De eenheid van de versplintering
Het grootste gedeelte van Het uur
van de droom wordt in beslag genomen door één gedicht. Al eerder
publiceerde Arjen Duinker het lange gedicht 'Gistfabriek'. Dat is met zijn
acht bladzijden een niemendalletje vergeleken met dit veertig pagina's lange
'De uren'.
Duinker voegt zich naar een trend in de Nederlandse poëzie.
Veel dichters wagen zich aan lange, epische gedichten. Zij treden daarbij vaak
in een dialoog met de epische gedichten die onze grote dichters aan het eind
van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw schreven. Denk aan
Gorters Mei, Leopolds Cheops, Van Ostaijens Bezette stad
en Nijhoffs Awater en Het uur u.
Voor de hedendaagse dichters lijkt het lange gedicht een
geschikte vorm te zijn om de fragmenten van in scherven gevallen
wereldbeelden bijeen te nemen. Een dergelijk gedicht krijgt als vanzelf een
verhalend karakter. Hoe gefragmenteerd een verhaal ook, het schept een verband
in wat chaotisch lijkt of is.
Alleen al gezien zijn titelkeuze
lijkt Duinkers referentiepunt Het uur u te zijn. Ook verschillende
motieven daaruit komen, bewerkt, in 'De uren' terug.
Het gedicht van Martinus Nijhoff beschrijft hoe een
naamloze man door een 'doodstille straat' loopt, die ligt 'te blakeren in de
zon'. Gaandeweg schept de man een 'steeds dieper stilte'. Alles houdt de adem
in. In die stilte wordt van allerlei hoorbaar wat normaal gesproken niet wordt
gehoord. Essentieel echter is dat de mensen op dat uur u herinnerd worden aan
hun dromen en verlangens. In één messiaanse tel ziet elkeen waar de essentie
van zijn bestaan gecorrumpeerd is. Ieder ziet dat hij is verloren. De man die
voorbijloopt in de straat herinnert de mensen aan de samenhang die het leven
had voor het versplinterde in de kakofonie van de moderne stad. 'Eén ademtocht
duurde het', schrijft Nijhoff.
Een van de vele omschrijvingen die Arjen Duinker voor zijn
uur gebruikt, is 'het uur van de adem'. Ook bij hem schijnt de zon. De zon
schijnt echter niet op een doodstille straat, maar op een overvol plein.
Nijhoff vertelt van de voorbijgaande man en het effect op al die individuen.
In Duinkers gedicht loopt een ik-figuur een plein op. Al wil hij misschien
oversteken, hij wordt tegengehouden door het plein zelf: 'Dit plein met zijn
precieze opdracht / Laat me stilstaan in de schaduw / Van elke mogelijkheid.'
Gedurende het hele gedicht blijft de verteller van 'De uren'
op dat plein. Dat alleen al contrasteert met Het uur u. Daarin wordt
een doorlopend verhaal verteld dat een verloren eenheid laat zien. Bij Duinker
stagneert de doorgang. De verteller loopt niet door. Zijn verhaal loopt niet
door. Vanuit die ene plaats, het plein, waaiert de tekst uit in vele uren.
Dat veelvoud aan uren volgt elkaar niet op in de lijn van de
lineaire tijd. De uren vinden in gelijktijdigheid plaats op dat plein. Wat de
verteller in zìjn ene uur ontdekt, is dat elk ding, elk dier en elk mens zijn
eigen tijd heeft. Alle tijden van alles wat op het plein aanwezig is, gebeuren
tegelijk in dat ene uur van de verteller. Hij toont de kakofonie van de
moderne stad.
Vertelt Nijhoffs gedicht van het gemeenschappelijke dat alle
mensen in de versplintering van de moderne maatschappij hebben — al is het
maar dat zij allen het centrum in hun leven missen — het gedicht van Duinker
toont hen allen in die versplintering. Het enige wat ze in 'De uren'
gemeenschappelijk hebben, is de vertellerdichter die hen waarneemt en
beschrijft. Die verteller heeft geen ander verhaal dan dat hij een plein
oploopt en het na een uur weer verlaat. Hij vertelt alleen wat hij ziet,
hoort, voelt en wat hij zou kunnen zien, horen en voelen. Wellicht vertelt hij
in opdracht van 'het plein'. Wellicht is hij daarmee iets minder vluchtig dan
de andere mensen die het plein oplopen en verlaten.
