Het laken over de afgrond
Das Lachen ist nur der Schmerzenslaut der Sehnsucht nach der Heimat, die im Innern sich regt. E.T.A. Hoffmann
I
Eén keer heb ik Peter Holvoet-Hanssen zien optreden. Dat was in het wat
schemerige zaaltje van de stichting Perdu aan de Kloveniersburgwal in
Amsterdam. Hij stond achter een lezenaar, beladen met een keur aan
zachtrubberen gruwelfiguren. Hij gaf de speelgoedpoppen stem. Hij sprak met
ze. Het gelaat van de dichter was diepbleek. Ik kon vanaf mijn zitplaats niet
zien of hij het had wit geschminkt, of dat hij bij het begin van zijn optreden
wit was weggetrokken. Iemand in het publiek raakte in de greep van een
onbeheersbare lach. De dichter hoefde zijn mond maar open te doen, hij hoefde
maar een van zijn poppen in beweging te brengen, of een nieuwe schater
waaierde de verder stille zaal door. Ik voelde me in toenemende mate beklemd.
Aan de ene kant was het optreden van Holvoet-Hanssen onmiskenbaar grappig.
Tegelijkertijd viel er binnen de werkelijkheid van zijn act helemaal niets te
lachen. Hoewel het enige werkelijke gevaar school in de weekmakers in het
speelgoed van zijn entourage, straalde zijn spel een dodelijke ernst uit.
Mogelijk kwam dat omdat Holvoet-Hanssen zich op geen enkel moment inliet met
dit stuipende lachen of met ander, incidenteel gelach. Hij signaleerde het
wel. Hij keek het soms na. Maar hij leek zich er niet van bewust dat zijn
optreden het verwekte. Het bevreemdde hem. Dat op zich, opnieuw, was een
komische en beklemmende situatie.
Het drong tot me door dat ik getuige was van een klassiek
clownsoptreden. Eén van de aspecten van de clown is dat wij hem zien opereren
in onze wereld, op een manier die daarop niet is toegesneden. Hij komt niet
alleen in conflict met de dingen. Hij staat op gespannen voet met de orde die
wij hebben geïnternaliseerd. Hij schijnt ons dom en onhandig toe. Daarom
lachen we hem uit. Zo zitten we in elkaar. Tegelijk weet hij iets wat wij niet
meer of nog niet weten. Onze orde is een conventie die vanuit een iets ander
oogpunt al zijn ordenende kracht verliest. De clown loopt over de afgrond. Wij
voelen hem al vallen terwijl we hem nog door zien lopen. We lachen om die val
te verhinderen. Ons lachen is een laken over de afgrond. Ons lachen bedekt
clown en afgrond om hem niet te hoeven zien vallen. We zijn beklemd omdat wij,
als hij in het zwarte gat verdwijnt, ook geen grond meer hebben om op te
staan.
II
Na drie dichtbundels publiceerde Peter Holvoet-Hanssen onder de titel De
vliegende monnik een prozaboek. De ondertitel luidt 'Een hersenspinsel'.
Het boek is hybride van aard. Het is een bij de groteske in te delen
fantastische vertelling. In de vertelling treden twee hoofdpersonen op. De ene
is een verteller die zich als Peter Holvoet-Hanssen presenteert. De ander is
een verteller die zichzelf identificeert als J. Enterhaeck. Die Enterhaeck is
een gestalte waarmee Holvoet-Hanssen in zijn optredens naar buiten treedt.
Hier heet hij een kermisexploitant. In de woorden van De vliegende monnik:
'J. Enterhaeck was een excentrieke kluizenaar die enkel onder de mensen kwam
om zijn attracties uit te baten. Zijn handelsmerk: een mix van griezelkitsch
en waanzin, de rookmachine op volle toeren.'
In de raamvertelling van De vliegende monnik vertelt
Holvoet-Hanssen over het tot aan zelfmoord toe vastlopen van Enterhaeck.
