Het laken over de afgrond

Das Lachen ist nur der Schmerzenslaut der Sehnsucht nach der Heimat, die im Innern sich regt. E.T.A. Hoffmann

I
Eén keer heb ik Peter Holvoet-Hanssen zien optreden. Dat was in het wat schemerige zaaltje van de stichting Perdu aan de Kloveniersburgwal in Amsterdam. Hij stond achter een lezenaar, beladen met een keur aan zachtrubberen gruwelfiguren. Hij gaf de speelgoedpoppen stem. Hij sprak met ze. Het gelaat van de dichter was diepbleek. Ik kon vanaf mijn zitplaats niet zien of hij het had wit geschminkt, of dat hij bij het begin van zijn optreden wit was weggetrokken. Iemand in het publiek raakte in de greep van een onbeheersbare lach. De dichter hoefde zijn mond maar open te doen, hij hoefde maar een van zijn poppen in beweging te brengen, of een nieuwe schater waaierde de verder stille zaal door. Ik voelde me in toenemende mate beklemd. Aan de ene kant was het optreden van Holvoet-Hanssen onmiskenbaar grappig. Tegelijkertijd viel er binnen de werkelijkheid van zijn act helemaal niets te lachen. Hoewel het enige werkelijke gevaar school in de weekmakers in het speelgoed van zijn entourage, straalde zijn spel een dodelijke ernst uit. Mogelijk kwam dat omdat Holvoet-Hanssen zich op geen enkel moment inliet met dit stuipende lachen of met ander, incidenteel gelach. Hij signaleerde het wel. Hij keek het soms na. Maar hij leek zich er niet van bewust dat zijn optreden het verwekte. Het bevreemdde hem. Dat op zich, opnieuw, was een komische en beklemmende situatie.
    Het drong tot me door dat ik getuige was van een klassiek clownsoptreden. Eén van de aspecten van de clown is dat wij hem zien opereren in onze wereld, op een manier die daarop niet is toegesneden. Hij komt niet alleen in conflict met de dingen. Hij staat op gespannen voet met de orde die wij hebben geïnternaliseerd. Hij schijnt ons dom en onhandig toe. Daarom lachen we hem uit. Zo zitten we in elkaar. Tegelijk weet hij iets wat wij niet meer of nog niet weten. Onze orde is een conventie die vanuit een iets ander oogpunt al zijn ordenende kracht verliest. De clown loopt over de afgrond. Wij voelen hem al vallen terwijl we hem nog door zien lopen. We lachen om die val te verhinderen. Ons lachen is een laken over de afgrond. Ons lachen bedekt clown en afgrond om hem niet te hoeven zien vallen. We zijn beklemd omdat wij, als hij in het zwarte gat verdwijnt, ook geen grond meer hebben om op te staan.

