Nam het sonnet wraak
I
Al in drie eerdere essays in Overvloed komt de keuze van een dichter
voor vaste vormen ter sprake. Bij Henk van der Waal gaat het om een
zelfgekozen, eenmalige vorm. Bij Ten Berge en Jacob Groot betreft het het
sonnet. Dat geeft al aan dat sonnetten niet meer het uitzonderlijke, want
vermaledijde verschijnsel zijn dat zij eens waren in de Nederlandstalige
poëzie. Het is niet moeilijk een reeks recente bundels te noemen waarin de
dichter zich aan die traditierijke vorm waagde. Sommigen debuteerden met
sonnetten. Neem Co Woudsma met zijn brave Viewmaster, Tonnus Oosterhoff
met zijn disparate Boerentijger, of Paul Demets met het gewaagde De
papegaaienziekte. Anderen schreven altijd al sonnetten en zijn dat blijven
doen, zoals Gerrit Komrij, of zijn dat steeds soevereiner gaan doen, zoals
C.O. Jellema, of zijn dat heel anders gaan doen, zoals Jan Kuijper. Bij
Christine D'haen staan de sonnetten naast dizains en neuvains, andere
beproefde vormen die ze hanteert. De sonnetten die Paul Claes als vertaler en
pasticheur (Mimicry) schreef tellen hier niet, wel de soms maar uit
veertien woorden bestaande sonnetten uit Rebis. Huub Beurskens en Leo
Vroman strooien weelderige sonnetten door hun veelvormige oeuvre. H.H. ter
Balkt, Hugo Claus en Jacques Hamelink publiceerden net als Jacob Groot in de
afgelopen jaren een bundel met louter sonnetten, elk na een rijk voorwerk van
andere, gebonden en vrije vormen.
In dat laatste rijtje voegde zich in 2000 Maria van Daalen
met haar vijfde bundel Elektron, muon, tau. Elektron, muon, tau
bevat zesentachtig sonnetten, opgedeeld over zes reeksen en een proloog. Als
knipoogde ze naar de laatste bundels van Leo Vroman heeft ze van de eerste
reeks eveneens een zelfgemaakte Amerikaanse versie opgenomen. Zij geeft met
deze bundeling een extravert vervolg op de twee sonnetten die zij in haar
derde bundel Het Hotel uit 1994. welhaast verstopt had in de grotere
cyclus 'Vormen'. De keuze bevalt haar. De eerste sonnettenbundel kreeg in 2003
een vervolg met een nieuwe, Yo! de liefde. Hier richt ik mij op
Elektron, muon, tau.
Opmerkelijk is de tweedeling die zich aftekent in het grote corpus recente
sonnetten. Enerzijds is er de groep die zich in grote lijnen voegt naar wat de
in eeuwenoude traditie aan verscheidenheid aan mogelijke rijmschema's, metrums
en opbouwen van beeld en gedachte is ontwikkeld. Te denken valt bijvoorbeeld
aan het werk van Jellema, Van Istendael, Koos Geerds en D'haen.
Aan de andere kant is er de groep van gedichten die door hun
auteurs wel in die rijke traditie worden geplaatst, maar alleen, zo lijkt het,
om daarbinnen uitzonderlijk te zijn. Jacques Hamelink noemde de honderd
gedichten uit zijn Liedboek der oorlogen en feesten van al-Haqq
treffend 'sonnetvormigheden'. Al is het eerste vijftienregelige of
dertienregelig sonnet reeds geschreven, vaak herinnert in deze, zowel op de
traditie leunende als haar ondermijnende groep alleen het regeltal duidelijk
aan de oorspronkelijke vorm. Regels van Beurskens springen uitbundig over hun
vijf voeten heen, waar Claes de kaalheid van Luceberts 'ik / mij / ik / mij'
citeert. Jacob Groot lost, zoals ik liet zien, de klankstructuur van geordend
rijmende regels op in een van woord naar woord deinende muzikaliteit. Ter
Balkt maakt eigenlijk geen gebruik van de beproefde vorm, maar hij stelt
eerder zijn idiosyncratische poëzie in Laaglandse hymnen voor één keer
aan het sonnet ter beschikking. Er zijn er die de verdeling in octaaf en
sextet verstoren. Anderen goochelen met de metrums, sommigen ontregelen het
rijm. Weer anderen zien af van welke wending dan ook en laten woorden of
beelden woekeren. Of men doet gewoon alles tegelijk. Maar hoe ver iemand zich
ook buiten de kluisters van de coherente betekenissystemen begeeft, door zich
aan de vorm van het sonnet vast te houden, kiest hij voor een verankering in
een zinrijke traditie. Je zou kunnen zeggen dat Paul Demets de vrije val in
een afgrond van onbekende diepte beoefent, maar hij doet dat als een bungy
jumper aan een veerkrachtig touw van een afgemeten lengte.
