Najaar 2003 verenigden de dichters Paul Bogaert, Geert Buelens en Bart Meuleman hun krachten om Het Schone Geheim der Poëzie te ontsluieren. Zij benaderden een groot aantal collega's met een keur van vragen over hun materiaal en werkwijzen. De vloed van antwoorden stroomlijnden zij tot een theaterprogramma waarin raadsels opgelost werden en het geheim intact bleef. Hier vindt u mijn bijdrage aan hun activiteiten. Eerst geef ik de vragen weer. Dan begint de tekst waarmee ik hun vragen beantwoordde. In die tekst vindt u in de vorm van lichteblauwe links de knooppunten van een tekstweb waarin ik uw aandacht hoop te vangen. Een uitnodiging tot verdwalen.
Hieronder enkele woorden. Geef per woord een antwoord op de vragen.
a. meiklokje
b. pot choco
c. vreugde
d. oog
e. Tindemans of Lubbers
f. synthetisch
Hebt u dit woord ooit gebruikt in een van uw gedichten?
Zoja, geef ons de verzen waarin het voorkwam.
Zonee, is het mogelijk dat u dit woord ooit in een van uw gedichten zal gebruiken?
- Zoja, waarom is het mogelijk? Kunt u ons ook het vers/de verzen eromheen geven waarin het woord bijvoorbeeld gebruikt zou kunnen worden?
- In geval van 'misschien', waar hangt het van af?
- Zonee, waarom is het niet bruikbaar voor u?
2.1. Hoe schrijft u meestal een gedicht?
a) Met (vul)pen, bic, potlood… op papier …
b) Met typmachine en papier (wat voor machine?)
c) Op de computer? Gebruikt u die computer als een typmachine of haalt u er meer uit (spelchecker, synoniemen zoeken, ….)?
d) Combinatie van a, b en/of c?
e) Nog anders, nl. ….
2.2. Gebruikt u bij het schrijven van een
gedicht nog ander kantoormateriaal?
Zoja, wat (gom, Tipp-Ex-potje/roller - meetlat - schaar en lijm…)?
2.3. Gebruikt u bij het schrijven van een gedicht soms een rijmwoordenboek, rijm-cd-rom, woordenboeken, naslagwerken…of nog andere dingen?
2.4. Overkomt het u soms dat u in één ruk een gedicht schrijft en dat het daarna als dusdanig verschijnt (in tijdschrift of bundel)?
2.5. Overkomt het u soms dat u aan een gedicht begint zonder dat u daarvoor al iets hebt voorbereid (ideeën in uw hoofd, ideeën of bepaalde woorden/regels op papier, schriftje…)
2.6. Hoe lang werkt u minimum aan een gedicht van u? Hoeveel keren werkt u er gemiddeld aan?
2.7. Wat is typisch voor het totstandkomen van uw gedichten?
2.8. Aan wie laat u uw gedichten voor het eerst lezen? Beïnvloedt de reactie van die persoon/personen wat er verder met uw gedicht(en) gebeurt?
2.9.We gaan ervan uit dat elke dichter tamelijk tevreden is over eigen werk. Toch overkomt het velen dat ze na publicatie toch nog iets veranderen of zouden willen veranderen. Hebt u dat ook? Kunt u ons één voorbeeld daarvan geven en zeggen waarom u het veranderd hebt of zou willen veranderen mocht er bijvoorbeeld ooit een nieuwe druk komen?
Naam: hans groenewegen
Vraag 1. Wat is niet bruikbaar?
1.a
'meiklokje' heb ik nog nooit gebruikt. Een meiklokje heb ik nog nooit gezien. Je weet niet of je een meiklokje ooit gezien heb. Je hebt woord en bloem nog nooit met elkaar in verband gebracht.
Het woordenboek leert me nu dat de bloem tevens onder de naam lelietje-van-dalen door het leven gaat. Waarom heb ik dit nooit eerder opgezocht? Dat heb je wel. Waar dan? In de Duitse Van Dale, Maiglöckchen. Wat stond daar dan achter? Lelietje-van-dalen. Alleen dat, of staat meiklokje er als alternatief bij? Nee, er staat alleen lelietje-van-dalen. Zou het dan een germanisme zijn? De Van Dale solo zegt daar niets over. Ik vind het toch typisch Duits, uit de schlagersector, sentimenteel. Wat is er tegen sentiment, en heb je lelietje-van-dalen wel in een gedicht gebruikt of zou je dat kunnen gebruiken?