II
Na drie dichtbundels publiceerde Peter Holvoet-Hanssen onder de titel De vliegende monnik een prozaboek. De ondertitel luidt 'Een hersenspinsel'. Het boek is hybride van aard. Het is een bij de groteske in te delen fantastische vertelling. In de vertelling treden twee hoofdpersonen op. De ene is een verteller die zich als Peter Holvoet-Hanssen presenteert. De ander is een verteller die zichzelf identificeert als J. Enterhaeck. Die Enterhaeck is een gestalte waarmee Holvoet-Hanssen in zijn optredens naar buiten treedt. Hier heet hij een kermisexploitant. In de woorden van De vliegende monnik: 'J. Enterhaeck was een excentrieke kluizenaar die enkel onder de mensen kwam om zijn attracties uit te baten. Zijn handelsmerk: een mix van griezelkitsch en waanzin, de rookmachine op volle toeren.'
     In de raamvertelling van De vliegende monnik vertelt Holvoet-Hanssen over het tot aan zelfmoord toe vastlopen van Enterhaeck. Binnen dat raam treedt de figuur Enterhaeck zelf ook op als verteller. Dat gebeurt in de klassieke vorm van gevonden papieren en ingesproken cassettes. Hij vertelt vele verschillende verhalen, over een heilige, over een gekkenhuis, maar als belangrijkste wellicht, over Holvoet-Hanssen en over zijn eigen relatie tot Holvoet-Hanssen. Volgens Enterhaeck heeft Holvoet-Hanssen niet alleen het wezenlijke van zijn werk van hem gestolen. Ook het wezenlijke van zijn leven heeft de dichter zich toegeëigend. Samengevat luidt de beschuldiging van 'de excentrieke kluizenaar': de dichter is er met het object van mijn liefde, is er met mijn muze vandoor.
    In de raamvertelling is het de dichter die zich tegen de onuitgesproken beschuldiging verweert, dat hij de kermisexploitant heeft omgebracht. Het was zelfmoord, stelt hij nadrukkelijk. Vervolgens presenteert hij de papieren van Enterhaeck, die hij op eigen wijze inbedt en ordent. Maar is het zelfmoord? Het presentatieperspectief is van de overlevende en enige getuige. Is het niet toch moord? Is het van buiten de raamvertelling gezien, vanuit het perspectief van de lezer niet sowieso moord? Als een schrijver een eigen gedachtespinsel zich van het leven laat beroven is hij toch de auctor intellectualis en bijgevolg aansprakelijk?
    Aan de andere kant pleegt de fantasiefiguur J. Enterhaeck, die op de bühne een reële gestalte kreeg, in sommige delen van de tekst die op zijn naam staan, karaktermoord op de dichter Holvoet-Hanssen. Anders gezegd: door een zelfgecreëerde figuur pleegt de dichter in de wereld van zijn fantasie een moord op zijn eigen karakter.
    Het totaal van het prozaboek kan op die manier als reflectie op het eigen dichterschap gelezen worden. De verhouding van de dichtende schrijver met de performende dichter word in de vorm van deze vertelling onderzocht. Omdat de dood van de performer het uitgangspunt is van het boek, zou je kunnen veronderstellen dat Holvoet-Hanssen met dit onderzoek de weg vrij wilde maken voor een nieuw dichterschap. Omdat het boek eenduidig als 'hersenspinsel' is gepresenteerd, moeten we ook niet gek opkijken als Enterhaeck in de toekomst uit de dood opstaat. Dan staat Holvoet-Hanssen, zich in zijn creatie verschuilend, weer met 'griezelkitsch en waanzin' op de bühne.

Voor ik verderga, wil ik noteren dat het boek me alleen als gedachteconstructie aanspreekt. Bij herlezing, voorwaarde om over een boek te kunnen schrijven, vond het niet om door te komen. Dodelijk saai. Zou de moord op de lezer tot het ontwerp behoren?Voor de gelegenheid van De vliegende monnik heb ik Peter Holvoet-Hanssens dichtbundels herlezen: Strombolicchio. Uit de smidse van Vulcanus uit 1999, De dwangbuis van Houdini uit 1998 en Santander. Ontboezemingen in het vossenvel uit 2001. Ik las ze in deze volgorde omdat Holvoet-Hanssen zelf aangeeft dat publicatiegeschiedenis en ontstaansgeschiedenis niet parallel lopen. Strombolicchio beschrijft hij als het resultaat van een initiële poëtische eruptie. De beide andere bundels zijn het overwogen vervolg daarvan. De poëzie is wel tegen herlezing bestand. De veronderstelde moordaanslag op de lezer is mislukt. Het zelfonderzoek in de vorm van een groteske kan daarom ondanks de beperking ervan, toch aanleiding zijn op nog eens opnieuw te kijken naar een aantal aspecten van het schrijverschap van Holvoet-Hanssen.
    Daarvoor bezocht ik ook www.kapersnest.be. Dat is de website die Holvoet-Hanssen samen met zijn geliefde en 'kaperskapiteine' genoemde muze Noëlla Elpers onderhoudt. Elpers is tevens auteur. Een aantal gedichten in Santander is blijkens de aantekeningen in dialoog met haar geschreven. Op hun website presenteren zij hun beider werk. Ze noteren er het wel en wee van hun kat en konijn, die zowel optreden in de voor kinderen geschreven boeken van Noëlla Elpers als in het werk van Holvoet-Hanssen.