Dichters van beide groepen hebben gemeen dat zij de beproefde
vorm als schrijfkracht gebruiken. Voor de een biedt de vorm een staketsel
waaromheen de leefbare ruimte van een gedicht kan worden gebouwd. Voor de
ander biedt de vorm de mogelijkheid via de negatie ervan krachten vrij te
maken voor tochtiger teksten. Jan Kuijper, wiens oeuvre de ontwikkeling toont
van het traditionele naar het zich uitzonderende sonnet, zegt het zo: 'Het
sonnet is een vorm die iets naar buiten kan brengen waarvan je niet wist dat
je het in je had.' Andere streng gereguleerde vormen doen dat evenzeer. Maar
misschien dat het literair-historisch gewicht dat nog het surplus van de
sonnetmythe aan toevoegt.
Zoals het in leven en letteren betaamt, vertroebelt het concrete geval
Elektron, muon, tau de heldere categorisering. Op het eerste gezicht kiest
de uit de modernistische hoek afkomstige Maria van Daalen voor een
traditionele opzet. De gedichten tonen een regelmatige regelval met een
overwegend Petrarkistisch rijm- en assonantieschema. Dat betekent dat het
octaaf gebouwd is volgens het basispatroon abba abba. Omarmend rijm is
daarvoor de term, en dat moet de dichter van deze nadrukkelijk als erotisch
gepresenteerde poëzie plezier hebben verschaft. De structuur van het sextet
kent in deze traditie een grotere vrijheid. Van Daalen heeft een grote
voorkeur voor het rijmschema efg gfe. Haar keuze voor deze Petrarkistische
vorm getuigt van zin voor een grootse onderneming. Andere traditionele vormen,
zoals het bekende Shakespeareaanse sonnet, zijn onder andere ontstaan vanwege
de beperktere rijmmogelijkheden van de Germaanse talen.
Met haar eerste cyclus onderneemt Maria van Daalen nog een
ander speciaal waagstuk uit de traditie, het schrijven van een sonnettenkrans.
Miguel Declercq deed in zijn debuut hetzelfde. De eerste regels van de
veertien sonnetten uit de krans vormen tezamen een nieuw, zogeheten
meestersonnet, dat aan de andere voorafgaat. Het toont dat ook de inhoud van
deze reeks 'voor een verloren geliefde' cyclisch is. Hij handelt over het
begin van alles waarnaar terug te verlangen en te streven de levenskracht
vormt. Deze cyclus herinnert daarmee aan de openingscyclus 'Het gebed:
Rozenkrans of het gebed voor een goede dood' uit Van Daalens vorige bundel
Het geschenk // De maker.
Deze duidelijke positionering van Elektron, muon, tau
in de traditie van het sonnet, roept wel de vraag op naar de status van de
afwijkingen. Van de zesentachtig sonnetten heeft Van Daalen in een kwart het
Petrarchaans schema losgelaten. Het meestersonnet is één van de afwijkende.
Waarom?
Op het tweede gezicht blijkt Maria van Daalen naast haar
tribuut aan de traditie tevens op verschillende manieren te morrelen aan de
uitgekristalliseerde regels. Anders dan in het Nederlandse taalgebied
gebruikelijk kiest zij bij haar regelbouw niet voor een metrisch uitgangspunt,
maar voor lettergreeptelling. Bij haar bestaat een regel niet uit een
vijfvoetige jambe, maar bijna altijd uit elf lettergrepen. Die techniek
beproefde ze voor het eerst in een van de beide sonnetten uit Het Hotel.