Binnen dat raam treedt de figuur Enterhaeck zelf ook op als verteller. Dat
gebeurt in de klassieke vorm van gevonden papieren en ingesproken cassettes.
Hij vertelt vele verschillende verhalen, over een heilige, over een
gekkenhuis, maar als belangrijkste wellicht, over Holvoet-Hanssen en over zijn
eigen relatie tot Holvoet-Hanssen. Volgens Enterhaeck heeft Holvoet-Hanssen
niet alleen het wezenlijke van zijn werk van hem gestolen. Ook het wezenlijke
van zijn leven heeft de dichter zich toegeëigend. Samengevat luidt de
beschuldiging van 'de excentrieke kluizenaar': de dichter is er met het object
van mijn liefde, is er met mijn muze vandoor.
In de raamvertelling is het de dichter die zich tegen de
onuitgesproken beschuldiging verweert, dat hij de kermisexploitant heeft
omgebracht. Het was zelfmoord, stelt hij nadrukkelijk. Vervolgens presenteert
hij de papieren van Enterhaeck, die hij op eigen wijze inbedt en ordent. Maar
is het zelfmoord? Het presentatieperspectief is van de overlevende en enige
getuige. Is het niet toch moord? Is het van buiten de raamvertelling gezien,
vanuit het perspectief van de lezer niet sowieso moord? Als een schrijver een
eigen gedachtespinsel zich van het leven laat beroven is hij toch de auctor
intellectualis en bijgevolg aansprakelijk?
Aan de andere kant pleegt de fantasiefiguur J. Enterhaeck,
die op de bühne een reële gestalte kreeg, in sommige delen van de tekst die op
zijn naam staan, karaktermoord op de dichter Holvoet-Hanssen. Anders gezegd:
door een zelfgecreëerde figuur pleegt de dichter in de wereld van zijn
fantasie een moord op zijn eigen karakter.
Het totaal van het prozaboek kan op die manier als reflectie
op het eigen dichterschap gelezen worden. De verhouding van de dichtende
schrijver met de performende dichter word in de vorm van deze vertelling
onderzocht. Omdat de dood van de performer het uitgangspunt is van het boek,
zou je kunnen veronderstellen dat Holvoet-Hanssen met dit onderzoek de weg
vrij wilde maken voor een nieuw dichterschap. Omdat het boek eenduidig als
'hersenspinsel' is gepresenteerd, moeten we ook niet gek opkijken als
Enterhaeck in de toekomst uit de dood opstaat. Dan staat Holvoet-Hanssen, zich
in zijn creatie verschuilend, weer met 'griezelkitsch en waanzin' op de bühne.
Voor ik verderga, wil ik noteren dat het boek me alleen
als gedachteconstructie aanspreekt. Bij herlezing, voorwaarde om over een boek
te kunnen schrijven, vond het niet om door te komen. Dodelijk saai. Zou de
moord op de lezer tot het ontwerp behoren?Voor de gelegenheid van De
vliegende monnik heb ik Peter Holvoet-Hanssens dichtbundels herlezen:
Strombolicchio. Uit de smidse van Vulcanus uit 1999, De dwangbuis van
Houdini uit 1998 en Santander. Ontboezemingen in het vossenvel uit
2001. Ik las ze in deze volgorde omdat Holvoet-Hanssen zelf aangeeft dat
publicatiegeschiedenis en ontstaansgeschiedenis niet parallel lopen.
Strombolicchio beschrijft hij als het resultaat van een initiële poëtische
eruptie. De beide andere bundels zijn het overwogen vervolg daarvan. De poëzie
is wel tegen herlezing bestand. De veronderstelde moordaanslag op de lezer is
mislukt. Het zelfonderzoek in de vorm van een groteske kan daarom ondanks de
beperking ervan, toch aanleiding zijn op nog eens opnieuw te kijken naar een
aantal aspecten van het schrijverschap van Holvoet-Hanssen.
