getuige

 

het leek nergens op. daar was ik het wel mee eens. maar die instemming bevrijdde me nog niet van mijn schaamte. ik was het komen aangeven en ik wist van wat er gedaan was niet veel meer te vertellen dan wat ik zelf had gezien en dat ik in de daarop volgende tijd niet was vergeten. bijna niets had ik erover gehoord - waarschijnlijk werd er door andere getuigen weinig over gesproken, wel voldoende overigens om het gerucht in omloop te brengen dat me daar had gebracht, het schelle licht in de ogen, het gloeiende gezicht - en nadenken had me nauwelijks verder gebracht. voor veel van wat ik nog wist, had ik ook in de tussengelegen tijd geen woorden kunnen vinden. wie moet bekennen, bovendien wilde ik bekennen, heeft woorden nodig, nieuwe woorden. en juist omdat ik wilde bekennen, ik gaf het al aan, moest ik alle suggesties die zij mij deden van de hand wijzen. ik mocht mijn ogen sluiten. maar echt, ook vanuit het donker kon ik geen woord uitbrengen. het leek helemaal nergens op, het klopte van geen kanten. dus moesten ze me wel dwingen. ik schaamde me zo. het leek wel of ik het verzweeg. toen ze me sloegen bleek mij uit mijn aanhoudende sprakeloosheid dat ik juist de dingen waar ik wel woorden voor had gehad, was vergeten. en wat ik nog wist te vertellen, en dat hen kortstondig tevreden leek te stellen, klonk mijzelf zo onspecifiek in de oren, dat het alles kon zijn, dat overal was gebeurd en door iedereen kon zijn gezien. wie heeft er nooit een verkleefd verband van een schaafwond getrokken, wie heeft zich niet verveeld, wie heeft er geen toverdrank gebrouwen, in heksenkringen gelegen, wie was nog nooit uitgeteld, wie zag nog nooit het bloed steeds opnieuw door het verband schijnen, wie heeft nog niemand verraden, zichzelf met zijn eerste woord dat het voorgezegde echoot, wie heeft nog nooit door de sneeuw gelopen, of op een dijk naar het paren van de kikkers gekeken, of in een sloot met helder donker water gezwommen, of een nacht in het bos doorgebracht, wie heeft nog nooit spinnen uit zijn huis gebracht, wie is er nog nooit op de vlucht geslagen en heeft alles in zijn huis achtergelaten. wat verder gedaan was stond me zo helder voor de geest, dat het geheel doorzichtig was, onzichtbaar. ze bekeken het maar. daarover kon ik eenvoudig geen verklaring afleggen. dat ze me aftuigden, weet ik veel wat ze allemaal nog meer deden, luchtte me op. alleen wie het gedaan en tevens ondergaan heeft kan getuigen. maar tegenover wie. tegenover de beambten en de beulen niet. niet tegenover de rechters die de taal beheersen. eigenlijk alleen tegenover de andere getuigen, die gezworenen zijn en aan een half woord genoeg hebben en niets anders zouden mogen doen als zwijgen. daarom put ik troost uit de gedachte aan de volmaakte daad, die daarin bestaat, iemand tot een zelfmoord te brengen, die deze beminde persoon uit zichzelf zo in scène zet dat een het een moord lijkt, waarvan de weinige en moeilijk te ontcijferen sporen onontkoombaar naar jezelf wijzen. de ene getuige, het slachtoffer, stierf door eigen hand en wijst met de hand die hem doodde, de dader, de andere getuige aan, die het niet moeilijk valt zich ervan te overtuigen dat de zelfmoord alleen gepleegd werd om onnaspeurbaar, het alibi de zelf voltrokken terechtstelling, en zo een al even volmaakte daad als de eerste, een moord te kunnen plegen, want zij zal sterven door een vreemde hand die een verlengde is van de dode hand. zij zal sterven onder de valbijl, aan de galg, door het gas, op de stoel, of hij, levenslang op de stoel aan de tafel met daarop de beker. wie vindt een teerbeminde die op die getuige lijkt.

 

noodtrap

naar het schone geheim