De operatie die Peter Holvoet-Hanssen met De vliegende monnik uitvoert doet me denken aan een verhaal over de zeventiende-eeuwse harlekijn Domenico Biancolelli. De figuur van de harlekijn, tot ontwikkeling gekomen in de commedia d'ell arte, is een voorloper van de clownfiguur. Die laatste is pas in de loop van de negentiende eeuw in Engeland ontstaan en ontwikkeld voor hij over Europa uitwaaierde.
    Domenico Biancolelli leed zwaar onder melancholie. Hij zocht genezing. Hij verzocht een arts om een geneesmiddel. Deze had niets voor hem in apotheek. Hij wist elders wel een ander medicijn tegen de melancholie van zijn patiënt. Hij verwees Biancolelli naar een theater. Daar gaf een commedia d'ell arte groep een voorstelling. Een van de harlekijns kon iedereen aan het lachen maken. In dat lachen zou de melancholie vanzelf oplossen. Toen wist Biancollelli dat zijn ziekte ongeneeslijk was. Hij was zelf die harlekijn in wiens optreden de melancholie van zijn publiek oploste. In dat publiek zat hij niet als hij optrad. Hun lach begreep hij niet als hij harlekijn was. Zij lieten lachend hun melancholie in hem wegstromen. Het welde in hem op en overspoelde hem als hij uit zijn kleedkamer door de artiesteningang naar buiten liep.

III
Ik classificeerde De vliegende monnik als een fantastische vertelling, als een groteske. Wolfgang Kayser die de groteske onderzocht, ziet als belangrijke karakteristiek een vermenging van terreinen die normaliter gescheiden blijven. Ons vertrouwde domein raakt vermengd met terreinen die voor de mens ontoegankelijk zijn: sprekende dieren, levende poppen, gereedschappen die hun eigen gang gaan, dingen die het heft in eigen handen nemen, planten met een buitengewone levenskracht, de wereld van heiligen en duivels. De groteske is een wereld vol onbegrijpelijk metamorfoses en een bandeloze fantasie. Lezers, beschouwers van groteske beeldende kunst of toeschouwers in circus of theater — narren, zannoni's, harlekijns en clowns vormen een bij uitstek groteske familie — worden meegenomen in een eerste bekende wereld. Vervolgens raakt die wereld waarin ze zich veilig wanen, ondermijnd en valt ten prooi aan vernietiging door ondoorgrondelijke krachten. Het effect van die groteske vermengingen en metamorfoses is volgens Kayser niet angst voor de dood, maar angst voor het leven zelf. De regels van het dagelijks leven zijn de functionerende burger zo vertrouwd, dat hij ze niet benoemen kon werd hij ernaar gevraagd. De clown of de groteske auteur toont dat geen enkele van die regels gegrond is.
    Wie zich de poëzie van Peter Holvoet-Hanssen in herinnering roept, zal zich realiseren dat die vele signalen bevat die een lectuur sturen naar de context van de groteske. In al zijn bundels voert hij clowns op, of harlekijns, narren, een hansworst, een tovenaar, een fakir, illusionisten, equilibristen. Was de Houdini naar wie hij een bundel vernoemde niet een opstandingskunstenaar? Geketend, gekist, onder water — steeds dook hij uit de wereld van de doden weer op in het leven. En zo spotte hij met de fysieke wetten van ons leven. Daarnaast bewoog Houdini zich in de kringen van Madame Blavatsky, die bekend werd door haar vermogen met een andere wereld te communiceren. Aan haar wijdde Holvoet-Hanssen een gedicht. De ondertitel van Santander is eveneens te duiden in verband met de groteske: 'ontboezemingen in het vossenvel'. De lyricus transformeert zich in een vos. Hij doet dat niet in de laatste plaats omdat hij weet dat de vos in de traditie van de nar staat. Zo spreekt de vos in het gedicht 'Refugium': 