Mijn tuin staat er vol van. Heerlijk ruikend onkruid is het. Die ervaring verhindert het enkelvoudig gebruik. Terwijl de leeservaring, de waas van oude en nieuwe betekenissen die het woord omfloerst, misschien nog wel eens tot gebruik kan condenseren. Hoewel, dat verkleinwoord zit me in de weg. Kan dat niet, een verkleinwoord in een gedicht? In dit geval niet. Schreef ik maar in het Engels: lily-of-the-valley, geen verkleinwoord en geen meervoud. Wil je haar dan gebruiken als Lelie van Dale?
Nu wist ik ooit zeker dat ik nooit het woord sering zou gebruiken. Veel te sentimenteel. Tot ik hier kwam wonen en voor mijn raam waarachter ik zit te werken elk voorjaar een enorme witte sering bloeit. Terzelfder tijd ontdekte ik in een tekst van een Duitse vriend het woord Flieder. Samen met Holunder dat me nog uit März van Kipphardt Dat is nog eens wat anders dan Giphart hou je mond, is bijgebleven, roept dat om een gedicht met vlier erin. Waarom is een sering dan onmogelijk? Sentimenteel, waar woont dat? Op een andere plaats dan het gebaar waarmee ik 'het juk van het grote niets' op me heb genomen? Als luid verkondigd wordt dat iets niet mag of niet deugt trekt het me daar naar toe. In sommige natuurlyriek gaat stadslyriek schuil, maar niet voor de signalenlezers.
ook als harde wind het zonlicht in de lijsterbes verschikt
en wikkelt, blijven na de regenbuien bladerveren
regendruppels dragen, die doorzichtig zijn tot het blad
groen waaraan ze zilveren. zilver doet het wit van bloesem
regenereren, elke bloesem trissen witte bloempjes
waarmee dit wit, en met elke bloem afzonderlijk, zelf vele
witten genereert. welk wit dit wit weer laat verschillen
van wit dat in een tros seringen zonlicht windt, ik wist
het niet, toch zie ik een hele trits verschillen, want doe ze
met dit dunste druppen van de aller lichtste inkt te niet
1.b
'pot choco' is een woord wat niet in mijn Hollandse Nederlandssysteem zit. Dan zou het eigenlijk alleen als citaat kunnen voorkomen. De Nederlandse lezer Wie leest er nu poëzie? hou je mond, de Nederlandse lezer zou alleen maar vet grijnzen. Hoezo, Cees Buddingh' kreeg toch een enorme schaterlach toen hij in de jaren zestig de deksel van een pot chocoladepasta verwisselde met die van een potje marmite? Dat zei ik toch, cabaret. Ik vertik het, geen pot choco in mijn gedichten. De argumentatie is wat dunnetjes. Inderdaad, die past op heel veel poëzie.
1.c
I
weer, mijn zoon, mijn kind, minder
vreemd deze keer, meer ontvreemd
herinner me geen pijn, herinnering
doet zeer, herinner je, mijn
bloed, vader is er niet, dat hij
de navelstreng doorsneed, weet je weer
het deppen van je huid, zweet deze keer,
zijn balsemvingertoppen, deze keer sluit
mijn lichaam niet, het is en blijft
afgesloten, het afwezig licht
houdt ook jouw lichaam dicht, ik houd
je niet, heb deze keer zelf je op
mijn schoot getild, gestild
niet meer
ons lichaam geurt niet meer
II
hoe ik treurde en te troosten niet
geen groter vreugde dan mijn zoon te zien
hoe hij, het riet uiteen gebogen,
in het koperkleurig kroos een wak wist
en een blad als boot te water laat
hoe ik hem die neuriet niet op schoot til
op schoot tilde
hem die niet meer neuriet
Het eerst deel is een beeldgedicht, naar een laat vijftiende eeuws schilderij van de Franse schilder Louis Brea. Het hangt in het Louvre. Het tweede deel is een tekstgedicht. Van lezen komt schrijven. Voor een essay over Nachoem M. Wijnberg was ik in het werk van Maimonides gedoken. Ik las een brief die mij aangreep. Zijn broer was koopman. Maimonides had het bericht ontvangen dat diens schip was vergaan. Dat zijn broer was verdronken. Het woord vreugde zal in de brief hebben gestaan. Ik heb geen behoefte dat op te zoeken. Het staat nu in dit gedicht en het is daar op zijn plaats. Tijdens een wandeling, wie werkt moet af en toe wandelen, de lelietjes-van-dalen bloeiden nog niet, viel mij de regel 'hoe ik treurde en te troosten niet' in. Of viel hij uit mij? Er zat een gedicht aan vast, of vroeg hij om een gedicht? Ik heb het erbij gemaakt. En omdat de eigen stem toch al een conglomeraat van citaten was, kon het contrasterend beeldcitaat er nog wel bij. Of moest het erbij? Hoezo moeten? Ja, kom daar maar eens achter. Tegen wie heb je het, tegen de heer Meuleman, tegen Paul Bogaert, tegen Geert, of tegen jezelf? Hoeveel ogen heb je, hoeveel oren, kun je daarin eenstemmigheid bereiken? Wees eerlijk, je hebt het woord vreugde vaker gebruikt. Dat was in een verbasterd Hölderlincitaat in de buurt van een Ernst Blochcitaat. Alsof je daardoor wordt vrijgepleit van die vreugde. Volgens mij ging het om de afwezigheid van vreugde. Die van jou of die van Hölderlin? Wij nemen alles voor mijn rekening. Wat zeg je? Ik neem alles voor onze rekening.