Daarvoor bezocht ik ook
www.kapersnest.be. Dat is de website die
Holvoet-Hanssen samen met zijn geliefde en 'kaperskapiteine' genoemde muze
Noëlla Elpers onderhoudt. Elpers is tevens auteur. Een aantal gedichten in
Santander is blijkens de aantekeningen in dialoog met haar geschreven. Op
hun website presenteren zij hun beider werk. Ze noteren er het wel en wee van
hun kat en konijn, die zowel optreden in de voor kinderen geschreven boeken
van Noëlla Elpers als in het werk van Holvoet-Hanssen.
De operatie die Peter Holvoet-Hanssen met De vliegende monnik uitvoert
doet me denken aan een verhaal over de zeventiende-eeuwse harlekijn Domenico
Biancolelli. De figuur van de harlekijn, tot ontwikkeling gekomen in de
commedia d'ell arte, is een voorloper van de clownfiguur. Die laatste is pas
in de loop van de negentiende eeuw in Engeland ontstaan en ontwikkeld voor hij
over Europa uitwaaierde.
Domenico Biancolelli leed zwaar onder melancholie. Hij zocht
genezing. Hij verzocht een arts om een geneesmiddel. Deze had niets voor hem
in apotheek. Hij wist elders wel een ander medicijn tegen de melancholie van
zijn patiënt. Hij verwees Biancolelli naar een theater. Daar gaf een commedia
d'ell arte groep een voorstelling. Een van de harlekijns kon iedereen aan het
lachen maken. In dat lachen zou de melancholie vanzelf oplossen. Toen wist
Biancollelli dat zijn ziekte ongeneeslijk was. Hij was zelf die harlekijn in
wiens optreden de melancholie van zijn publiek oploste. In dat publiek zat hij
niet als hij optrad. Hun lach begreep hij niet als hij harlekijn was. Zij
lieten lachend hun melancholie in hem wegstromen. Het welde in hem op en
overspoelde hem als hij uit zijn kleedkamer door de artiesteningang naar
buiten liep.
III
Ik classificeerde De vliegende monnik als een fantastische vertelling,
als een groteske. Wolfgang Kayser die de groteske onderzocht, ziet als
belangrijke karakteristiek een vermenging van terreinen die normaliter
gescheiden blijven. Ons vertrouwde domein raakt vermengd met terreinen die
voor de mens ontoegankelijk zijn: sprekende dieren, levende poppen,
gereedschappen die hun eigen gang gaan, dingen die het heft in eigen handen
nemen, planten met een buitengewone levenskracht, de wereld van heiligen en
duivels. De groteske is een wereld vol onbegrijpelijk metamorfoses en een
bandeloze fantasie. Lezers, beschouwers van groteske beeldende kunst of
toeschouwers in circus of theater — narren, zannoni's, harlekijns en clowns
vormen een bij uitstek groteske familie — worden meegenomen in een eerste
bekende wereld. Vervolgens raakt die wereld waarin ze zich veilig wanen,
ondermijnd en valt ten prooi aan vernietiging door ondoorgrondelijke krachten.
Het effect van die groteske vermengingen en metamorfoses is volgens Kayser
niet angst voor de dood, maar angst voor het leven zelf. De regels van het
dagelijks leven zijn de functionerende burger zo vertrouwd, dat hij ze niet
benoemen kon werd hij ernaar gevraagd. De clown of de groteske auteur toont
dat geen enkele van die regels gegrond is.
Wie zich de poëzie van Peter Holvoet-Hanssen in herinnering
roept, zal zich realiseren dat die vele signalen bevat die een lectuur sturen
naar de context van de groteske. In al zijn bundels voert hij clowns op, of
harlekijns, narren, een hansworst, een tovenaar, een fakir, illusionisten,
equilibristen. Was de Houdini naar wie hij een bundel vernoemde niet een
opstandingskunstenaar? Geketend, gekist, onder water — steeds dook hij uit de
wereld van de doden weer op in het leven. En zo spotte hij met de fysieke
wetten van ons leven. Daarnaast bewoog Houdini zich in de kringen van Madame
Blavatsky, die bekend werd door haar vermogen met een andere wereld te
communiceren. Aan haar wijdde Holvoet-Hanssen een gedicht. De ondertitel van
Santander is eveneens te duiden in verband met de groteske:
'ontboezemingen in het vossenvel'. De lyricus transformeert zich in een vos.