    De iele clown die in mij woonde, dacht
    hij sloopt mijn lijf en komt zijn nest niet uit
    hij keek door mijn gezicht met laatste kracht
    daarbuiten liep je rond en binnen brak een ruit.

Andere motieven in de poëzie wijzen eveneens naar een groteske context. De attributen van Holvoet-Hanssens optredens versterken die verwijzing. In alle bundels zijn duivels actief, spoken en draken. De wereld van het onbemiddelde kwaad wordt ook rechtstreeks met het woord 'kwaad' benoemd; gebeurteniseen zijn in de held gesitueerd. Aan de andere kant van het spectrum verschijnen engelen, wordt het goede of de hemel voor ogen gesteld. De engelen moeten het getalsmatig tegen bewoners van de hel afleggen. Maar het prozaboek compenseert hen daarvoor. Het is vernoemd naar de heilige Jozef van Copertino, een legendarische, vliegende franciscaan. Een belangrijk deel van de tekst reveleert diens fantastische, of wonderbaarlijke geschiedenis. De prachtige ezel wiens foto het omslag siert, verwijst niet alleen naar deze Jozef. Ezelsoren zijn een attribuut van de nar. Holvoet-Hanssen noemt in zijn vertelling God de 'Grote Nar' en zijn heilige als de 'kleine nar'.

Als je een antwoord wilt hebben op de vraag welke werelden Peter Holvoet-Hanssen vermengt, is het instructief om de beginpagina's van De vliegende monnik te vergelijken met de slotpagina's. Na de titelpagina volgt er een met de opdracht 'voor mijn kaperskapiteine' en de oproep: 'Ridders van Het Kapersnest, aan tafel - euh, enteren.' De daaropvolgende zichtpagina is de titelpagina van het eerste deel: 'Proloog van de hersenspin'. Aan de voet van de pagina staat: 'H.-H begint te spinnen.' Alvorens over deze teksten na te denken citeer ik de slotpagina. Na de dagtekening 'Het Kapersnest, 23 september 2003' staat daar:

        Amina Lawal wordt niet gestenigd
    maar anderen staan op de wachtlijst.
            Zwarte gaten rukken verder op

Voorbij Vuureiland knarst de tand des tijds
.

