem met een schuchter, aarzelend gebaar iets omhoog. Biedt ze hem de schilder, de kijker aan? Ze kijkt met liefde, zou ik zeggen. Naast deze Saskia met rode bloem hangt een Saskia als meisje. Is Saskia daar minder voordelig of minder goed geschil­derd?
    Het 'Zelfportret' intrigeert me. Waarom? Mijn geliefde zou goed kijken voor ze interpreteerde.

Ik zie een lachende man. Hij zit aan een tafel. Ik zie hem van opzij. Hij heeft zijn gezicht half gedraaid, in mijn richting. Hij kijkt me echter niet aan. Hij kijkt naar iemand die schuin achter me staat. De man is gekleed als jonker in officiersdracht. De boezeroen is rooiig met een wittig motief; de manchetten zijn wit. De leren kniebroek met franje heeft eveneens een rode kleur. Aan de brede riem hangt een degen. Op zijn hoofd draagt de man een zwarte baret met twee witte struisvogelveren. De baret beschaduwt zijn rechteroog. Het linker is in het licht. Hij heeft een snor. Zijn lach ontbloot een dubbele rij tanden. Met zijn rechterhand heft de man een lang smal glas hoog op. Zijn lin­kerhand rust op het onderste gedeelte van het lijfje van een vrouw die op zijn schoot zit. Het rokgedeelte van de jurk is wit. Het lijfje is van zwaar­dere stof, donker met wat versiering. De geroesde mouwen zijn donker. Valt er schaduw overheen? Ze lijken van dezelfde stof gemaakt als de rok. De vrouw heeft een ketting dunne koraalkralen dubbel om haar hals. Zij zit met de rug naar mij toe, maar ze heeft haar hoofd omgedraaid. Haar haar is opgestoken en wordt bijeengehouden door een eenvoudige haarband. Aan haar rechteroor hangt een lange oorbel, die een lichte schaduw op haar gezicht werpt. Op haar hele gezicht valt mild licht. Zij heeft haar lippen licht geopend. Glimlacht. Haar hoofd bevindt zich ter hoogte van de opgeheven rechterhand van de man. De blikrichtingen van beiden kruisen elkaar. Hij kijkt aan mij voorbij. Zij kijkt mij aan.
    Zij zitten aan een tafel met een zwaar Perzisch kleed. Er ligt een mes op, een deel van een tinnen bord is te zien, een stuk van een roemer. Op een grote schaal rust een pauwenkop met hals op een pastei, waarin twee vissenstaarten zijn gestoken. Rechts is een velours gordijn half weggetrokken. Is daardoor de scène zichtbaar gemaakt? Of is de ingang van een bedstee verborgen? Links aan de muur boven de tafel hangt het zwarte bord waarop in een taveerne de verteringen werden aangetekend.

Kijken blijft het referentiepunt van wat je ziet.
    Rembrandt schilderde een merkwaardige verloren-zoon-scène. Niet de zoon bij de trog met varkens (was dat de kinderbijbel van Anne de Vries?), niet zijn thuis­komst met de jaloerse broer op de achtergrond. Dit is de verloren zoon op het moment dat hij zijn erfdeel erdoorheen jaagt met Wein-Weib-und-Gesang (ik ben in Dresden). Zonder titel zou je dit schilderij eerder tot een andere groep afbeeldingen rekenen. Een zaal verder heb ik er zo een van Vermeer gezien. Jan Steen heeft ze ook gemaakt. Mannen, vaak soldatentypes, vermaken zich met een meisje. Bij Vermeer een meisje met edele trekken (bij Steen meer uitbundige volksere types). Ze kijkt naar het geld. Ze lijkt niet aangedaan door de hand op een van haar borsten. De hoerenmadam kijkt toe als op andere schilderijen van anderen, die dan 'De koppelaarster' heten, alsof het de lelijke oude hoerenmadammen zijn die het prostitutiebedrijf op gang houden.
    Als je dit 'Zelfportret met Saskia in de gelijkenis van de verloren zoon' tegen die achtergrond bekijkt, zet Rembrandt het thema in een ander perspectief. Rembrandt verbeeldt de zoon in liederlijke toestand. Hij verbrast zijn met ongeduld verworven geld. De pauwenkop verwijst in de schilderkunst van die jaren naar overdadigheid en verspilling. Tot zover voldoet het schilderij aan een verwachting. Saskia moet een deerne voorstellen. Haar beeltenis stemt echter helemaal niet overeen met het gangbare beeld van de deerne. Mijn geliefde vertelde dat röntgenonderzoek onder wat we nu zien een halfnaakte vrouw met luit onthulde. Dat past in het genre. Dit atypische tafereel is het resultaat van een bewuste ingreep van de schilder.
    De wel zichtbare vrouw zit met rechte rug. Haar gezicht is fijn geschilderd. De uitdrukking daarop heeft niets wellustigs. Zij begeert geen geld. Zij kijkt niet naar de man bij wie ze op schoot zit. Ze verleidt hem niet. Zij maakt geen schatting van de inhoud van zijn beurs. Ze kijkt niet naar iemand die zich buiten beeld in dezelfde als de geschilderde ruimte bevindt — de taveerne of het huis van lichte zeden. De man wel. Hij kijkt met de genietende trots van de aangeschoten veroveraar naar een drinkebroer.

