Voor de verschijning al

Het werk van de dichter Jozef Eijckmans (1907-1996) is omringd door stilte. Hoewel hij meer dan twintig bundels publiceerde, zullen alleen de mensen die hem hebben gelezen van hem hebben gehoord. Eijckmans vond dat hij niet voor zijn werk moest gaan staan.
    Van Jozef Eijckmans verscheen postuum de bundel Overdood. De titel draagt verschillende betekenissen in zich. Hij kan uitdrukken dat de poëzie uit het gebied komt, dat gelegen is voorbij de dood. Hij suggereert daarbij dat deze poëzie over de dood gaat. Tevens is hij te lezen als een overtreffende trap, meer dan dood.
    Eigenlijk gaat een dergelijke ontleding van een woord in de lagen waaruit het is opgebouwd, tegen de beweging van de poëzie van Eijckmans in. Een 'ode aan de poëzie' uit 1974 begint hij met de volgende drie strofen:

    waarachtig
    de poëzie is kaal

    wanhopig
    bidt fluistert roept de dichter op
    tot woorden

    hij konstateert
    een verhelderend zwijgen
    (dit noemt hij een resultaat)

Deze regels van meer dan twintig jaar geleden worden nog beheerst door de spanning dat vorm en inhoud elkaar uitsluiten. De ode is een pathetische vorm. Hier is dat terug te lezen in de grote woorden 'waarachtig' en 'wanhopig' en de reeks 'bidden', 'fluisteren', 'oproepen'. Daartegenover stelt Eijckmans dat poëzie kaal is en haar resultaat een verhelderend zwijgen. Onderhavige ode is volgens de dichter eerder de formulering van zijn poëticaal programma dan de poëzie zelf.
    Dat poëticale programma voert hij in andere gedichten wel uit, zeker in de gedichten die Overdood vormen. De gedichten in die bundel zijn kaal. Ze zijn omgeven van en doordrongen met zwijgen. Woorden worden eerder van hun meerduidigheid ontdaan, dan met woordspel, metaforiek of stilistische middelen opgeladen met betekenis.
    Natuurlijk hanteert Eijckmans stilistische middelen. Hij gebruikt ze echter om ze te ontkennen. Doordat hij nauwelijks leestekens gebruikt en door de manier waarop hij zijn zinnen opbouwt en zijn versregels afbreekt, bereikt hij regelmatig het effect dat ik niet weet waar zinnen of delen van zinnen ophouden. Eijckmans' gedichten vormden een leesverwachting, waarin ik het voor mogelijk houd dat achter elk woord een zinsgrens is getrokken. Eijckmans isoleert de woorden. Hij laat ze op zichzelf staan. Hij verwijst ze naar zichzelf terug. Ze verliezen daarmee aan betekenis, want woorden normaal gesproken hun betekenis krijgen in relatie tot andere woorden.
    Dat door Eijckmans opgewekte wantrouwen in de zinnen leidt uiteindelijk tot een wantrouwen van de woorden. Eijckmans versterkt dat wantrouwen door herhaaldelijk op het eind van een regel woorden af te breken, zonder zijn lezers daarvoor door middel van een reglementair streepje te waarschuwen. Zo vallen zinnen uit elkaar in losse woorden en vallen op sommige posities woorden uit elkaar.

In zijn gedichten nadenken over de technische aspecten van zijn poëzie, behoort tot de hand­rei­kingen die de dichter aan de lezer doet. In zijn ode schrijft Eijckmans waarop hij met een deel van zijn poëzie uit is. Hen isoleren is een van zijn methoden om de woorden tot zwijgen te brengen.
    De paradox is een bekender poëtisch middel. De paradox kan worden gebruikt om wat als onuitspreekbaar wordt ervaren, tussen de woorden hoorbaar te maken. Eijckmans echter hanteert dat middel ìn zijn poëzie nauwelijks. Hij doet het mét zijn poëzie. Paradoxalerwijze brengt Eijckmans de woorden tot zwijgen door ze uit te spreken en door de manier waarop hij ze uitspreekt. In hun isolement lichten ze even op, dan ze zijn weer voorbij.
    Poëtische techniek is thematiek. Woorden blijven woorden. Woorden blijven uit hun isolement ontsnappen. Woorden naast elkaar blijven bij elkaar inhaken tot zinnen. Ze gaan weer verwijzen als iemand ze leest. Ondanks hun isolement in het gedicht worden ze, wellicht tegen de wil van de dichter, maar met diens dank, toch weer metaforisch. Wit is zwijgen op papier. Wit in die betekenis is een topos in de moderne poëzie. Daardoor kan het al nooit meer een absolute kaalslag aanduiden. Het volgende gedicht toont hoe ook een kaal gedicht naar meer verwijst dan alleen zichzelf

    het wit is
    wat het is:

    men kan er over lopen zonder
    pijn te doen

    zo komt dan het wit onmenselijk
    tegen het woord aan te staan verglijdend

    stilaan zonder moeite
    zonder onderzoek

    het is de verdwijning van het nooit
    geziene voor de verschijning al

    het is de cirkelgang
    van het niets

Verdwijnen zonder ooit te zijn verschenen is een zeer absolute wijze van wegzijn. Er is geen getuige in wie de verdwijning zijn spoor trekt. Niemand kan door een vermoeden een spoor naar het zo verdwenene uitzetten. De pagina blijft wit. De pagina is nooit gesneden. Soms lijkt het Eijckmans ideaal. Leven is voor hem een moment van oplichten in 'het niets'. Van wat geleefd, geleden en in vreugde beleden wordt, blijft niets over. Leven is bij hem een te veel, bijna.
    De positionering van dit gedicht over het wit in de bundel geeft blijk van een greintje ironie. Het is het laatste gedicht van de eerste afdeling. Op de volgende pagina, na een pagina wit, staat de titel van de tweede afdeling: 'en dan misschien nog dit'. De 'cirkelgang van het niets' heeft het even oplichten van een leven nodig om niets te zijn; zoals een woord pas wat betekent doordat verschilt van een ander woord. Het wit komt in de poëzie pas tot gelding als er een inktvlek, een letter, een geïsoleerd woord of een gumspoor op staat.
    Met zijn concentratie op het kaalste en meest abstracte woord — vaak is een moeilijk nader te bepalen 'het' het onderwerp van een gedicht — concentreert Eijckmans zich op wat hij als kern van het menselijk leven beschouwt. Poëzie schrijvend en omschrijvend omschrijft hij zichzelf. Overdood, de overtreffende trap van dood geldt voor zijn poëzie. Zij intensiveert de dood door hem tijdelijk te ontkennen. Door het niets te onderbreken.
    Net als in dit witgedicht leven en schrijven worden in de eerder geciteerde ode twee vragen tegelijk gethemati­seerd. De relatie van dichter tot het woord beschreven in termen die ook de relatie van een gelovige tot god kunnen aanduiden. Het woord is god. De aanbidding van hem leidt tot zijn zwijgen. Zwijgen is een activiteit. Zwijgen is een teken van aanwezigheid. Gezien zijn postume bundel heeft Eijckmans een ontwikkeling doorgemaakt, waarin ook die negatieve aanwezigheid van het zwijgen is opgelost in een verdergaande abstractie. Het niets zwijgt niet, het is niets. De dichter probeert het in leven zijnde te kennen door het alvast toe te laten in het licht tussen de woorden en in het licht in zijn ogen. Misschien dat, over de dood heen, in dat licht toch iets van droefheid blijft hangen.

(Terug) naar het vooraf met de verwijzingen naar de andere essays