In de 'Aantekeningen' bij de cyclus 'De muze en de minstreel' in Santander valt te lezen: 'Noëlla Elpers, kaperskapiteine, schreef alle gecursiveerde verzen van ''de muze'' '. Aan haar dus is De vliegende monnik opgedragen. Dat gebeurt in fantastische bewoordingen, net als in de daaropvolgende oproep. Je zou de bewoordingen literair kunnen noemen. Woorden uit het kapersjargon komen zowel voor in alle drie de bundels als in het prozaboek. De 'kaperskapiteine' zelf komt uitgebreid voor in de fantastische vertelling die volgt op het officiële startsein op de titelpagina van het eerste deel.
    De benaming 'kaperskapiteine' komt ook uit het literair-sociologische veld. Holvoet-Hanssen en Elpers noemen hun website immers www.kapersnest.be? De daar opgevoerde informatie tezamen genomen met verwijzingen in de 'Aantekeningen' achterin de bundels en het prozaboek roepen het beeld op van een speelse hofzaal een kaperscercle. Hoort een nar niet aan het hof? De entourage is blijkens de publicaties tevens opgetuigd met troubadour, minstreel en muze.
    Tegelijk hoort de benaming 'kaperskapiteine' tot het private domein van de minnetaal van twee geliefden. Dat is iets waar in een normale maatschappij de rest van de mensheid buiten staat. Net als Frans Bauer en Jean-Marie Pfaff doorbreekt Peter Holvoet-Hanssen die code. Niet alleen met zijn website, ook in zijn boeken gooit hij zijn vertrouwde fantasiewereld van het kapersnest met zijn private taaleigen van kat Gringo, konijn Meneertje Pluis, kind Anna en kaperskapiteine in de (literaire) openbaarheid. In zijn poëzie citeert hij niet alleen geliefde en collega Noëlla Elpers. Ook, als een tegen experimentele kunst protesterende met kindertekeningen zwaaiende kleinburger, promoveert hij taalvoortbrengselen van zijn driejarige dochtertje tot poëzie. Kat en konijn komen voor in de gedichten. Dezelfde kat wiens dood ons op www.kapersnest.be uit de doeken wordt gedaan, speelt een prominente rol in De vliegende monnik. Is het een farce fantastique, een clowneske parodie op het schaamteloze exhibitionisme van onze tijd? Is het een ridiculisering in de marge van de verstikkende drift waarmee de overheden streven naar een totale (kennis)controle over privéleven van hun burgers en de conformistische, maar in zijn massaliteit ontregelende gretigheid waarmee diezelfde burgers de onbenulligste details voor een miljoenenpubliek tentoonstellen.
    Effect van deze operatie is dat de grenzen vervagen. De ene wereld gaat over in de andere. De pagina's over een koppel bij de kinderarts, waar het te horen krijgt dat hun dochtertje een ziekte heeft met een eerst gefantaseerd lijkende naam mucoviscidose, krijgen als je het woord opzoekt een beangstigend werkelijkheidskarakter. Taaislijmziekte is een dodelijke ziekte. Holvoet-Hanssen schreef een inleidend gedicht voor een boek van de Belgische Vereniging voor Strijd tegen Mucoviscidose. Deed hij dat omdat hij in zijn intiemste omgeving ermee is geconfronteerd? Of is hij gevraagd door de Vereniging en verwerkt hij de overval door de ziekte daarom in zijn fantasie? Word je door de schrijver zijn werkelijkheid in gevoerd die je wegens het private karakter niet wilt weten? Of trekt hij met zijn groteske operatie het laken van je beperkte private interesses opzij, voor een blik in de afgrond?
    Een harde politieke realiteit is verweven in de geciteerde slotnotitie. Amina Lawal is de Nigeriaanse vrouw die wegens overspel zou worden gestenigd en voor wie internationaal actie is gevoerd. Een beangstigende, maar geen groteske werkelijkheid. Toch is dit controleerbar feit in de als hersenspinsels gepresenteerde werkelijkheid van de auteur opgenomen. Het is niet de enige plaats in De vliegende monnik waar actuele of historische politiek in de fantastische vertelling gemonteerd is. Lawal wordt eerder genoemd. Er zijn verwijzingen naar de aanslag op de Twin Towers, naar de oorlog in Kongo, naar de Golfoorlog, naar Rwanda, naar Bin Laden, naar de Grote Oorlog, naar de Tweede Wereldoorlog, naar de brandstapels in de Middeleeuwen waarop de katharen de dood vonden. Er is sprake van de bommen van de komende oorlog. Oorlogen in heden en verleden zijn ook in de drie dichtbundels bij voortduring aanwezig, niet het minst in Santander. Het gedicht 'Solferino' trekt exemplarisch de normaliteit van oorlog en vervolging van eeuwen samen. De titel refereert aan de moord op 25.000 katharen, gepleegd op bevel van de paus op 22 juli 1207:

