Struikel ik over de drempel de donkere ruimte in Of is het de trap die mij uit mijn evenwicht brengt Ook als ik mijn handen voor mijn ogen weghaal om mijn val te breken zie ik de echo van het felle licht waarin ik de afgelopen eeuw heb moeten zien Hoe ik ook wentel in mijn val overal zie ik witte spikken en nevels Als ik mijn ogen sluit branden ze kleurloos Hoelang ik val is in dit met leeg licht bespatte ondoorgrondelijk zwart niet te bepalen De koelte in mijn huid wijst op een gat in de muur Een open tralieraam misschien Misschien glas voor of achter de staven Alles wijst op een venster dat uitzicht biedt op de nacht buiten Er drijft alleen geen maan in En geen ster is meer dicht genoeg bij om het donker tot hier te doordringen Wellicht legt de klamme uitstraling van een vochtplek de zware koelte in mijn huid Uit een kapot riool sijpelde tientallen jaren vocht in de aarde In een onherstelbare tijd trok het in de metersdikke muur van de kerker Of anders Langs mijn huid golft de lucht die mijn val in gang heeft gebracht Deze kerker moet een schacht geweest zijn van een oude kolen- of kopermijn Een dierenval in een holencomplex Een door eeuwen gestaag vallen van water in de rots uitgeholde grot is deze kerker Nu het vuur uit mijn ogen is getrokken herschrijft de pijn zijn baan in mijn vlees Pas nu voel ik dat ze mijn lichaam niet in het wilde weg sloegen en schopten Ik herken in de herhaling een wellicht voorgeschreven patroon Misschien stelt me dat gerust De moederlijke wurggreep werd een streling Spreken werd het omschrijven van de gevoelige plekken van het lichaam Uit slaan werd het meermaals steken met koude of hete pennen Het pijnlijk nauwkeurig onderzoek van de donkere krochten van het lichaam Het nauwgezet sonderen van de verborgen holten van het lijf Werd het volledig exploreren van de ingewanden blinde kamers aderen haarvaten weefsels energiestrengen in de spankracht van het vlees Hoelang Lang voor herinneren in de tijd had ingebroken lag ik ineengevouwen op het hardste zwart van deze schacht Al jaren duurt het rechten van mijn rug Ik reik met beide handen naar de natte wanden Ik hoor een schreeuw Huilen hoor ik Ik hoor een stem Stemmen hoor ik In herhalingen kristalliseert zich een stemgeluid uit waarin ik het mijne meen te herkennen Huichel ik over een drempel En brengt de eenmaal bewogen lucht mij steeds weer uit mijn evenwicht Al jaren sta ik op Wie de tijd breekt wordt gebroken Wie haar buigt wordt omgebogen Dat op de muren te schrijven Daarmee de muren uit te breken Wit krijt haal ik uit mijn zak dat in dit duister houtskool is En begin blind de regels te schrijven die ik voor mij zie Zweet staat op het lijf In de ogen springen tranen Mijn hand schiet steeds weer uit in de diepe voegen in de wand In door stralen water uitgesleten groeven In de tekeningen van stervende dieren Het kool wordt in de baan gedwongen van sinds oudsher gekerfde letters Waarheen en hoe ik ook mijn zinnen richt Ze eindigen steeds elders en anders Wat ik wil schrijven loopt uit in schrijven van wat al geschreven is

noodtrap
naar het schone geheim