Hij doet dat niet in de laatste plaats omdat hij weet dat de vos in de
traditie van de nar staat. Zo spreekt de vos in het gedicht 'Refugium':
De iele clown die in mij woonde, dacht
hij sloopt mijn lijf en komt zijn nest niet uit
hij keek door mijn gezicht met laatste kracht
daarbuiten liep je rond en binnen brak een ruit.
Andere motieven in de poëzie wijzen eveneens naar een groteske context. De attributen van Holvoet-Hanssens optredens versterken die verwijzing. In alle bundels zijn duivels actief, spoken en draken. De wereld van het onbemiddelde kwaad wordt ook rechtstreeks met het woord 'kwaad' benoemd; gebeurteniseen zijn in de held gesitueerd. Aan de andere kant van het spectrum verschijnen engelen, wordt het goede of de hemel voor ogen gesteld. De engelen moeten het getalsmatig tegen bewoners van de hel afleggen. Maar het prozaboek compenseert hen daarvoor. Het is vernoemd naar de heilige Jozef van Copertino, een legendarische, vliegende franciscaan. Een belangrijk deel van de tekst reveleert diens fantastische, of wonderbaarlijke geschiedenis. De prachtige ezel wiens foto het omslag siert, verwijst niet alleen naar deze Jozef. Ezelsoren zijn een attribuut van de nar. Holvoet-Hanssen noemt in zijn vertelling God de 'Grote Nar' en zijn heilige als de 'kleine nar'.
Als je een antwoord wilt hebben op de vraag welke
werelden Peter Holvoet-Hanssen vermengt, is het instructief om de
beginpagina's van De vliegende monnik te vergelijken met de
slotpagina's. Na de titelpagina volgt er een met de opdracht 'voor mijn
kaperskapiteine' en de oproep: 'Ridders van Het Kapersnest, aan tafel - euh,
enteren.' De daaropvolgende zichtpagina is de titelpagina van het eerste deel:
'Proloog van de hersenspin'. Aan de voet van de pagina staat: 'H.-H begint te
spinnen.' Alvorens over deze teksten na te denken citeer ik de slotpagina. Na
de dagtekening 'Het Kapersnest, 23 september 2003' staat daar:
Amina Lawal
wordt niet gestenigd
maar anderen staan
op de wachtlijst.
Zwarte
gaten rukken verder op
Voorbij Vuureiland knarst
de tand des tijds.
In de 'Aantekeningen' bij de cyclus 'De muze en de
minstreel' in Santander valt te lezen: 'Noëlla Elpers, kaperskapiteine,
schreef alle gecursiveerde verzen van ''de muze'' '. Aan haar dus is De
vliegende monnik opgedragen. Dat gebeurt in fantastische bewoordingen, net
als in de daaropvolgende oproep. Je zou de bewoordingen literair kunnen
noemen. Woorden uit het kapersjargon komen zowel voor in alle drie de bundels
als in het prozaboek. De 'kaperskapiteine' zelf komt uitgebreid voor in de
fantastische vertelling die volgt op het officiële startsein op de titelpagina
van het eerste deel.
De benaming 'kaperskapiteine'
komt ook uit het literair-sociologische veld. Holvoet-Hanssen en Elpers noemen
hun website immers www.kapersnest.be? De daar opgevoerde informatie tezamen
genomen met verwijzingen in de 'Aantekeningen' achterin de bundels en het
prozaboek roepen het beeld op van een speelse hofzaal een kaperscercle. Hoort
een nar niet aan het hof? De entourage is blijkens de publicaties tevens
opgetuigd met troubadour, minstreel en muze.