    Het steeg op vanuit de bodem van de oceaan
    tot de ijskap op Europa smolt en brak, het vloog
    langs de grootste gruwel naar de jongste jammerkreet
    uit de 25000 kelen van Béziers
    solidair met de katharen, over brandstapels
    op een Flammenwerfer dansend met een bajonet
    met de 15-inch-houwitsers houwend op de kou
    boven Brandhoek, Ieper, Hellblast Corner, no-man's-land
    zeeg naast G.E. Ellison, lansier die 't laatste viel
    mengde zich in het geslachtsverkeer en wortelde
    in vergeten graven — Solferino, keer op keer

Groteske literatuur wekt angst voor het leven, signaleert Wolfgang Kayser. Is de groteske poëzie en het groteske proza van Peter Holvoet-Hanssen niet een antwoord op het beangstigende leven zelf? Vele malen klinkt het woord 'angst' in de poëzie. De normaliteit van alle dag is de catastrofe voor wie even naast de ordeningen kijkt. Hij ziet de zwarte gaten van dood en vernietiging die de orde afdekt. De griezelkitsch van Enterhaeck is een spel met een werkelijke nood. Die kitsch maakt bij de optredens in het openbaar de kunst hanteerbaar.

 

IV
Verbeelding kan afweer zijn. Het kwaad wordt buitengesloten. In het warme nest fabuleert men alle vrijheid. Dat aspect is in het conglomeraat Holvoet-Hanssen terug te vinden. Kijk hoe dat knusse Kapersnest functioneert. De kaper hoort niet alleen tot het huiselijke geluksjargon van de familie Holvoet-Hanssen-Elpers. Toch is zijn betekenis in het werk van de dichter beperkt. De kaper refereert daarin bijna uitsluitend aan de romantische figuur van de man die zich niet laat disciplineren, die buiten de wet opereert. Kapers en verwante figuren (Zorro, Calamity Jane) zijn vaste gasten in het werk van de dichter. Ze hebben er nooit de reële gedaante van de zo nodig moordende rover, die niet op een gekloofde schedel meer of minder kijkt. Is dit een blinde vlek? Of is de bijna ondoorgrondelijke particulariteit van (het verlangen naar) de knusheid een vorm van weerstand tegen het hedendaagse kwaad van de schaamteloze exhibities?
    Ondanks de zoetelijkheid van het kapersjargon is bij Holvoet-Hanssen het kwaad in de verbeelding ingesloten. Tussen zijn verbeelde zelf als dichter en zijn verbeelde zelf als entertainer is een strijd op leven en dood gaande. Enterhaeck wordt gek. Inquisitie en psychiatrie krijgen een plaats in het boek. Hij mengt niet alleen fantastische werkelijkheden met de private werkelijkheid. Zoals ik liet zien, mengt hij daar ook verschillende politieke werkelijkheden doorheen. Zo breidt het ondoorgrondelijke kwaad van 's mensen ongeluk zich uit in het intiemste van een individu, in het centrum van zijn verbeelding. Als een refrein klinkt het in poëzie en proza: zwarte gaten rukken op. Zo wordt verbeelding bij Holvoet-Hanssen tevens grotesk verweer.