Sommige regels eindigen met een klemtoon, sommige zonder
klemtoon. Bovendien kunnen beklemtoonde regels rijmen op (assoneren met)
onbeklemtoonde. Er is dus geen regelmatige afwisseling van mannelijk en
vrouwelijk rijm. Dan neigt een regel naar de jambische kant, dan weer naar de
trocheïsche. Daardoor ontstaat binnen de strakke vorm een sterke metrische
onrust. Die onrust en spanning in het tekstlichaam zou in je verband kunnen
brengen met het in de gedichten gethematiseerde onrustige verlangen naar de
ander en naar lichamelijk bevrediging en vervulling.
Op nog andere manieren ondermijnt Maria van Daalen de door
haar gekozen vorm. Haar poëzie kenmerkt zich van haar eerste bundel af door
een gedrongen stijl. Haar zinnen zijn vaak elliptisch of op andere wijze
ingedikt. Geheel in overeenstemming met de erotische taalmystiek die haar
thema vormt, verstrengelt zij subject en object. In Elektron, muon, tau
verzet zich de zo karakteristieke grammatica tegen de versificatie die de vorm
van het sonnet vereist. De zin domineert zowel vers als strofe.
Van Daalen versterkt dat effect door op een aantal strofe- en
regeleinden niet slechts een zin voor het enjambement te breken maar zelfs een
woord. Met die gewelddadige techniek gaat zij nog een stap verder dan Gerrit
Kouwenaar, die haar misschien wel het meest toepast. Hij breekt meestal
samengestelde woorden. Hij doet dat in toenemende mate losjes. Lang niet elke
woordbreuk heeft verrijkende effecten voor versregel of woordbetekenis. Van
Daalen gaat nog verder. Zij breekt ook niet-samengestelde woorden. Nu schrijft
zij poëzie met een grote betekenisdichtheid. Als zij een woord in twee
betekenisloze delen splitst, kan ik in die ingreep niets anders zien dan een
pijnlijke aanslag op het betekenisvolle wit van het zo harmonieuze
tekstlichaam van het sonnet. In het sonnet 'Het sonnet voor de Maaier' is dat
bijvoorbeeld zichtbaar in de overgang van octaaf naar sextet: '(...) het was
nacht, hing / zich een capuchon om de schedel, kari - // ge bedeler en nemer
van licht (...)'. Zij zondert haar sonnetten uit van de traditie, door hen
achter de schijn van het tegendeel van hun vorm los te maken.
Misschien moet ik echter luisteren naar het zevende sonnet
uit de tweede reeks:
Koppen dicht, dit is een sonnet, denk je heus
dat ik je nog hardop ga vertellen,
of dat je lettergrepen mee mag tellen,
één hard-on, en hard schreeuwen, tot ik gekneusd
ben, nog meer blauwe plekken, je merkteken
gezet in mijn hals, zuigend, maar nergens pijn,
het bloed eruit, twee gaten, of zijn het mijn
ogen waar je je vingers in wilt steken?
Ik heb nog zes regels om je wc vol
te kotsen, of, dronken, alles tegen je
te zeggen dat ik liever geheim houden
moet. In elk gedicht dezelfde fraude,
vormgeving. Dichterschap is geen zegen, je
belt niet terug, je antwoordapparaat is vol.
Wel noemde Maria van Daalen dit 'Het sonnet van de leugen'. Dat betekent dat
de lezer op zijn tellen moet passen. Hoe zat het met de Kretenzer die zei dat
alle Kretenzers logen? Als het sonnet van de leugen zegt dat vormgeving
frauduleus is, is de vorm dan toch de hoogste waarheid?