In zijn opzet is 'De uren' een episch,
verhalend gedicht. Zijn belangrijkste kenmerk is echter dat het verhalende
karakter steeds weer ontregeld raakt. Telkens opnieuw loopt de vertelling vast
in een reeks van opsommingen. Duinker gebruikt vele verschillende opsommingen.
Soms somt hij op wat er allemaal gelijktijdig gebeurt. Hij laat dan elke
specificatie voorafgegaan door 'terwijl'. Soms somt hij veronderstellingen op
over wat de oorzaak van een angst zou kunnen zijn. Soms somt hij op wat allemaal
te zien is of juist wat er niet te zien is. Soms geeft hij een reeks
overtreffende trappen en ga zo maar verder. Op die manier vertelt hij niet één
enkel verhaal. Eigenlijk vertelt tientallen verhalen, of beter tientallen
mogelijkheden van verhalen.
In een verhaal worden alle waargenomen fenomenen op één
noemer gebracht. Ze krijgen een plaats in een hiërarchie van zin en betekenis.
Duinker drijft de spot met een dergelijke hiërarchisering, die de chaotische
werkelijkheid in een zinsverband ordent.
Nijhoff maakt met zijn gedicht
bemerkbaar dat de moderne mens de eenheid van zijn wereld verloren liet gaan.
Als herinnering, als messiaans geweten, stelt hij die eenheid opnieuw present.
Hij drukt het verlangen naar de heling van het gebrokene.
Duinker toont een ander ideaal dat zich verraadt in de
opsommingsdrang. Als er geen centrale morele, religieuze, ethische of
estethische zin meer is die de werkelijkheid ordent in wat wel en geen betekenis
heeft, kun je haar alleen recht doen door haar in zijn totaliteit waar te nemen
en weer te geven. Je moet alles opsommen wat er is en wat er gebeurt. Je moet
leren 'aanvaarden dat het mogelijke mogelijk is', heet het in een ander gedicht.
In 'De uren' toont Duinker ook waarop dat ideaal vastloopt,
dat alles in de werkelijkheid van gelijke waarde(loosheid) is. Eerst is er al de
simpele vaststelling dat in het gedicht de gelijktijdigheid van de
gebeurtenissen ongedaan wordt gemaakt door de opeenvolging van de zinnen. In het
gedicht komen ze achter elkaar te staan. Ze worden dus toch geordend.
Gelijktijdigheid is in de geschreven kunst onmogelijk. Bovendien is de
werkelijkheid onuitputtelijk. Elke opsomming breekt af en blijkt een keuze en
dus een ordening.
Daarop loopt het steeds weer uit. De verteller zonder verhaal
blijkt voortdurend zelf te ordenen. Hij wordt zijn eigen verhaal. Enerzijds is
hij machteloos: 'Want de zon schijnt / En controleert onbereikbaar / Mijn
dichtstbijzijnde associaties.' Anderzijds is hij te beperkt:
En dan zijn er nog
De dingen waar je geen acht op sloeg,
Die je niet wilde weten, nog steeds niet,
Niet wilde hebben, je ziel misschien,
Niet wilde horen, een ademstoot,
Niet wilde zien, een kleine bloem
In de verdrukking.
Toch poogt Arjen Duinker steeds opnieuw dit ideaal te verwezenlijken. De opsomming in allerlei variaties is een van de belangrijkste technieken van al zijn bundels tot nu toe. Gewild of ongewild drukt hij daarmee een ander aspect van het messiaans verlangen uit. Walter Benjamin benoemt dat verlangen in de derde geschiedsfilosofische these: ' Der Chronist, welcher die Ereignisse hererzählt, ohne große und kleine zu unterscheiden, trägt damit die Wahrheit Rechnung, daß nichts was sich jemals ereignet hat, für die Geschichte verloren zu geben ist. Freilich fällt erst der erlösten Menschheit ihre Vergangheit vollauf zu. Das will sagen: erst der erlösten Menschheit ist ihre Vergangenheit in jedem ihre Momente zitierbar geworden. Jeder ihrer gelebte Augenblicke wird zu einer citation à l'ordre du jour — welcher Tag eben der jüngste ist.'
(Terug) naar het vooraf met de verwijzingen naar de andere essays.