De vrouw kijkt naar de schilder van het tafereel. Ze staat niet in betrekking tot de voorstelling van de schilder, maar tot de schilder zelf. Als zijn model valt ze uit haar rol. Ze speelt geen liefde. Ze speelt geen liefdeloos begeren. Ze richt zich niet naar de gewenste voorstelling van de schilder. Ze richt zich naar haar voorstelling van de man die ze ziet. Ze ziet hem werken aan het schilderij over de gelijkenis van de verloren zoon. Ze beziet hem met liefde. Haar glimlach is daarom zo geheimzinnig, omdat haar blik totaal verschillende werelden verbindt en scheidt. Met haar blik breekt Saskia de moraal van het verhaal. Met haar blik doet zij het schildersproject mislukken van de man die zij bemint.

Als het landschap dat hij wil schilderen hem niet bevalt, verplaatst de schilder een boom, of hij verbuigt hem naar de wind die hij altijd heeft weerstaan. Rembrandt had de rol die Saskia in het tafereel te spelen had, maar niet speelde, toch kunnen schilderen. Hij had haar als vrouw kunnen afbeelden die zich beschikbaar stelt aan wie haar goed betaalt. Hij deed het niet. Hij beeldde haar af in haar onvermogen, of in haar onwil deze rol te spelen. Door haar liefde voor hem te schilderen, schilderde hij haar met liefde. Hij kon haar niet verraden.
    Hoe anders is zijn blik op zichzelf: een vette lach, een trotse bezitterslust. De man die hij schilderde in de rol die hij zelf speelde, drinkt niet om van het leven te genieten, maar om het te verzwelgen. De wijn op dit schilderij dient slechts als vervoermiddel van de alcohol die de roes moet veroorzaken.
    De schilder in de rol van zondaar op zijn eigen schilderijen is niet ongebruikelijk. Dürer ging Rembrant voor in zijn kopergravure 'De verloren zoon als zwijnenhoeder'. Rembrandt zelf is een heidense moor op een schilderij van de kamerling uit Morenland. Hij is een man die betrokken is bij de kruisiging van Chris­tus. Hij zal tijdens het schilderen een lied van Revius hebben geneuried: ,,T' en zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten''.
    Zoals de lijdende Christus de zonden zichtbaar maakt van hen die hem aan het kruis doen lijden, maakt de beminnende Saskia, juist omdat zij het contract doorbreekt dat schijnbaar tussen hoer en hoereerder bestaat — dat van de wederzijdse lust — een aspect van de mannelijke lust zichtbaar. Rem­brandt gebruikt zijn afbeelding van Saskia's liefde voor hem om haar via het schilderij te tonen dat hij haar tegen zijn eigen aandrift in respecteert. Hij laat zien dat de man die hij is eigenlijk niet op haar liefde is toegesneden. Hij ontbloot zichzelf als de man wiens begeren niet op een ander mens gericht is, maar via een willekeurige vrouw op de vervulling van zijn eigen lusten. Saskia, zijn afbeelding van Saskia maakt die kant van hemzelf zichtbaar. Ondanks de schijn van het tegendeel speelt hij op zijn schilderij geen rol meer. Hij schildert zichzelf hoe hij is, zonder de vertekening van de verbeeldingsvolle liefde van Saskia.

Misschien zegt dit iets over de wijze waarop Rembrandt over het schilderschap denkt: een zelfportret als verloren zoon als gelijkenis van de schilder. Hij schildert Saskia in een zelfbewuste houding. Hij schildert haar gezicht met een uitdrukking, waarin het volle bewustzijn van haar eigen persoonlijkheid bewaard blijft in de liefdevolle blik op deze ene persoon. Zo is zij niet langer een schildersmodel dat een verhaal over de werkelijkheid moet verbeelden. Ze is de werkelijke Saskia in wier milde licht Rembrandts werkelijke gezicht als schilder zichtbaar wordt.
        Omdat hij haar schildert stelt hij haar, zodra hij als schilder van de ezel weg stapt, bloot aan de blikken van de kijker, aan mijn blik. Hij maakt het totaal private van haar liefde, die uitsluitend hem geldt, openbaar. Daar­mee verraadt hij, als schilder, haar liefde voor hem; juist omdat hij met liefde schildert. De enige verontschuldiging die hem als schilder overblijft, is zichzelf mee schilderen als schuldige; als iemand voor wie liefde zonder geschiedenis, zonder weten, zonder geweten is; iemand die het gehei­menis en het verborgene openbaar maakt.
    Tegelijk maakt hij de werkelijke kijker deel van de verbeelde wereld van het schilderij. De kijker is een voyeur. Middels de blik van de liefdevolle die mij aankijkt sta ik ineens op de plaats waar de schilder is weg gestapt. Die liefdevolle blik identificeert me met de wellustige man. Ik bevind me plots in de ruimte van de verloren zoon. Saskia ziet me niet meer. Rembrandt de zoon kijkt niet meer langs mij heen. Mijn blik verraadt me. Zo zou zij, die niet met mij in Dresden is, niet kijken. Hij ziet mijn bewondering en proost.


(terug) naar het voorwoord met overzicht