II
Elektron, muon, tau wordt nadrukkelijk gepresenteerd als een bundel met
erotische poëzie. Dat hoeft degene die vertrouwd is met Van Daalens eerder
werk niet te verbazen. Haar poëzie is altijd al geoccupeerd met
lichamelijkheid en zo met liefde geladen, dat de lyrisch ik soms uit lijkt op
een erotische betrekking met de lezer. Zo eindigt het laatste gedicht van haar
tweede bundel Onder het hart uit 1992 met het gedicht 'Omslag':
Zo maak ik mij kenbaar, een naam maar
de mijne krijgt vorm en weerstaat
de tijd die ik inneem
en uitgeef: verloren, gelezen, of
adem genoeg voor een ander.
Wat opgaat in schrijven is lezen, als rook
zo behoedzaam ontvouw ik de bladen, op zoek
naar het woord dat mij wikt en beweegt, want
ik kom zo, dat weet je —
De slotregel speelt als laatste regel van de bundel met
de werkelijkheid. De ik kondigt in een grote vertrouwelijkheid de lezer haar
werkelijke komst aan. Het sluiten van de bundel zou het einde van de wetten
van de fictie kunnen betekenen. Tegelijk klinkt de betekenis dat er tussen
'het woord' en de lyrisch ik een erotische relatie bestaat. Het woord wikt
haar, geeft haar ik vorm, en beweegt haar op zo'n manier dat zij klaar komt.
De taal is haar minnaar.
De poëticale lading die de erotiek in het werk van Maria van
Daalen heeft, wortelt in haar mystiek gekleurde taalfilosofie. Met het verhaal
geeft ze een zicht op de belangrijkste thema's van haar poëzie. Het verhaal
heeft een dubbele briefstructuur. Een vrouw stuurt aan een vriendin een
vertaling van een middeleeuws brieftractaat, met commentaar. Zij heeft die
brief van een mystiek geschoolde geestelijke aan een groep nonnen in een
bibliotheek in de omslag van een ander boek. Met deze mystificatie verschaft
Van Daalen zich de gelegenheid een aantal kernbegrippen uit haar poëzie —
verlangen, beweging, lichaam, pijn, dood, aarde, woord, noemen — te
rangschikken en van een naar eigen noodzaak aangepaste achtergrond te
voorzien.
Het is hier niet de plaats om op alle details en nuances van
deze poëtica in tractaatvorm in te gaan. Wel is het verhelderend het Van
Daalens leerstuk van de incarnatie te citeren. Dat biedt zicht op het
lichamelijk karakter van haar poëzieopvatting. Zij schrijft: 'En dit is
incarnatio: dat alle woord lichaam is en dat dat woord ook de glorie van het
lichaam uitmaakt omdat het haar beweging benoemt, en is (...) en omdat het
benoemen haar de beweging van de ziel doet kennen; want met het oog en met het
oor neemt het lichaam kennis van de Noemer.' Het contact tussen de woorden
stelt zij hier gelijk aan lichamelijk contact. De noemende mens, de dichter,
is uit op een eenwording met de oorspronkelijk Noemer, de taal. Of je die
eenwording nu hereniging of vereniging noemt, voor Maria van Daalen is de
erotische taal bij uitstek ook de poëticale taal. Op vergelijkbare wijze was
voor de mystica Hadewijch de taal van de liefde de meest geëigende om haar
eenheid met en gescheidenheid van de God die haar beminde vorm te geven. Bij
Hadewijch is het de mystieke geladenheid van de lichamelijke taal van liefde
en verlangen, die haar poëzie de kracht geeft die haar onderscheidt van haar
wereldlijke collega-dichters.
In 'Ubi est ibu' is het mystiek pathos geconcentreerd dat in
de eerste vier bundels van Maria van Daalen voortdurend met de erotische
connotaties meeklinkt. De Taal zelf is haar minnaar. Zij mint de taal.
Gedichten zijn soms wanhopige of vrolijke pogingen de eenwording van beiden te
realiseren. De consequenties van dat streven doen zich zowel in beeldvorming
als in de grammatica gevoelen. Geheel in overeenstemming met de mystieke
traditie — en met de moderne traditie van wat Paul Rodenko 'de poëzie van het
echec' noemde — blijkt de dichter de poëzie te ervaren als ontoereikend om het
verlangen te realiseren. Zij doet haar zelfs extra de pijn van de scheiding
gevoelen.