1.d
Hebt u mijn verzameld werk gelezen?
Misschien heeft u gelijk en moet ik al die ogen eens nakijken. Misschien moet ik het motto van Karel van de Woestijne dat een afdeling van mijn bundel Lichaamswater siert, opvatten als een oproep tot een curatieve aanpak: 'Wij zijn nog niet genezen van onze ogen.'
1.e
Walter Benjamin schrijft: 'Freilich fällt erst der erlösten Menschheit ihre Vergangheit vollauf zu. Das will sagen: erst der erlösten Menschheit ist ihre Vergangenheit in jedem ihrer Momente zitierbar geworden. Jeder ihrer gelebten Augenblicke wird zu einer citation à ordre du jour — welcher Tag eben der jüngste ist.'
Op mijn slechte momenten hoop ik wel eens dat een aantal namen dan niet meer citeerbaar is, waaronder die van politici zoals u die noemt. Om mijn gedichten tot en met de jongste dag citeerbaar te houden, mogen ze daarin niet verschijnen.
Op andere momenten denkt mijn mildere zelf: laten we het noemen van die namen uitstellen tot die jongste dag. Dan zullen ze in elk citaat in het volledig licht staan dat ze nu niet verdragen, die mensen die om het daglicht te mijden in de schijnwerpers gaan staan. En die mensen die zich van hen bedienen.
1.f
Nee, synthetisch heb ik nooit in een gedicht gebruikt.
Ik zou eens iemand kunnen citeren. Hoewel, ik denk dat dat bij dit woord niet eens nodig is.
Misschien zou ik als eerste geneigd zijn synthetisch als titel te gebruiken — wie zei dat ook al weer, dat mijn titels te saai zijn? — als vlag die de lading niet dekt.
Ik vind uw suggestie het proberen waard. Ik zal de beroerde titel — 'toegeeflijk bezwaard' — van het volgende gedicht vervangen. Eens zien of het daardoor verandert
synthetisch
door de vloed weliswaar zijn lijnen gedreven,
in de nevel ijlere draden van bloed,
maar verklaart dat de wig van afwezig licht?
vanzelfsprekend gaan bloedingen over in stolsels,
in vlokken van nacht de afnemende maan,
maar vanwaar tussen ijs- en zuidzee de landtong?
ongetwijfeld zijn lichamen onsamenhangend,
conglomeraten van angst, schaamte en rijp,
toch brengt een mondoog het buitenste binnen?
een verbindingsstuk zal uiteraard scheiden
wat wederzijds reikhalzend uitziet, een blinde
vlek, allicht, verheelt de ontbrekende delen.
treft het palet schuld voor de kleur van de verf,
het mes voor een uitsnede, wond, scheur, wak?
wie ver blijft schift en weidt uit over vlakken en huid.
Wat vindt u, is het gedicht beter geworden?
2.1
Gedichten schrijf ik met balpen, parker medium. Ik heb zwarte en blauwe periodes. Ik schrijf eerst op losse vellen papier, achterzijdes van drukproeven, in aantekenboekjes. Is de uitval werkbaar volgt overschrijven, nogmaals overschrijven in een werkschrift. Is er een basis dan maak ik een document aan in de computer. Op de print werkt het prettig. De print kan de basis vormen voor een hernieuwd herschrijvend overschrijven in het grote werkschrift met de harde kaft. Een bewerking begint daar op de rechterpagina. Is die vol, gaat het werk op de linker door. Dat maakt het makkelijker om, indien nodig, in het schrift voort te schrijven. Zou de laatste versie rechts staan, was het terugkijken en omschrijven op de keerzijde lastiger. Als ik de spellingscontrole in essayistisch werk gebruik, wil ik wel eens denken 'wat een prachtige vondst'. Gebruiken doe ik die echter zelden. Dan heb ik meer aan versprekingen op de radio.
