Wachten op een voorbije ondergang
Jan Baeke noemde zijn debuutbundel Nooit zonder de
paarden. Die titel doet even denken aan de wondere wereld van de meisjes
uit de Witte Raven pockets. Maar de bevreemdende anekdotes die Jan Baeke met
zijn gedichten vertelt, helpen je snel uit de droom. Ook is zijn bundel niet
bestemd voor de schappen van Duindigt of het nachtkastje van Anky van
Grunsven. Al het eerste gedicht geeft met een kleine verschuiving in een woord
aan, dat er in deze bundel sprake is van een andere verhouding tussen paard
en mens. In Baekes poëzie berijden de mensen geen paarden, maar zij 'benijden'
ze.
Niet in elk gedicht komen de paarden letterlijk opdraven.
Toch is de titel van de bundel niet onjuist. De invloed van de paarden van Jan
Baeke is niet aan hun fysieke verschijning gebonden. Zij belichamen nog het
meest een gemoedsgesteldheid van de mensen die in de gedichten aan het woord
komen. Die mensen proberen zich te oriënteren in de wereld die hen vreemd is
en die de lezer vreemd wordt. Die paarden vormen bij die pogingen een
oriëntatiepunt.
Mensen tegenover paarden, Jan Baeke schreef deze gedichten
vanuit een ongebruikelijk gezichtspunt. Meestal is het gezichtspunt van een
gedicht enkelvoudig: een herkenbaar lyrisch ik, of een in de tweede persoon
verstopt lyrisch ik of een hij of een zij. In een groot deel van de gedichten
in Nooit zonder paarden is sprake van een 'wij'. En in het andere deel
waarin het woord 'wij' niet valt, blijkt het verondersteld. Die eenheid in
vertelperspectief geeft de bundel een grote interne samenhang.
Voor de 'wij' in deze bundel heeft de wereld geen samenhang.
Hoewel ze vermoeden dat wat om hen heen gebeurt niet willekeurig is, kennen ze
de patronen niet. In elk gedicht opnieuw wordt een poging ondernomen de
wetmatigheden van de wereld te ontdekken. Soms vertelt men een gebeurtenis,
bijvoorbeeld een rit met de laatste bus naar de remise of het leven van
ambtenaren in hun kantoor. Soms worden mensen beschreven, een filmheld, een
psychiatrische patiënte, de geliefde van Dante of een jager. Dit oriënterend
schrijven vanuit figuren zonder oriëntatiepunten heeft Jan Baeke gemeen met
Nachoem M. Wijnberg die daarmee begon, en met Alfred Schaffer.
De gedichten van Baeke hebben alle eenzelfde eigenaardige
toon. Ze zijn alle geschreven vanuit het voornemen om te begrijpen wat er
gebeurt. Bij die wil tot begrip ontbreekt echter het referentiekader waarin
een begrip onder woorden kan worden gebracht. Daarom laat Baeke bij het
vertellen van een anekdote steeds steeds het begrip achterwege. Personen
worden zonder herkenning beschreven. Het is alsof de de dichter de teksten van
al die vertellers bij elkaar voegt in de hoop dat uit hun verzameling een
patroon ontstaat, of een bezieling of beleving van de wereld. Hij probeert van
een wereld die geen horizon meer heeft een perspectieftekening te maken.
Er ontstaat bij het lezen een meervoudige vervreemding. De
vertellers in de gedichten worden vreemd omdat ze de ons bekende wereld niet
verstaan. De personages en omstandigheden die ik meen te kennen worden mij
vreemd, omdat de manier waarop ze zijn beschreven me buitensluit.
Vervolgens blijk ik me te identificeren met de vertellers en
ben ik zelf een vreemde. Het zoeken naar houvast leidt alleen tot een verdere
vervreemding. Zie hoe het gedicht 'Transit' eindigt: 'Straks, in dat
derderangs pension / waar wij weer andere poses imiteren / brengen wij elkaar
dit uur in rekening.' Een pose is al een imitatie zonder dat er veel begrip en
ervaring aan te pas komt. En die pose wordt nog eens geïmiteerd. Een
tweederangs pension zou al een voldoende omschrijving zijn van een armzalige
ontheemdheid.
In het gedicht 'Expeditie' wordt het motief van het imiteren
van poses doorgevoerd. Daarin wordt het onbekende zelf vervreemd door de
ervaring ervan te prefabriceren: 'We hebben onze expeditie grondig voorbereid.
/ We kennen de plek / waar we het spoor bijster zullen raken / waar we door de
grappen heen zullen zijn / en een lawine ons gezelschap zal halveren (...)'.
Normaalgesproken wordt een expeditie uitgerust om een
onbekend gebied te exploreren. Daarbij worden nieuwe ervaringen opgedaan. In
de beschreven situatie is alles erop gericht nieuwe ervaringen te voorkomen.
Zelfs de catastrofes zijn ingecalculeerd.
Hoewel ingecalculeerd, zijn de catastrofes niet bezworen.
Een ondergangsdreiging hangt over deze hele bundel. De paarden die de
vertellers nooit verlaten zijn niet in apocalyptische bewoordingen beschreven.
Wel gaat van hen een apocalyptische dreiging uit. In het titelgedicht heet
het: 'We wachten op de paarden / als op onze ondergang.'
De vertellers in Nooit zonder de paarden staan niet
voor mensen die in een nieuwe wereld zin en samenhang proberen te ontdekken.
Zij zijn de bewoners van een oude wereld waaruit de betekenissen zijn
verdwenen. Hun beschrijven dient als houvast. Na de verdwijning van haar zin
dreigt de wereld zelf te verdwijnen. In de mensen komen oude angst en afgunst
boven.
Bij de karakterisering van die beide keert Jan Baeke een ons
vertrouwde voorstelling van zaken om. Normaal gesproken ervaren wij 'het dier
in de mens' als een bedreiging van onze samenleving. Bij Baeke echter zijn de
paarden geen bedreiging omdat ze ons herinneren aan onze 'natuurlijke
afkomst', maar doordat ze cultureel superieur zijn. Cultuur, verfijning van
ethiek en esthetiek en zin voor geschiedenis zijn zaken die de mensen als
bedreiging ervaren en die hun jaloezie en weerzin oproepen. De bundel opent
met 'De paardensalon'. In de salon, bij uitstek de plaats waar wat heet de
culturele elite zijn normen ontwikkelt, heersen de paarden. Door die omkering
maakt Baeke de aard van het beestje mens zichtbaar, gefascneerd door cultuur
maar er vooral bang voor:
Het zijn hun gracieuze bewegingen
die bewondering afdwingen.
Scherpe gelaatstrekken, complexe danspassen.
Wie zou de paarden niet benijden?
Werd het ons verboden hun salon te betreden
wij zouden ons voor hun voeten werpen
en smeken toegelaten te worden.
Ze hebben begrip voor onze vasthoudendheid
omdat ze, net als wij
ontelbare boeken bevolken
en zich allerlei wreedheden herinneren.
Het stemt ze nooit meewarig
die nieuwsgierigheid
naar welk paard ze van binnen zijn.
Ze vervolmaken hun choreografieën
en zweven in hun pas de deux
de rijkversierde kamers door.
De schittering wordt steeds
intenser.
De paarden worden meer paard
bij iedere beweging.
(Terug) naar het vooraf met de verwijzingen naar de andere essays