Elektron, muon, tau onderscheidt zich van zijn
voorgangers niet zozeer door de keuze voor de dwingende vorm. Die occupatie
kun je nog als consequentie van Van Daalens lichamelijke poëtica opvatten. Het
onderscheid is gelegen in de verzelfstandiging van de erotiek. Door het
proloogsonnet dat met het motief van de mystieke roos laboreert aan de drang
tot spreken en het onvermogen daartoe, wordt de bundel als geheel nog wel in
het teken van de mystieke taalopvatting geplaatst. Echter, in de meeste van de
vijfentachtig andere sonnetten speelt die thematiek geen rol meer. 'Het sonnet
van de visite 1' moge exemplarisch zijn:
Je kleren liggen in chaos op de grond
en op je schoenen — een ervan uitgedraaid
en de ander omgevallen, weggewaaid
ben je, of opgestegen van waar je stond,
half in plié, nog buigend over je gesp
en dan trek je snel de rits los, het linnen
aan de voorkant open en je bent binnen
handbereik, strelend langs je billen rekt het
zwarte lycra van het sportbroekje over
je zachtbehaarde huid en zakt weg in de
plooien van de lange broek, twee in één een
stoffen omhulsel waaruit je verdwenen
was en nu je omhoogkomt in de blinde
opening: het staat en daar gaat het over.
Waar Hadewijch eeuwen terug de taal van de liefde opwaardeerde door haar met
haar mystieke geschiedenis te laden, maakt Maria van Daalen in Elektron,
muon, tau een omgekeerde beweging. Zij probeert de taal van de mystiek op
te laden door een directere erotische taal te schrijven. Met het Hooglied
lijkt zij oude papieren te hebben. Probleem is daarbij dat een dergelijke
aanpak gelovige lezers vergt, die allegorisch willen lezen. De dubbele laag —
mystiek en erotiek — bestaat slechts bij gratie van de wilsbeschikking of de
geloofsdaad van de lezer. Die moet door het dubbele project worden aangedaan.
Mij raakt deze bundel minder dan haar vorige bundels
lichamelijk poëzie.
Een buitenpoëtische reden dat deze bundel mij onberoerd laat
kan gevonden worden in mijn sekse. Ik ben als man misschien niet ontvankelijk
voor een wellicht bij uitstek vrouwelijke erotiek. Niet voor niets opende
Maria van Daalen 'Ubi est ibu' met de aanhef 'Mijn geliefde zusters'
(mijn curs. hg). De abstractere, poëticale erotiek van de eerdere bundels
schept ruimte voor de lust van het denken. De concrete vrouwelijke erotiek van
Elektron, muon, tau verijdelt bij mij die mogelijkheid.
Een poëtische reden van mijn
distantie tot deze bundel zoek ik in de keuze voor het sonnet. Wie het gevecht
aangaat met de traditie mag op weerstand rekenen. De eigenzinnigheden van Van
Daalens zinsbouw deden zich in de vrije verzen van haar eerste bundels gevoelen
als noodzakelijk verbonden met de thematiek. Vorm en zegging vonden elkaar. Nu
staan ze soms tegenover elkaar. Was het rijmdwang, vraag ik me bij die
betekenisloos gebroken woorden af? Zoals ik evenzeer bij die zelfgestelde hoge
standaard van een sonnettenkrans een consequente uitwerking verwacht.
Variabelen en afwijkingen zouden thematisch moeten zijn gemotiveerd. Noch in de
opvouw van de reeksen, noch in de individuele gedichten vind ík die motivatie.
Nam het sonnet wraak op wie het hoogste waagde? Of geeft Maria van Daalen zich
net als Van Dixhoorn, Van der Waal en Kregting over aan de indifferentie van de
vorm? Is het sonnet zo met literaire geschiedenis beladen dat zij haar
indifferentie kwijt is geraakt? Wie weet.
Zeker is dat deze poëzie mijn
verwachtingen en normen blootlegt. Dat ze daaraan niet voldoet, hoeft geenszins
tegen die poëzie te spreken. Het zegt zeker iets over, of tegen mij.
(Terug) naar het vooraf met de verwijzingen naar de andere essays