2.2
Beginnen op een wit (gelinieerd) vel vind ik prettig. Van de sprong van losse vellen naar schrift wil ik nog wel eens schrijffouten maken. Meestal zet ik een streep door onnutte varianten. Verknoei ik echter de vreugde om zo'n blanco vel, wil ik nog wel eens in woede naar het tipp-ex potje grijpen. Meestal wordt de knoeiboel groter omdat ik met schrijven niet wachten kan tot de tipp-ex droog is.
2.3
Van Dale gebruik ik, Het juist woord, soms Chevalier en Gheerbrant Dictionary of Symbols, en verder alles waar mijn hand naar reikt als ik gedachteloos ben geraakt.
2.4
Soms komt het gedicht in één keer een heel eind. Dat einde haalt het echter nooit. Vlak daarvoor loopt het vast in twijfel. Bovendien zijn dergelijke teksten mij zo dierbaar dat ik ze ten zeerste wantrouw. Voor ze gepubliceerd kunnen worden, moeten ze ernstig afkoelen. De laatste tijd uit de twijfel zich in het aandienen van gelijkwaardige varianten, die de gang van het gedicht enkele graden de ene of de andere kant op duwen. Hoe daartussen te kiezen? Misschien maar eens een tijd niet kiezen, en het gedicht in beide richtingen verdervoeren, als elkaars sprongvariant. Naast elkaar publiceren geeft me weer zo'n didactisch gevoel.
Oplossingen of ontbrekende strofen kunnen wel eens in een keer naar buiten schieten, als het gedicht al langer in het hoofd rondspeelt.
2.5
Wat is voorbereiding? Gedichten schrijven is een inbraak in mijn dagritme. Als ik voor een deadline zit en ik heb geen tijd meer, als ik me inlees in iemands oeuvre, als ik wandelend een essayistisch probleem probeer op te lossen, als ik naar muziek luister, als ik met iemand praat, als ik voor de honderdeneerste keer dezelfde lelietjes-van-dalen zie, als ik op zoek naar een ander woord in Van Dale blijf haken, als ik de krant lees, springt soms een regel naar buiten die alle aandacht opeist. Vanuit het gedicht gezien ziet het er anders uit. Het breekt niet in, het breekt niet uit. Alles is voorbereiding op het gedicht. Een achterhoofd vol plan, mogelijke verbanden en contexten wil wel eens helpen, al was het maar omdat er dan weer een gedicht komt dat opname daarin weigert.
2.6
Bedoelt u de arbeidstijd per gedicht, of bedoelt u de arbeidstijd per keer?
Dat laatste kan variëren van enkele minuten tot een paar uur.
Dat eerste is eigenlijk niet te zeggen. Soms kom ik na jaren nog op een gedicht terug. Bijvoorbeeld omdat ik de technieken nog niet had of nog niet beheerste om het tot een goed einde te brengen. Dus het aantal keren verschilt ook. Misschien is het wel eens zo dat een gedicht onvoltooibaar wordt door er te vaak aan te werken.
2.7
U vraagt om het Droste-effect. Hier kan ik wat ik u in de punten hiervoor schreef en wat ik u in de punten hierna schrijven zal volledig citeren.
2.8
Regelmatig stuur ik een aantal gedichten aan scherpzinnige Fries. Hij is prozaïst. Hij is wars van vertoon. Commentaar is niet van directe invloed, verscherpt vooral de zelfkritiek. Norse afwijzing kan een indicatie zijn van het juiste effect.
2.9
Soms geef ik iets te vroeg uit handen.
Het uit handen gegeven hebben kan een weg zijn om tot een betere versie te komen. Per slot is het zaak het eigen gedicht als vreemde tekst te zien.
Op het moment dat ik er over denk de tekst aan iemand voor te leggen worden mijn ogen al die van een vreemde. Wel een hele rare vreemde. Schrijf ik over poëzie van anderen ga ik uit van haar voltooiing en kijk niet naar goed of slecht in de 'technische' zin. Dan is beweging, betekenis, onbeslisbaarheid, verbinding met wat me bezighoudt van belang, tenzij iets al te beroerd is natuurlijk, maar waarom zou je daar tijd aan besteden om over te schrijven, in functie van iets anders misschien. In de poëzie van anderen staat iets op een mij onbekend spel, met, als ik haar lees en erover schrijf, mij als inzet.
