plek

 

wat weten we nog van wat we verborgen

onder de bladeren van die langzame herfst

die overging in een winter zonder sneeuw

en zonder rijp, ik herinner mij

een spoorloze wandeling, de vlucht

van wildezwijnen opgejaagde vogels

ik hoorde weer de stem van mijn opa

later lag hij verlamd tussen de lakens

wees met vreemde klanken naar een letterkaart

wie schreef de letters op en vormde

zijn woorden op losse blaadjes, doorelkaar

spraken we dan de zin langzaam

en te duidelijk uit, heftig knikkend

en met een a-loos ja bevestigde hij

wat wij hem zeiden wilde hij ons zeggen

 

dit zijn de onzalige bossen zei hij

de wildezwijnen die hij dreigend

ten aanval bezwoer binnen de rasters

en die ritselend tevoorschijn schoten

vanachter de stam van een eeuwige beuk

bleek oom karel, maar schaduwen bleven

zwerven tussen de bomen en kreten

de rest van de dag en nog jaren daarna

waren die schaduwen er en de geur

van rottende bladeren rook ik weer

toen ik ze met mijn voeten opzij schoof

om eronder iets te verbergen

ik herinnerde mij dat hij woedend

dreigend zich aan ons vastklemde

als wij zijn steunende zin misten

 

 

noodtrap

naar het schone geheim