Schuimen langs de
vloedlijn Kritieken en kronieken over poëzie Vantilt, Nijmegen 2002 |
Schuimen langs de vloedlijn
Bovenal brengen deze essays poëzie terug bij de lezers.
Zij stimuleren hen hun eigen visie op het werk van uiteenlopende dichters te
scherpen en te verbreden. Want eenkennig is deze jutter van poëzie niet.
Schuimen langs de vloedlijn bevat essays over
Dirk van Bastelaere,
F. van Dixhoorn,
Hans Faverey,
Eva Gerlach,
Stefan Hertmans,
Antoine de Kom,
Gerrit
Kouwenaar,
Marc Kregting,
Wiel Kusters,
Peter van Lier,
Lucebert,
K.Michel,
Cees
Nooteboom,
Martin Reints,
Wilfred Smit,
Gertrude Starink,
Toon Tellegen,
Hans Tentije,
Mieke Tillema,
Hans van de Waarsenburg,
Nachoem Wijnberg.
Groenewegen
laat zien wát er
staat en hóe het er staat. Niet alleen afzonderlijke gedichten
komen op heldere wijze aan bod, ook ontwikkelingen in het oeuvre van de
verschillende dichters. Een aantal van de hier verzamelde essays kan men tooien
met de eretitel 'monografie'. Als de poëzie van Nachoem Wijnberg vraagt om een bezoek aan de
delta van de joodse mystiek, dan gaat hij. Echoot in de passages van Gertrude
Starink Egyptische mythologie, dan versterkt hij die klank om de
uitzonderlijkheid van Starink tot haar recht te laten komen. Vraagt het werk van
Gerrit Kouwenaar om een vergelijking met dat van Lucebert, dan maakt hij die
vergelijking.
De pers over
Schuimen langs de vloedlijn
‘Hans Groenewegen heeft over moderne
Nederlandse poëzie een aantal bijzonder lezenswaardige beschouwingen geschreven
... In die kritiek laat Groenewegen zich kennen als een kritisch, maar
allerminst dogmatische lezer, voor wie zowel de barokke poëzie van Lucebert als
de ogenschijnlijke schraalheid van Faverey fascinerend blijken.’ Dirk
De Geest,
in: Leesidee , 4/2003.
'Het interessante van dit boek is dat er niet enkel af en toe wordt geschopt tegen de terreur van de middelmaat en het modieuze anti-intellectualisme dat de culturele elite zich eigen heeft gemaakt, maar dat het in de teksten toont hoe verrijkend het is om gaandeweg te begrijpen, bij een tweede lezing niet hetzelfde te ontdekken maar iets nieuws.’ Dietlinde Willockx in: Tijd Cultuur, 4-9-2002.
‘De essays van Hans Groenewegen in Schuimen langs de vloedlijn zijn niet bepaald licht of luchthartig, eerder wat zwaar op de hand en volumineus, maar daarin schuilt juist hun kwaliteit. Hier is iemand uiterst serieus en ongemakzuchtig met poëzie bezig, in de wetenschap dat het om iets belangrijks gaat ... Zijn belangstelling is breed georiënteerd, niet enghartig, en wie hem bij zijn opsporingen volgt, komt veel over poëzie te weten, en dus ook over de taal en het leven.’ T. van Deel in: Trouw, 19-7-2003.
‘Even aantrekkelijk, maar nu door de sterk empathische wijze waarop hij poëzie en dichters benadert, zijn de stukken van Groenewegen.’ Wam de Moor in: De Gelderlander, 14-2-3003.
'Deze essays kunnen fungeren als het breekijzer waarmee men het officiële literaire discours ontwricht, misschien wel juist omdat ze daar niet op uit lijken te zijn.' Marc Reugebrink in: Yang, 38(dec. 2002)4.
‘Het intrigerende aan deze essays is dat ze in de breedte hele oeuvres omspannen, terwijl ze in de diepte die ene lichtstraal volgen die de auteur erop laat schijnen en erin laat binnendringen ... Vandaar dat de auteur altijd bereid is om te nuanceren wat hij stelt ... om zijn beweeglijk commentaar voortdurend te confronteren met de verzen zelf ... Groenewegen gaat op het werk zelf af, niet op de entourage of haar rumoer dat de teksten zelf meer en meer dreigt te overstemmen ... Groenewegen maakt dat je zo snel mogelijk met je eigen loep naar de besproken bundels wilt gaan kijken ...Schuimen langs de vloedlijn is een boek waarvan je zou wensen dat je het zelf had geschreven.’ Stefaan Evenepoel in: Poëziekrant, 26(2003)5.
‘Groenewegen slaagt erin raadselachtige dichters te introduceren vanuit een intense lezing, die hij helder in een tekst weet te vatten. Hij vertrekt steeds vanuit de uniciteit van de dichters die hij bespreekt.’ Bart Meuleman in Standaard der Letteren, 24-4-2003.