Misschien is die vreemde meer vergelijkbaar met de redacteur die ik ook ben. Dan moet ik mij oefenen in de omgekeerde essayistische blik. Zien wat op dat vreemde spel staat blijft nodig, maar daarbinnen toch zoeken met de vraag of dat spel zich aan zijn eigen regels houdt, of het die regels terecht of onterecht overtreedt, of de ruis niet uit luiheid is ontstaan, of de gedichten de nodige kwaliteiten hebben, expliciteren wat de effecten zijn zodat de dichter zijn eigen conclusies trekken kan.
Ik vrees echter dat die vreemde die ik word als ik een gedicht uit handen geef mijn naar buiten gekeerde superego's zijn. Ik heb last van een lekke ijdelheid. Alleen ballonnen van papier-maché kan ik op de bühne bol houden. Anders ga ik hyperventileren.
Print ik een tot dan geschreven versie van een gedicht oefen ik de voltooiing. Is het papier-maché al droog? Stuur ik het aan de norse Fries die niets goed genoeg vindt, oefen ik de onherroepelijkheid. Onherroepelijk is een tekst die is losgelaten en gaat betekenen en imploderen los van alle trucs die ik als dichter heb om de versie die er staat te laten klinken zoals ik hem wil horen zonder dat hij er zo staat.
Verschijnt een gedicht in druk is het onherroepelijk. In de ideale omstandigheden — gelezen worden zoals ik zelf lees — heft een verbetering de eerste versie niet op. Eerder wordt het boosaardig stotteren openbaar dat normaliter alleen op de losse blaadjes, bladzij na bladzij in het werkschrift en in de woekerende files beheerst.
In lichaamswater staat het gedicht 'dakrand' dat eerder als 'druppel' in Deus ex Machina verscheen. O ijdelheid, Brems en Spillebeen vonden het goed genoeg om in hun jaarkeuze van 2002 op te nemen. Dus in de vreemde ogen van twee vreemden was het wel goed. Toch in mijn eigen vreemde ogen haperde er iets. Ik ben gaan herschrijven. Met name de visuele verschijningsvorm zinde me niet:
druppel
na het ruisen luisteren
en weer buiten zoeken we het water
de laatste heldere druppel
aan de rand van het dak
die hangen blijft als het uiterste
van wat een druppel van die zuiverheid
aan zichzelf kan hangen
zonder te vallen
en als we hem vinden
vult zich de druppel
voor onze ogen
boordevol zon en valt
niet
bevattende de zon
krimpt hij in
een witte kring in het zink
tenminste
als ik niet met voorzichtige vinger
de onzuivere zon
koelweg leg
op de tong in mijn mond
Het werd:
na het ruisen luisteren
en weer buiten zoeken we het water
de laatste heldere druppel aan de rand van het dak
die hangen blijft als het uiterste
van wat een druppel van die zuiverheid aan zichzelf kan hangen
zonder te vallen en als we hem vinden
vult zich de druppel voor onze ogen boordevol zon en valt
niet
bevattende de zon krimpt hij in een witte kring in het zink
tenminste
wanneer ik niet met voorzichtige vinger de onzuivere zon
koeltjes wegleg op de tong in mijn mond
En nu ik u dit voorleg, begin ik weer ernstig te twijfelen.
De oorspronkelijke versie is oud (naar mijn levenslijn gemeten). Niet lang na de Wende had een professor Duitse taal- en letterkunde een aantal jonge dichters uit de DDR naar de hoofdstad van Nederland gehaald. Ze werden neergepoot in een onduidelijk gezelschap in een collegezaal in het centrum van Amsterdam. U kent vast het woord misplaatst, en het bijbehorende gevoel heeft u binnen de Academie vermoedelijk wel eens ervaren. Bij mij kwam uw 2.4 variant naar buiten. In één keer. Bijna. Heel vreemd èn heel moeilijk te vervreemden.
'dakrand' voelt als verraad aan 'druppel'. Een niet geslaagde poging het door de molen te halen van veranderde visuele verlangens, verworven door de lectuur van andere dichters.
Zal ik het herroepen? Is niet eerder een oplossing bij elke volgende druk de nieuwste versie over de vorige versies heen te drukken? Het gedicht, als zijn dichter, een palimpsest.