Tegelijk hoort de benaming 'kaperskapiteine'
tot het private domein van de minnetaal van twee geliefden. Dat is iets waar
in een normale maatschappij de rest van de mensheid buiten staat. Net als
Frans Bauer en Jean-Marie Pfaff doorbreekt Peter Holvoet-Hanssen die code.
Niet alleen met zijn website, ook in zijn boeken gooit hij zijn vertrouwde
fantasiewereld van het kapersnest met zijn private taaleigen van kat Gringo,
konijn Meneertje Pluis, kind Anna en kaperskapiteine in de (literaire)
openbaarheid. In zijn poëzie citeert hij niet alleen geliefde en collega
Noëlla Elpers. Ook, als een tegen experimentele kunst protesterende met
kindertekeningen zwaaiende kleinburger, promoveert hij taalvoortbrengselen van
zijn driejarige dochtertje tot poëzie. Kat en konijn komen voor in de
gedichten. Dezelfde kat wiens dood ons op www.kapersnest.be uit de doeken
wordt gedaan, speelt een prominente rol in De vliegende monnik. Is het
een farce fantastique, een clowneske parodie op het schaamteloze
exhibitionisme van onze tijd? Is het een ridiculisering in de marge van de
verstikkende drift waarmee de overheden streven naar een totale
(kennis)controle over privéleven van hun burgers en de conformistische, maar
in zijn massaliteit ontregelende gretigheid waarmee diezelfde burgers de
onbenulligste details voor een miljoenenpubliek tentoonstellen.
Effect van deze operatie is
dat de grenzen vervagen. De ene wereld gaat over in de andere. De pagina's
over een koppel bij de kinderarts, waar het te horen krijgt dat hun dochtertje
een ziekte heeft met een eerst gefantaseerd lijkende naam mucoviscidose,
krijgen als je het woord opzoekt een beangstigend werkelijkheidskarakter.
Taaislijmziekte is een dodelijke ziekte. Holvoet-Hanssen schreef een inleidend
gedicht voor een boek van de Belgische Vereniging voor Strijd tegen
Mucoviscidose. Deed hij dat omdat hij in zijn intiemste omgeving ermee is
geconfronteerd? Of is hij gevraagd door de Vereniging en verwerkt hij de
overval door de ziekte daarom in zijn fantasie? Word je door de schrijver zijn
werkelijkheid in gevoerd die je wegens het private karakter niet wilt weten?
Of trekt hij met zijn groteske operatie het laken van je beperkte private
interesses opzij, voor een blik in de afgrond?
Een harde politieke realiteit
is verweven in de geciteerde slotnotitie. Amina Lawal is de Nigeriaanse vrouw
die wegens overspel zou worden gestenigd en voor wie internationaal actie is
gevoerd. Een beangstigende, maar geen groteske werkelijkheid. Toch is dit
controleerbar feit in de als hersenspinsels gepresenteerde werkelijkheid van
de auteur opgenomen. Het is niet de enige plaats in De vliegende monnik
waar actuele of historische politiek in de fantastische vertelling gemonteerd
is. Lawal wordt eerder genoemd. Er zijn verwijzingen naar de aanslag op de
Twin Towers, naar de oorlog in Kongo, naar de Golfoorlog, naar Rwanda, naar
Bin Laden, naar de Grote Oorlog, naar de Tweede Wereldoorlog, naar de
brandstapels in de Middeleeuwen waarop de katharen de dood vonden. Er is
sprake van de bommen van de komende oorlog. Oorlogen in heden en verleden zijn
ook in de drie dichtbundels bij voortduring aanwezig, niet het minst in
Santander. Het gedicht 'Solferino' trekt exemplarisch de normaliteit van
oorlog en vervolging van eeuwen samen. De titel refereert aan de moord op
25.000 katharen, gepleegd op bevel van de paus op 22 juli 1207:
Het steeg op vanuit de bodem
van de oceaan
tot de ijskap op Europa smolt
en brak, het vloog
langs de grootste gruwel naar
de jongste jammerkreet
uit de 25000 kelen van
Béziers
solidair met de katharen,
over brandstapels
op een Flammenwerfer dansend
met een bajonet
met de 15-inch-houwitsers
houwend op de kou
boven Brandhoek, Ieper,
Hellblast Corner, no-man's-land
zeeg naast G.E. Ellison,
lansier die 't laatste viel
mengde zich in het
geslachtsverkeer en wortelde
in vergeten graven —
Solferino, keer op keer
Groteske literatuur wekt angst voor het leven, signaleert Wolfgang Kayser. Is de groteske poëzie en het groteske proza van Peter Holvoet-Hanssen niet een antwoord op het beangstigende leven zelf? Vele malen klinkt het woord 'angst' in de poëzie. De normaliteit van alle dag is de catastrofe voor wie even naast de ordeningen kijkt. Hij ziet de zwarte gaten van dood en vernietiging die de orde afdekt. De griezelkitsch van Enterhaeck is een spel met een werkelijke nood. Die kitsch maakt bij de optredens in het openbaar de kunst hanteerbaar.
