Verschrijvend
zoeken
Lidy van Marissing schreef zes romans voor zij in 1991 als
dichter debuteerde. Voor haar was het schrijven van een roman niet het
virtuoos, kundig meeslepend vertellen van een verhaal. Haar schrijven was een
hardnekkig onderzoek naar het functioneren van maatschappelijke macht en
onmacht, voor zover die in taal hun beslag krijgen. Een dergelijk onderzoek
met literaire middelen moet, als ze consequent wordt uitgevoerd, tegelijk een
onderzoek van de literaire middelen zelf zijn. Juist het emanciperende pathos
waaruit haar proza oorspronkelijk voortkwam, veroordeelde het tot een
marginaal bestaan. Want niet alleen de schrijver verliest op die manier het
houvast van haar vak en haar onaantastbaarheid, ook de lezer is gedwongen tot
werkzaamheid en zelfonderzoek.
De wending naar de poëzie betekent niet dat Lidy van
Marissing op een heel andere manier is gaan schrijven. In haar romans werkte
ze met mengvormen van poëzie en proza. In haar gedichten bewerkt ze staande
uitdrukkingen op soortgelijke wijze als ze dat deed in haar romans. Alleen,
door de dichtheid van poëzie is het effect van die taalbewerkingen anders. En
een lyrisch opbouw en poëtische herhalingstechnieken hebben alleen al door de
extra ruimte die een roman biedt, daarin een andere werking dan in het korte
bestek van een gedicht.
Hoe zij zoekt is Van Marissings vierde bundel. De titel
laat al doorschemeren dat zij trouw is aan haar houding. Hij geeft ook aan dat
haar poëzie op sommige momenten demonstratief van karakter is. Niet allereerst
wat, maar hoe gezocht wordt, staat centraal. Zij, als we de zij uit de titel
gemakshalve met de dichter gelijkstellen, zoekt door deze gedichten te
schrijven. Daarna komt wat gezocht wordt vanzelf aan de orde. Wat zij zoekt,
zijn manieren om te ontsnappen aan de evidentie. Het schrijven van poëzie is
zo'n manier, dus wàt zij zoekt ìs hòe zij zoekt. Niet voor niets is 'cirkels'
een van de themawoorden in deze bundel.
Het gedicht 'poëzie' begint met de regels: 'wat schrijft de
hand die slaapt (wandelt / of drijft?) en tussen regels tast (..)'. Poëzie
schrijf je met een slapende hand, zal het antwoord zijn. Het is een adequaat
beeld. De gedichten komen voort uit de duistere wereld van het onbewuste, uit
de slaap. Maar als niet jij, maar alleen je hand slaapt, ben je je van de
aanwezigheid van die schrijvende hand pijnlijk bewust. Er stevig op leunen is
net zomin mogelijk, als in je vertrouwde handschrift schrijven. Met een
slapende hand schrijven is je er pijnlijk van bewust zijn, dat je je met wat
je schrijft van jezelf verwijdert.
Plaatsbepaling in de vervreemding,
zo zou je de poëzie van Lidy van Marissing kunnen omschrijven. Anders
uitgedrukt, haar poëzie is een poging om aan de gevangenis van de taal te
ontsnappen met de middelen van de taal. Ze vergelijkt de mens in het volgende
fragment met twee door hem gevangen dieren:
( ..) een vis
in een badkuip trekt baantjes
met afgedwongen regelmaat, de jakhals
gekooid loopt in een vierkant rond, keer
op keer op keer op keer, zo hevig
ingekaderd werkt een mens
agenda's af, gestroomlijnd, zelf
absurd programma, in scheuten gedroomd
het hoofd een plooi, het pad
tussen tafel en bed, stoel en deur ingeslepen
lijnen jarenlang over de vloer, takken-
knoop, vastgezet in eigen haken en ogen
Eén van de middelen die Lidy van
Marissing gebruikt is het verschrijven van staande uitdrukkingen. Zoals
versprekingen iets van onbewuste processen zichtbaar kunnen maken, leggen haar
verschrijvingen vreemde betekenissen bloot. Door een verschrijving geeft Van
Marissing inhoudsloos geworden woorden opnieuw betekenis. Soms verwerkt zij die
nieuwe letterlijkheid tot een beeld dat een heel gedicht draagt. Het maakt haar
taal hoekig. Haar gedichten zijn op een eigenaardige manier tegelijk concreet en
abstract. Concreet zijn ze doordat de gewichtloze vanzelfsprekendheid van taal
verruwd wordt, tot weerbarstig stof gemaakt. Om licht gaat het haar, omdat licht
de dingen zichtbaar maakt, maar in haar gedichten is licht niet transparant.
Haar licht is stof, het vlokt. Abstract zijn de gedichten, omdat ze uit
denkbewegingen bestaan waarmee de dichter iets ongekends zichtbaar wil maken
dat in de taal zelf niet kan worden uitgedrukt. Dat uitdrukken zou tot een
nieuwe gevangenneming leiden.
Van Marissing zoekt daartoe grensgebieden op. Haar gedichten
spelen in de schemer tussen dag en nacht, tussen waken en slapen, 'op de rand
van een blikveld'. Steeds opnieuw zoekt zij de grens tussen binnen en buiten.
Het liefst lijkt haar de houding waarin ze zowel naar binnen als naar buiten is
gekeerd. Uitzicht dat inzicht is; inzicht dat uitzicht is. Die twee dienen
weliswaar samen te vallen maar niet om de wereld in eigen termen te herkennen.
Herkenning houdt gevangen. Net zo min moeten ze samenvallen om jezelf te
beschrijven in termen die de wereld klaar heeft liggen om individuen te
definiëren. In dat samenvallen moet iets ontstaan dat aan macht en onmacht
ontsnapt. Voor Lidy van Marissing is dichten gaten maken: 'gaten waarin steeds
iets opduikt om / zich niet te laten kennen'.
(Terug) naar het vooraf met de verwijzingen naar de andere essays