getal

 

aan de oppervlakte van het veenwater is de bodem van de lucht bereikbaar. met vlakke hand, gespreide vingers, probeerde ik hem aan te raken en niets te beroeren. in de wijde koepel onzichtbaar rusten de doden tot hun getal vol is. hen mag alleen de wind herschikken. zij hebben huiver voor het bodemloze vlees van een lichaam. de hand mocht niet samenvallen met zijn doorzichtig beeld. over het wijkwater trok een lichte rilling. verontruste ogen keken mij aan, vrees, en verdwenen weer in het zilver. in het dunne watervlies op de hand was niets te zien dan een glinstering. maar als ik de hand in de zon had laten drogen bleef tot diep onder de huid een koelte. snachts breidde die zich uit over mijn harde buik waarop ik de hand legde. voor het open raam ruisten de bladeren. zou ik die nacht het getal volmaken.


 

noodtrap

naar het schone geheim