IV
Verbeelding kan afweer zijn. Het kwaad wordt
buitengesloten. In het warme nest fabuleert men alle vrijheid. Dat aspect is
in het conglomeraat Holvoet-Hanssen terug te vinden. Kijk hoe dat knusse
Kapersnest functioneert. De kaper hoort niet alleen tot het huiselijke
geluksjargon van de familie Holvoet-Hanssen-Elpers. Toch is zijn betekenis in
het werk van de dichter beperkt. De kaper refereert daarin bijna uitsluitend
aan de romantische figuur van de man die zich niet laat disciplineren, die
buiten de wet opereert. Kapers en verwante figuren (Zorro, Calamity Jane) zijn
vaste gasten in het werk van de dichter. Ze hebben er nooit de reële gedaante
van de zo nodig moordende rover, die niet op een gekloofde schedel meer of
minder kijkt. Is dit een blinde vlek? Of is de bijna ondoorgrondelijke
particulariteit van (het verlangen naar) de knusheid een vorm van weerstand
tegen het hedendaagse kwaad van de schaamteloze exhibities?
Ondanks de zoetelijkheid van
het kapersjargon is bij Holvoet-Hanssen het kwaad in de verbeelding
ingesloten. Tussen zijn verbeelde zelf als dichter en zijn verbeelde zelf als
entertainer is een strijd op leven en dood gaande. Enterhaeck wordt gek.
Inquisitie en psychiatrie krijgen een plaats in het boek. Hij mengt niet
alleen fantastische werkelijkheden met de private werkelijkheid. Zoals ik liet
zien, mengt hij daar ook verschillende politieke werkelijkheden doorheen. Zo
breidt het ondoorgrondelijke kwaad van 's mensen ongeluk zich uit in het
intiemste van een individu, in het centrum van zijn verbeelding. Als een
refrein klinkt het in poëzie en proza: zwarte gaten rukken op. Zo wordt
verbeelding bij Holvoet-Hanssen tevens grotesk verweer.
De vos, hoofdrolspeler in Santander belichaamt
andere aspect van het verzetspathos. We kennen hem toch nog, de rebel. Onze
vos Reynaerde is de overtreder van de wet tout court. Zonder ideologie, zelfs
niet als een hedendaagse liberaal uit eigen belang, maar vanwege een
onverwoestbare irritatie over overgeleverde regels, wetten en gezagsverhoudingen
die alleen het recht van de sterkste regelen. Al moet het zijn eigen ondergang
zijn. Zo is de vos, als de clown, een utopische figuur.
Zijn politieke gestalte is
die van de anarchist. In De vliegende monnik vervult een historische
figuur die vossenrol. Daar richt Holvoet-Hanssen de focus op Van der Lubbe, de
man die in 1933 de Duitse Rijksdag in brand stak. Hij gaf daarmee de nazi's de
aanleiding die ze zochten om hun georganiseerde politieke tegenstanders in
concentratiekampen op te sluiten. Het is een verkorte indicatie van de
dubbelzinnigheid van de anarchistische figuur. Hij belichaamt de onbedwingbare
drang naar vrijheid die het beslag van de wet en de hondse onderwerping
oproepen. En hij creëert bij wijd verbreidde levensangst de legitimatie voor
repressie.
