open mond ademloos
kop in de wind de gefluisterde de
gebrulde de gezuchte de langste
vocaal in de oren niets anders
hoor ik het ruisen van de zilverende
populieren niet het bruisen van de blinkende
kolk in de rivierengte niet de lichtende
klank van de kalk niet die in de schelp
van bloed in mijn schedel niets anders
hoor ik ik hoor het langgerekte midden
van het woord waarin wij ooit zijn ingesloten
misschien dat in de verdroogde keel het slot
misschien dat met hun schrille krijten
de meeuwen aan de kustlijn
misschien dat onder onze kiel het stille
schreeuwen van de vissen wroetend in kuilen
vismeel misschien de varkens de wilde zwijnen
in hun zoelen misschien misschien dat
in de avondkilte in de koelte van de ochtend
in het duisterblauw parelen van dauwwijn in
de kelken van bloemen en drinkers lechajim
daar ga je ik me verslik ik dan zelf in mijn te
nauwe keel de medeklinkers van het woordeind vind
van het begin van dit woord de openingen misschien