De vos, hoofdrolspeler in Santander belichaamt andere aspect van het verzetspathos. We kennen hem toch nog, de rebel. Onze vos Reynaerde is de overtreder van de wet tout court. Zonder ideologie, zelfs niet als een hedendaagse liberaal uit eigen belang, maar vanwege een onverwoestbare irritatie over overgeleverde regels, wetten en gezagsverhoudingen die alleen het recht van de sterkste regelen. Al moet het zijn eigen ondergang zijn. Zo is de vos, als de clown, een utopische figuur.
    Zijn politieke gestalte is die van de anarchist. In De vliegende monnik vervult een historische figuur die vossenrol. Daar richt Holvoet-Hanssen de focus op Van der Lubbe, de man die in 1933 de Duitse Rijksdag in brand stak. Hij gaf daarmee de nazi's de aanleiding die ze zochten om hun georganiseerde politieke tegenstanders in concentratiekampen op te sluiten. Het is een verkorte indicatie van de dubbelzinnigheid van de anarchistische figuur. Hij belichaamt de onbedwingbare drang naar vrijheid die het beslag van de wet en de hondse onderwerping oproepen. En hij creëert bij wijd verbreidde levensangst de legitimatie voor repressie.
Die tweeslachtigheid gaat eveneens schuil in Santander. Die bundel eindigt met een afdeling getiteld 'narrenfeest'. Daarmee is de anarchistische vos in verband gebracht met de nar. De nar is van oudsher eveneens een politieke figuur. Hij is de enige die aan het hof de draak kan steken met de absolute heerser. Het is geen gemakkelijke taak. Shakespeare karakteriseert de nar al in alle dubbelzinnigheid: 'This fellow's wise enough to play the fool.' Zijn rol is een functie. Hij is de enige die de draak met de koning mag steken. Hij bevestigt door zijn uitzonderingspositie diens macht. De koning kan zich spot veroorloven. Daarmee wordt zijn vrijheid tot spot zelfs affirmatieve plicht. Hij moet de draak steken met de koning om diens absolute vrijheid over anderen te beschikken, zichtbaar te maken.

V
Peter Holvoet-Hanssen combineert uitersten. Hij stelt onze politieke werkelijkheid present: Van der Lubbe, Amina Lawal, de Twin Towers, genocide in de Balkan, genocide in Rwanda, oorlog in het Midden-Oosten, oorlog in Kongo. Daartegenover stelt hij een archaïsche oppositie: de nar, de vos. Het zijn figuren die werkzaam waren in een ander tijdperk. Hetzelfde geldt voor de figuren van harlekijn en clown. Wat is nu nog de utopische kracht van Pipo en Bassie en Adriaan? Wie wekt nog het lachen waarin melancholie wegsmelt? Ook Holvoet-Hanssens zelfaanduidingen als auteur zijn uit de Middeleeuwen. Hij spreekt van troubadour, hij toont zich als minstreel en zijn muze. Hij treedt naar eigen zeggen op met griezelkitsch. Hij presenteert zich zelfspottend als een soort knuffelkaper. Is dat uit machteloosheid? Zegt het iets over de politieke organisatie van de Westerse maatschappij? Wordt die beheerst door een absolutistische leegheid, waarin de schrijver alleen nog als nar zijn hoogstpersoonlijke betekenissen kan vermenigvuldigen?
    Peter Holvoet-Hanssen stipuleert dat het getal drie voor hem belangrijk is. Zijn drie dichtbundels presenteert hij als een triptiek. Naar eigen zeggen is die 'de schotel van een schotelantenne die op zoek gaat naar een ultieme melodie waarin geluk en lijden zijn vervat.' De vliegende monnik 'bevat echo's van mijn drieluik'. Daarin heet het: 'Dualiteit is patriarchaal. La Trinité is matriarchaal.' Weg van de wet dus. Weg met de potentie van de macht.
    Holvoet-Hanssen combineert dualiteiten: binnen en buiten, duivels en engelen, heiligen en inquisiteurs, goed en kwaad. Als je nauwkeurig leest in zijn poëzie overweegt het kwaad, de angst, de oorlog, de dood en de vernietiging. De benoemende en fabulerende en stromende poëzie zelf moet de tegenpool vormen. Met zijn voorliefde voor het getal drie geeft hij aan dat hij met dat combineren niet zoekt naar een contactloos evenwicht van onbemiddelbare polen. Hij zoekt naar een 'ultieme melodie'. Het getal drie is het getal van de dialectiek. Als tussen goed en kwaad de gezochte synthese ontstaat, moet het wel die zijn van het gewone vleselijke verbeeldingsrijke leven in een huis zonder sloten, maar met vele verborgen kamers.

(Terug) naar het vooraf met de verwijzingen naar de andere essays