Die tweeslachtigheid gaat
eveneens schuil in Santander. Die bundel eindigt met een afdeling
getiteld 'narrenfeest'. Daarmee is de anarchistische vos in verband gebracht
met de nar. De nar is van oudsher eveneens een politieke figuur. Hij is de
enige die aan het hof de draak kan steken met de absolute heerser. Het is geen
gemakkelijke taak. Shakespeare karakteriseert de nar al in alle
dubbelzinnigheid: 'This fellow's wise enough to play the fool.' Zijn rol is
een functie. Hij is de enige die de draak met de koning mag steken. Hij
bevestigt door zijn uitzonderingspositie diens macht. De koning kan zich spot
veroorloven. Daarmee wordt zijn vrijheid tot spot zelfs affirmatieve plicht.
Hij moet de draak steken met de koning om diens absolute vrijheid over
anderen te beschikken, zichtbaar te maken.
V
Peter Holvoet-Hanssen combineert uitersten. Hij stelt onze
politieke werkelijkheid present: Van der Lubbe, Amina Lawal, de Twin Towers,
genocide in de Balkan, genocide in Rwanda, oorlog in het Midden-Oosten, oorlog
in Kongo. Daartegenover stelt hij een archaïsche oppositie: de nar, de vos. Het
zijn figuren die werkzaam waren in een ander tijdperk. Hetzelfde geldt voor de
figuren van harlekijn en clown. Wat is nu nog de utopische kracht van Pipo en
Bassie en Adriaan? Wie wekt nog het lachen waarin melancholie wegsmelt? Ook
Holvoet-Hanssens zelfaanduidingen als auteur zijn uit de Middeleeuwen. Hij
spreekt van troubadour, hij toont zich als minstreel en zijn muze. Hij treedt
naar eigen zeggen op met griezelkitsch. Hij presenteert zich zelfspottend als
een soort knuffelkaper. Is dat uit machteloosheid? Zegt het iets over de
politieke organisatie van de Westerse maatschappij? Wordt die beheerst door een
absolutistische leegheid, waarin de schrijver alleen nog als nar zijn
hoogstpersoonlijke betekenissen kan vermenigvuldigen?
Peter Holvoet-Hanssen
stipuleert dat het getal drie voor hem belangrijk is. Zijn drie dichtbundels
presenteert hij als een triptiek. Naar eigen zeggen is die 'de schotel van een
schotelantenne die op zoek gaat naar een ultieme melodie waarin geluk en lijden
zijn vervat.' De vliegende monnik 'bevat echo's van mijn drieluik'.
Daarin heet het: 'Dualiteit is patriarchaal. La Trinité is matriarchaal.' Weg
van de wet dus. Weg met de potentie van de macht.
Holvoet-Hanssen combineert
dualiteiten: binnen en buiten, duivels en engelen, heiligen en inquisiteurs,
goed en kwaad. Als je nauwkeurig leest in zijn poëzie overweegt het kwaad, de
angst, de oorlog, de dood en de vernietiging. De benoemende en fabulerende en
stromende poëzie zelf moet de tegenpool vormen. Met zijn voorliefde voor het
getal drie geeft hij aan dat hij met dat combineren niet zoekt naar een
contactloos evenwicht van onbemiddelbare polen. Hij zoekt naar een 'ultieme
melodie'. Het getal drie is het getal van de dialectiek. Als tussen goed en
kwaad de gezochte synthese ontstaat, moet het wel die zijn van het gewone
vleselijke verbeeldingsrijke leven in een huis zonder sloten, maar met vele
verborgen kamers.
(Terug) naar het vooraf met de verwijzingen naar de andere essays